EEN VERLANGEN NAAR HEIL BIJ GODS WET
O, Heere! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking (Ps.119:174).
Lezen: Job 19:21-29.
Hoop doet leven, zeggen we. In zeker opzicht geldt dat ook voor Christus’ kerk. Dat is in een veel diepere zin dan de wereld, die dat niet kan verstaan. De hoop, de verwachting die de Heere wekt, gaat uit naar een betere toekomst. Die doet voortgaan op een weg, die het leven dragelijk maakt, hen sterkt en bemoedigt. Daarop is hoop, verwachting, uitzicht. Hoop doet leven. ´Als we alleen in dit leven op Christus zijn hopende’, zegt de apostel Paulus, ‘zijn we de ellendigste van alle mensen’. Dan heb je geen toevoorzicht op een betere toekomst. Ik denk niet in de eerste plaats aan verzekering, aan het eigenen, maar wel aan een uitzien, een verwachten, wat soms toch wonderlijk zeker kan zijn. Het is er. Bij de Heere. Of het voor mij is; dat vraag ik me wel af, maar het is er zeker. Gods Kerk wordt zalig, Gods kinderen zullen eeuwig de erfenis ontvangen van hun Borg en Middelaar. Zou het ook voor mij zijn? Maar dan is er een zekerheid ten aanzien van de zaak, niet ten aanzien van de toepassing. Niet ten aanzien van onszelf; dat is weer wat anders. Maar dat neemt niet weg dat die hoop, dat uitzien, die verwachting, die doet leven. En hoop heeft als kenmerk dat het zich altijd richt op iets in de toekomst. Het is niet dichtbij. Soms is het zelfs ver weg. Bedenk maar wat de apostel Paulus heeft geschreven aan de Romeinen, als hij spreekt over de hoop in het 8e hoofdstuk. Dan zegt hij: ‘Wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien we hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid’. ‘In hope zalig worden’, ziet op de toekomstige erfenis, die ook een toekomende erfenis is. Ze komt tot degenen die in de Heere Jezus gehoopt hebben en hun verwachting op Hem leerden stellen. ‘Toen alle hoop mij gans ontviel, en niemand zorgde voor mijn ziel’. Ze mochten toch hoop krijgen, ja, ontvangen als gegrond op de rots Wiens werk volkomen is. Het huis van hun hoop is vast gefundeerd; ze mogen erin wonen. Het zal in de ure van de beproeving niet wankelen. ‘In hope zalig worden’, daar sprak de apostel van en dat is een zaligheid die verwacht wordt. Zo lag Jacob op zijn sterfbed, en sprak: ‘Op Uw zaligheid wacht ik, o Heere’. Dan is het er nog niet en in zeker opzicht wel. Het geloof overbrugt de afstand. En dat wordt dan hoop genoemd. Die ankert in het volbrachte werk van de Zaligmaker, en wacht zo op de zaligheid. Daar zullen we iets van moeten kennen, willen we ook iets kennen van wat in onze tekst staat: ‘O, Heere! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking’.
David verlangt naar het heil. Verlangen doe je naar dingen waarop je ook hoopt. Het verlangen is een werkzaamheid van de ziel Het is een werkzaamheid die gewekt wordt door liefde tot datgene waar we op hopen. De liefde wil het dichtbij halen, naar zich toetrekken. De liefde hunkert met een sterk verlangen zeggen wij wel. U weet dat wel in natuurlijke verhoudingen; daar is dat immers ook zo. Het kan zijn dat twee geliefden van elkaar gescheiden zijn. De afstand kan groot zijn, maar er is goede hoop, er is verwachting dat ze elkaar weer zullen ontmoeten. Is er ook sterke liefde, dan is er ook een verlangen naar die ontmoeting. Die zou je naar je toe willen halen. Dan duurt de tijd zo lang, dan kun je haast niet wachten. Dat is door het verlangen naar de zaak waarop we hopen, die we ook verwachten en dus als het ware eerder naar ons toe willen halen. Dat verlangen wil de afstand van de tijd wel overbruggen. Het zou die afstand weg willen hebben. Daarom staat er: ‘De uitgestelde hoop krenkt het hart.’ omdat het zo lang gaat duren, eer de vervulling komt van wat we verwachten. Dat kan het verlangen haast niet verdragen. David spreekt ergens anders van verteerd worden; mijn ogen zijn verteerd van verlangen, zegt hij dan. Er zijn wel mensen die kwijnden weg in een tijd waarin ze hevig verlangden naar hun geliefden. In de natuur kan dat, maar verstaat u het ook ten aanzien van de verhouding van de bruid tot haar hemelse Bruidegom? Van de bruidskerk op aarde die verlangt naar het heil, met een sterk verlangen. Soms krijgt het de overhand, zodat we als het ware niet meer wachten kunnen. Als er een heel sterk verlangen in de natuur is, naar een ontmoeting tussen de geliefden, ook naar de voltrekking van het huwelijk, dan zullen er in de tijd voor dat het zo ver is, blijken zijn van liefde, uitlatingen van liefde, waardoor ze bemoedigd en gesterkt worden en weer verder kunnen. Denk aan een brief, als ze ver van elkaar gescheiden zijn. Wereldzeeën kunnen geliefden soms van elkaar scheiden, maar als er dan een brief komt, dan grijpt men naar die brief. Men zou die brief haast liefkozen. Dan leest men, dan verslindt men de inhoud van die brief, want dat is een teken van de geliefde, een geschenk van de geliefde, een blijk van de trouw. Door liefdestekenen kan men weer even verder. Daardoor wordt de hoop verlevendigd dat de ontmoeting aanstaande is. Dan zijn er ogenblikken waarop het verlangen even bevredigd wordt. Maar daarna wordt het weer te sterker. Dit beeld wil ik gebruiken om onze tekst te verduidelijken. Want er wordt over twee zaken gesproken in onze tekst. ‘Heere! ik verlang naar Uw heil’; dat sterke verlangen naar wat komen zal, maar er staat ook bij, ‘Uw wet is al mijn vermakingen’. Op dit ogenblik heb ik ook al vertroostingen. Als u dit beeld van die geliefden voor de geest hebt, zult u iets verstaan van de betekenis van deze tekst. U kunt het verstaan met uw verstand, maar als u die liefde zelf kent, dan zult u het verstaan met uw hart.
‘O, Heere! ik verlang naar Uw heil’. Verlangen naar het heil tekent het leven van Gods kerk. Wat is heil? Is het voor u maar een woord of een zaak? Het woord heeft te maken met helen, met genezen. Bij heil denk je aan de naam ‘Heiland’, en dat betekent ‘hij die geneest, die heelt’. ‘Hij heelt gebrokenen van harte, en Hij verbindt ze in hunne smarten, die in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden’, zo zingen we. Het gaat over het werk van een Geneesmeester, Die gezegd heeft: ‘Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.’ Bent u ook ziek? Lichamelijk? Lichaamskwalen die kunnen kwellen en die mag u ook bij de Heere brengen, en vragen of Hij de middelen wil zegenen. Maar er zijn erger kwalen. Dat zijn de kwalen waar Gods kinderen van alle tijden onder gebukt gaan. Dat zijn de kwalen waar de Heere Jezus op wijst, als hij zegt: ‘Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node maar die ziek zijn.’ Dat zijn die gebrokenen van harte en die verslagenen van geest, die hun zondekwalen kennen. Zij hebben genezing nodig. Ze hebben heil nodig, heling, genezing, redding, verlossing van hun verschrikkelijke staat. Het woord zondekwaal hebt u wel vaak gehoord. Maar kent u de kwalen van de zonde ook? U weet dat de kwalen van het lichaam weleens erg kunnen zijn. Maar de kwalen van de ziel kunnen nog veel erger zijn. Zeker, het is verschrikkelijk, als we het gezicht moet missen en onze ogen minder worden. Dan word je bang je te stoten, te struikelen of te vallen. Maar wat denkt u van de blindheid van de ziel, als het nacht is in de ziel? Als je geen stap op de weg des levens kunt zetten? Als je voortdurend vreest in de zonde te struikelen, te vallen en om te komen? Dan de weg niet meer te weten? Er is een volk dat in duisternis wandelt. Zij kennen de kwaal van de zonde, de blindheid van hun ziel. Het is beangstigend als je niet zien kunt. Of doof te zijn is ook een erge kwaal. We onderschatten het niet in het lichaam, maar vooral de mensen die het zelf hebben, beseffen het echt. Zij voelen zich vaak eenzaam.. Wat hebben zij een zwaar kruis te dragen. Ze verliezen bijna alle contacten en worden niet begrepen. Ze begrijpen ook anderen niet meer. Wat is doofheid een zwaar kruis. Terecht dat men alle middelen te baat neemt om dat te bestrijden en door te dringen tot de dove medemens. Dat is goed. Maar wat denkt u van de geestelijke doofheid? De doofheid van een ziel, die het woord Gods maar niet verstaat. Het dringt maar niet door en toch moet dat. Het is zo nodig. Als het Woord zo gesloten is en de Heere ver is, de hemel als van koper is, en je de stem van God niet verstaat. ‘Ga ik voorwaarts, ik zie Hem niet, en achterwaarts, ik bemerk Hem niet’. Zo lees ik erover. Misschien hebt u er indrukken van. Misschien had u vroeger wel andere tijden, maar nu zegt u: hoorde ik nog maar eens iets van wat een ander hoort in de kerk. Deze of gene komt er verkwikt en gesterkt uit en ik hoor nooit iets. Voor mij is er geen horen bij; ik ben geestelijk doof. Al onze vermogens zijn door de zonde aangetast, ook die van de ziel. De mens laat zich door alles misleiden. Als we aan de zintuigen denken, kunnen wij denken aan de ogen, aan de oren en zelfs aan de smaak. De wereld bederft de smaak van de mensen. Ook Gods kinderen worden soms afgetrokken al dachten ze dat dit niet zou gebeuren. Ze dachten dat de wereld met zijn genot hen niet meer smaken zou, maar wat is de duivel toch over dat vlees weer gaan heersen. Wat kan hij verlokken en verleiden, en wat kan de wereld toch weer met haar zoete vergift de smaak bederven. Ja alle vermogens van de ziel ziet u corresponderen met het lichaam, in die zin, dat wat in het lichaam verkeerd is, de ziel soortgelijk kan kwellen. Het is erg als je niet lopen kunt, je kreupel bent en niet meer voort kunt gaan. Dat is erg. Maar weet u wat het is om geestelijk kreupel te zijn? Niet mee te kunnen komen met het volk Gods. Niet te kunnen huppelen en springen van zielenvreugd? En als je handen slap geworden zijn; niets te kunnen uitrichten. Je ervaart alles als zonde, dwaasheid, ijdelheid en voelt heel je ziel als melaats. Er is niets geheels aan ons, van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Onrein, onrein! Het is erg als je inwendig kwalen hebt, aan je organen. Als je longen door een of andere kwaal bezet zijn, je ademhaling verstoord is en er benauwdheid is in je lichaam. Maar wat denkt u van de ademhaling van de ziel? Van het gebedsleven, als je tot stikkens toe benauwd bent in geestelijk opzicht? En de nieren, ons verlangen, de begeerten die de Heere verwekt; wat kunnen ze ver weg zijn! Als de hemel niet verkwikt en de hel niet verschrikt. Als dodigheid het hart bezet, wat denkt u dan van het uw hart? O, die hartkwaal waaraan we lijden door de zonden, dat stenen hart, dat gevoelloze hart, dat liefdeloze en hoogmoedige hart, dat eigenwillige, boze, snode, arglistige hart! Kent u het? Dan kunt u de kwalen misschien nog wel uitbreiden, kwalen van uw ziel. Maar ervaart u ze al als kwalen? Bent u al ziek? Lijdt u er al onder? Want veel mensen hebben er geen last van. Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet nodig. Die zien niet uit naar heling, dus naar heil. Maar er is een volk dat er onder gaat lijden. Dat lijdt, omdat ze niet zijn wat ze zouden moeten zijn. Het is bij hen allemaal zo verkeerd en het doet hen zoveel verdriet. En hoe meer liefde, hoe meer smart. Onthoud dat maar. Hoe meer liefde, hoe meer verlangen er is om de Heere zonder gebrek te dienen en in volmaakte liefde tot God Zijn gemeenschap te mogen ervaren. Hoe sterker de liefde, hoe sterker het verlangen, maar ook hoe groter de smart over de zonde. Daar komt deze tekst uit voort. Daarom kan David zeggen: ‘O, Heere! ik verlang naar Uw heil’.
Dit verlangen zegt dat het nog niet tegenwoordig is. Het is nog zo ver weg, maar ik begeer wel dat het dichtbij zou zijn. Ik begeer dat die kwalen genezen waren. Misschien spreekt u het tegen en zegt u: een bekeerd mens, die wedergeboren is, die is toch niet blind of doof! Die is toch niet meer kreupel, melaats of lam? Daar hebben Gods kinderen toch geen last van? O, begrijpt u het niet, dat juist zij die zichzelf leren kennen en de wil Gods leren kennen, smart krijgen over dat ze niet zijn zoals ze zouden moeten zijn? Zij krijgen die grote smart, dat sterke verlangen, dat uitzien. Als ze zichzelf niet meer helpen kunnen en leren dat het een hopeloze zaak is, dan hebben ze die Ander nodig. Een, Die machtig is om te verlossen, Wiens Naam is Heiland. Hij geneest. Zij zien uit naar Zijn komst, Die kan hun heil alleen maar volmaken. Is dat met u ook zo? Hebt u Hem zo echt nodig? Verlangt u zo naar Hem? Is dat uw diepste verlangen?
Sommige mensen zeggen al gauw en oppervlakkig: natuurlijk verlang ik er naar om bekeerd te worden. Natuurlijk verlang ik naar de hemel, maar is het wel waar? Wat verlangen wij eigenlijk? Kunnen wij het van harte nazeggen: ‘Ik verlang naar Uw Heil’? ‘Heere zonder U is mijn leven verloren, ik verlang naar Uw verlossing’? U merkt wel dat David zich hier voor Gods aangezicht stelt: ‘O, Heere!’ zo begint hij, ‘ik verlang naar Uw heil’. Het is niet zomaar een oppervlakkige opmerking, zoals veel mensen wellicht makkelijk op zichzelf toepassen. Leg het eens voor de Heere neer. Kunt u uw hart en wandel bloot leggen en zeggen: ‘Heere zie maar in mijn hart’? ‘Beproef vrij van omhoog, mijn hart, dat voor Uw oog, Alwetende, steeds open lag. Doorzoek mij, toets mijn gangen, doorgrond al mijn verlangen, en stel mijn oogmerk in de dag’. De Heere mag het verlangen doorzoeken. Hij mag het toetsen, en Hij weet het. Hij is de Alwetende. Kunt u het hem nazeggen? ‘O, Heere! ik verlang naar Uw heil’? ‘Geef dat ik nooit meer hoef te zondigen, maar verlost word van alle ongerechtigheid, ja ook van de smet van mijn zonden.’ Om dan verenigd te worden met de Bruidegom en Zijn verdienste geheel als de onze te mogen ervaren. Als onze zonde op Hem gelegd zijn, door die vereniging, zodat er niets meer tussen kan komen, niets meer scheiding kan maken en het ongeloof Hem nooit meer verdacht zal maken! Zodat we altijd en eeuwig één mogen zijn met Hem, de Geliefde. O die bruiloft, die eeuwige bruiloft, waarop Hij alles is in allen. Kent u het verlangen daarnaar? ´Ik verlang naar Uw heil.’ ´Het is een verlangen naar de Heiland; naar de komst van Hem, Die alleen mijn heil volmaken kan. Het is het verlangen waarin het leven van de kerk wordt getekend. Wat heeft Job er naar uitgezien! We hebben gelezen over zijn ellende, in al zijn droefheid en kwalen: ‘Mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot’. Wat heeft een Paulus er naar verlangd, toen hij sprak: ‘Ik wenste wel ontbonden en met Christus te zijn, want dit is zeer verre het beste’. Wat een verlangen van Jacob: ‘Op Uw Zaligheid wacht ik, o Heere’.
Maar er staat nog meer in onze tekst: ‘In Uw wet is al mijn vermaking’. U herinnert zich het beeld van die geliefden, die blijken van liefde toonden naar hun vereniging. Liefdesuitlatingen die toch een ogenblik voldoening geven. Tekenen van de liefde, al is het er nog niet zoals het in de toekomst mag zijn. Ook al is het nog vóór de huwelijksgemeenschap. Er mogen ogenblikken zijn waarin men toch tekenen van elkaars liefde krijgt. Wel, zo is het ook in het geestelijke. Dan is het toch zo dat die hemelse Bruidegom Zijn zwarte bruid op aarde, al leeft ze als in een weduwe gestalte, want ze is verstoken van haar Bruidegom, haar toch niet helemaal alleen wil laten. Nee, hier op aarde krijgt ze toch tekenen van Zijn liefde, blijken van Zijn gunst. Hier zijn er al geschenken van Hem, weldaden waarin ze de voorsmaken mag proeven. Daarover gaat het in het tweede deel van deze tekst. Want er staat: ‘En Uw wet is al mijn vermaking’. Dat is Zijn wet, die God gegeven heeft. Misschien zegt u: dat kan ik niet begrijpen. De tien geboden zijn de zedelijke wet. ‘Toen het gebod gekomen is, is de zonde weder levend geworden, en ik ben gestorven’, zegt Paulus. Is dat nu een voorsmaak van liefde? Ik heb er de toorn van God onder leren kennen en heb geleerd: ‘Ik heb tegen U, o Heere’, zwaar en menigmaal misdreven’. Vermaak daarin? Ach, droefheid daardoor! We moeten hier wel zien dat de Heere Zijn wet op onderscheiden tijden en wijzen gebruikt. De wet is enerzijds gesteld om ons te ontdekken aan onze ellende. Maar ze dient ook om ons uit te drijven naar Christus. En ze is ook regel voor een nieuw leven, een leven der dankbaarheid. In dat leven is de wet Gods een vermaking. O ja, want Gods kinderen hunkeren naar heiligmaking. En daar krijgen ze iets van door de bediening van de Heilige Geest, door de toepassing van het werk van Christus. Dan wordt hun leven vernieuwd naar Zijn beeld. Dan is dat hun vermaak, hun lust, hun vreugde! Dat zijn kenmerken van de inwoning van de Heilige Geest, Die woont in hun hart.
Maar David bedoelt hier nog meer. Hij bedoelt hier niet alleen de wet in de heiligmaking en in het stuk der dankbaarheid. Hij bedoelt ook het hele Woord van God. Dat is steeds aan de orde in de overdenkingen van Psalm 119. David bedoelt bij ieder vers iets te zeggen over de geopenbaarde wil van God, over het hele Woord des Heeren. Hij noemt het in ieder vers wel met een ander woord; soms noemt hij het Uw wet, soms Uw getuigenis, soms Uw inzettingen, soms Uw toezeggingen. Hij heeft er verschillende woorden voor, maar het gaat altijd over het hele Woord. Het gaat altijd over de hele geopenbaarde waarheid erin. Zo ook in onze tekst! Als er staat: ; Uw wet is al mijn vermakingen’, dan mag u met vrijmoedigheid lezen: ‘Uw Woord is al mijn vermaking’. Al wat God heeft geopenbaard. Ik denk dat een kind des Heeren dit zeker verstaat. Wat kan de Heere door Zijn Woord dan nabij komen! Wat kan Hij door Zijn spreken, door Zijn Woord tonen dat Hij van ons afweet! Zijn dat geen liefdesuitlatingen? Is er niet een tijd geweest dat ze de Heere Jezus nergens zagen en Hem niet goed kenden? Hoewel het Woord op iedere bladzijde van Hem spreekt was Hij de grote Onbekende, Maar er is ook een tijd gekomen dat het licht opging. Dat Hij geopenbaard werd, en dat ze Hem nu telkens mogen zien. En wat zijn dat een wondere ontmoetingen, als de Heere door Zijn Woord, als het vleesgeworden Woord Zich openbaart. Als we Hem mogen zien door de traliën van het Woord, Hem die hun ziel liefheeft. Hij is in deze wereld gekomen en heeft Zijn Geest gegeven, Die zorg gedragen heeft voor het Woord. Daardoor wordt het uit het Zijne genomen, en wordt het ons verkondigd. Daardoor mag de kerk des Heeren weleens wat proeven van het heil, iets ervaren van de genezing, van de vergeving en van het grote wonder dat hen straks eeuwig ten deel zal vallen. Hier toch al wel iets, soms zelfs als de hemel op aarde, als de Heere Zijn liefde schenkt. Als op ogenblikken de gemeenschap geoefend mag worden, met Hem, die de Liefste is van Zijn Bruidskerk.
Verstaat u dit? Zie hoe David zo het leven van de Kerk getekend heeft. ‘O, Heere! Ik verlang’. Het is het verlangen naar het volkomene, het verlangen naar ontbonden te zijn van de zonde en de ongerechtigheid. Ontbonden te zijn van het lichaam des doods. ’Ik verlang naar Uw Heil’. Straks is het er voorgoed, maar hier krijg ik er al iets van. Hier proef ik er iets van door het middel dat U hiervoor gegeven hebt: Uw Woord. Uw wet is al mijn vermaking’. Zo wordt de Kerk des Heeren voortgeholpen. Zo worden ze gesterkt en ‘dagelijks begenadigd, met manna, hemels brood, verzadigd’. Dan schikt de Heere ze weleens een bemoediging toe in dit Mesech der ellende, op weg naar wat ze verlangen, op weg naar de volkomen openbaring van het heil. Want dan, zegt de apostel, zullen wij altijd bij de Heere zijn.
Zingen: Psalm 119:87 en Psalm 70:3.
87 Kom mij te hulp; mijn ziel, die U verbeidt,
Heeft Uw bevel met lust en liefd’ ontvangen.
Ik haak, o HEER, naar ’t heil, mij toegezeid;
Bestier in gunst naar Uwe wet mijn gangen;
Al mijn vermaak stel ik, met rijp beleid,
In Uw gebod; dat is mijn hoogst verlangen.
3 Ik ben nooddruftig, arm en naakt;
O God, mijn helper uit ellenden!
Haast U tot mij; wil bijstand zenden;
Uw komst is ’t, die mijn heil volmaakt.