Psalm 119 vers 165

GROTE VREDE

Die Uw wet beminnen hebben grote vrede, en zij hebben geen aanstoot (Ps.119:165).

Lezen: Romeinen 7:7-12

‘Vrede’, dat woord staat centraal in deze tekst, ‘grote vrede’. We zullen het er wel over eens zijn, dat vrede een groot goed is, een groot goed van de Heere. Van vrede zongen de engelen in Efratha’s velden. Vrede op aarde. Vrede leer je waarderen als je strijd kent. Denk maar in het natuurlijke, aan mensen die oorlogen meegemaakt hebben en de verwoestingen ervan, de strijd, de doden en alle ellende en nood die ermee gepaard gingen. Zij zullen er iets van begrijpen dat vrede een groot goed is. De blijdschap was algemeen toen de vijand verjaagd werd, al waren er grote verwoestingen aangericht. Ja zelfs als bevrijders verwoestingen moesten aanrichten om de vijanden te verdrijven, was er toch vreugde door de vrede die kwam als er bevrijding kwam. Vrede heeft haar waarde in het licht van de strijd. Dat is een groot goed.

Nu heeft in de Hebreeuwse taal het woord vrede zoals het ook in onze tekst staat, een bijzondere betekenis. Het is iets anders dan dat wij er inhoud aan geven. Wij denken bij het woord vrede vooral aan de afwezigheid van strijd. Zeker is dat vrede. Strijd dreigt naar de ondergang te voeren. Maar wat in de Hebreeuwse taal benadrukt wordt, is, dat het bij vrede de goede kant uitgaat. We zouden het wel kunnen vertalen, met het woord ‘welvaart’. Neem het dan maar heel letterlijk: een goede richting uitgaan. Vrede, welvaart, de goede richting uitgaan. Het is goed dat we dit ook zien als we de woorden van onze tekst overdenken. Die handelen over grote vrede, rust in de zin van: je weet dat het goed gaat; dat alles goed komt. Dan gaat het om innerlijke rust, vanuit die grote vrede.

Voordat de zonde in de wereld kwam, was er vrede. Toen was er grote vrede in het hart van de mens. De mens was door God geschapen om Hem te dienen. De mens had lust om dat te doen; dat was zijn vermaak, zijn vreugde. Wat God wilde, daar beantwoordde de mens aan. Hij proefde er de liefde Gods in en beantwoorde die liefde. Dat ging gepaard met een zoete vrede in het hart. Onvrede of onrust bestonden niet eens; die kende de mens niet. Toen was er zoete, liefelijke vrede van een liefdesgemeenschap. De mens en zijn Schepper hoorden bij elkaar, hoewel de mens schepsel was en God, de heilige, eeuwige God. Evenwel was er een zekere overeenstemming. De mens was naar het beeld Gods geschapen en beantwoordde aan zijn doel. Daarin proefde hij  zoete vrede. Hij beantwoordde aan zijn bestemming. Hij deed wat God van hem vroeg en leefde van Gods liefde. Wij kunnen er haast niet inkomen, wat die vrede geweest is. Wat een heerlijke toestand ervoer de mens, voordat de zonde er was! Zonde zaaide geen onrust, verstoorde of verbrak niet, verwondde of doodde niet. Wat was er een heerlijke, zoete vrede! Maar de mens heeft God verlaten. En wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Nee, geen vrede maar onrust is daarvan het gevolg. Wat is er veel onrust ontstaan door het verlaten van God. Dat is onbeschrijfelijk. Ieder mens ervaart er veel van. Augustinus zegt: ‘Onrustig is ons hart in ons, totdat het rust vindt in U, o God’. Wat is er een onrust in de wereld, een onvrede. En in wezen komt het voort uit het feit, dat we geen vrede meer hebben met God en Hem verlaten hebben. We hebben God vertoornd door tegen Hem te zondigen. Daardoor is er geen vrede. Daardoor is er onrust, en hoe meer een mens zich tegen God keert, hoe meer hij zich haast naar eeuwige onrust, naar de hel, naar de rampzaligheid. Daar wordt geen vrede geproefd. De mens heeft God verlaten, en daarmee alle vrede uit zijn hart verloren. Vrede is innerlijke rust, weten dat het goed gaat. De mens die God verlaat, doet niet anders dan verkeerd. Hij verdient niet anders dan de toorn van God en niet Zijn liefde. Ik hoop dat u   voelt wat de oorzaak is van die onvrede in uw hart, van die onrust. Het is omdat u God verlaat en Hem niet zoekt. Het is omdat u het kwade telkens aangrijpt en weer doet. U  gaat maar door met zondigen en God tot toorn verwekken. Dat kan toch geen vrede geven? Dat moet wel onrust geven. Misschien doet u uw best om die onrust te verbloemen. Dat is in de wereld algemeen. Men zoekt zijn geweten het zwijgen op te leggen. Als met een brandijzer wordt het toegeschroeid. Men zou het willen uitbannen, maar het lukt allemaal niet. De duivel wil u best een handje helpen. Hij wil wel helpen om een mens vrede te brengen, valse vrede. ‘Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart’, zegt de Heere Jezus, ‘dan is al wat hij heeft in vrede’. Daar heb je de valse vrede van het rijk der duisternis. Dat is de vrede van het kerkhof, de rust van de dood, maar niet van een leven dat voor God is. Dat is een verschrikkelijke vrede, die geen wezenlijke vrede met God inhoudt. Het is een valse vrede, die uitloopt op een eeuwige onrust, een verschrikkelijke plaats van eeuwig ach en wee. Vrede, ware vrede kan de mens die doorgaat op zijn weg van God af, niet smaken. De vrede van de gemeenschap met God, de vrede van de verzoening met God, de vrede van de liefde van God, begeert u die al? Daarover gaat het in onze tekst. Hier wordt gezegd wie die vrede smaken, die vrede ervaren. Daar staat: ‘Die Uw wet beminnen hebben grote vrede’.

Het gaat over die Uw wet beminnen, Gods wet liefhebben. Ik denk dat deze zin veel raadsels meebrengt. Er zullen er ongetwijfeld zijn, die dit niet begrijpen. De wet van God beminnen en dan grote vrede? Wat hebben we net gelezen uit de Romeinenbrief? We hebben gelezen over de wet van God, en wat zegt Paulus ervan? Als die wet er niet is, is de zonde niet openbaar. Hij heeft de zonde van de begeerlijkheid leren kennen door de wet. Als de wet er niet is, dan zie je niet eens wat zonde is. Dan is er valse vrede, omdat de wet van God geen kracht doet. Dan is de zonde als het ware dood en voel je niet wat zonde is. Je gelooft niet dat zonde, zonde is. Het kwade wordt soms zelfs goed genoemd.  De wet is afwezig, de kracht van de wet wordt niet ervaren. Bij onbekeerde mensen is dat zo. Zo is het bij de onbekeerde mens altijd. Hoe hij ook schermt met de wet van God, in wezen is die voor hem dood, en blijft de zonde dood. Hij weet niet dat de wet geestelijk is en zijn innerlijk oordeelt. Hij voelt de kracht van de wet niet en daarom ziet hij zijn zonde niet. Hij heeft geen smart over zijn ongerechtigheid. ‘Zonder de wet leefde ik eertijds’, zegt de farizeeër Paulus, terwijl hij altijd met de wet schermde. Hij verstond de wet niet. Hij gevoelde de kracht van de wet niet. Hij wist niet dat de wet geestelijk was, en hij vleselijk. Verstaat u het? Als u nog onbekeerd bent en u hebt de wet elke Zondag horen lezen, uw leven tamelijk netjes ingericht, maar toch niet gezien dat die wet uw innerlijk oordeelt en veroordeelt. De heilige wet van God is geestelijk en eist het volmaakte van heel uw leven. Als u nog nooit God achter Zijn wet hebt zien staan, de heilige en rechtvaardige God, Die de zonde niet door de vingers kan zien, dan hebt u nu nog die valse vrede. Dan leeft u in valse rust. Vraag toch of die wet in uw leven tot leven komt! Vraag de kracht van de wet te gaan gevoelen. O, als het gebod dan komt en in uw leven gaat spreken, dan wordt de zonde weder levend. Dan gaat u de zonde zien, dan gaat u de zonde gevoelen; dan komen zonden openbaar. ‘De zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod’, zegt Paulus, ‘heeft bij mij alle begeerlijkheid gewrocht, want zonder de wet is de zonde dood’. Dus Paulus is gaan voelen hoe erg de zonde was. ‘Toen het gebod gekomen was, is de zonde weder levend geworden’, zo zegt hij ook. Wel, als dan zo de wet Gods de zonde weder levend maakt, ‘en ik ben gestorven’, zegt hij, leert ze ons onze onmacht en dood kennen. Kunt u dan de tekst nog begrijpen, die we aan het overdenken zijn: ‘Die Uw wet beminnen, hebben grote vrede’? Zou je die wet dan beminnen? Zou je die wet van God, die je straft en tuchtigt, die je neerslaat en ontdekt, die je beangst en benauwt, zou je die wet beminnen? Die bemin je toch niet? Je houdt toch niet van iemand die je slaat? Of toch wel? Ja, toch wel! Dat is een geheim dat de Heere in uw leven moet oplossen, en ook wel op wil lossen. De wet is bedoeld voor een goed leven. Door de zonde zijn we daar dood voor. Maar dat betekent niet dat het gebod van God slecht is. Dat gebod is wel goed. Paulus eindigt daar ook het Schriftgedeelte mee, dat we lazen: ‘Alzo is dan de wet heilig, het gebod is heilig en rechtvaardig en goed’. De wet van God, de wil van God, durft u daar iets kwaads van te zeggen? Wij zijn kwaad, wij zijn boos, wij zijn zondig, maar de wil van God is goed. God is goed en Zijn wil is heilig en goed. Maar wie God leert kennen en Hem als het ware achter Zijn wet ziet staan, ook als die wet ons ontdekt en tuchtigt, als die wet ons bestraft en verbreekt, als die wet ons vernedert, ja doodt, dan toch: als wij God achter Zijn wet zien staan, moeten we de wet billijken. Zijn wet is heilig en rechtvaardig en goed is. Dan moeten we die wet niet gaan verwijten dat wij dood zijn, maar dan moeten we het onze zonden verwijten. We moeten het onszelf verwijten. De wet is wel goed. Het kan niet anders dan, wanneer je God lief krijgt, je ook Zijn wet lief krijgt. Iemand die je liefhebt, diens wil heb je ook lief. Omdat je die persoon liefhebt, respecteer je zijn wil. Weliswaar zijn er veel afwijkingen en dwaasheden, ja goddeloosheden in de wil van mensen. Maar dat is bij God niet zo. Wie God lief krijgt, zal Zijn wil lief krijgen; die krijgt Zijn wet lief. Misschien zegt u nu: ‘Ik kan het volgen; ik geloof dat het waar is. Misschien mag u het  zeggen uit uw eigen leven: Ja, hoe lief heb ik Gods wet! Het kan zo zijn in uw leven dat die wet u slaat, u tuchtigt en dat u toch die wet weer zoekt.  Dat is een geheim van de verborgen liefde die in uw hart is gelegd tot God en tot Zijn wet. Maar als die wet u verschrikt en verontrust, hoe zit dat nu met deze tekst? Want als je dan de wet bemint en de liefde tot de wet Gods is gewerkt, dan heb je toch nog geen grote vrede?

David zegt hier: ‘Die Uw wet beminnen, hebben grote vrede’. Wij zouden eerder zeggen: ‘Als de wet dan in je leven komt, Gods wil je heilig is en rechtvaardig en goed, dan word je onrustig. Dan word je benauwd en beangst, want je hebt de wet lief, en die is goed, maar je kunt die wet niet houden. Er komt niets van terecht. De zonde wordt levend en zelf sterf je. Hoe kun je dan denken aan een grote vrede? Toch is het waar, wat hier staat: ‘Die Uw wet beminnen hebben grote vrede’, en zij hebben geen aanstoot.’ De aard van die vrede is groot. Ze is echt, ze is wezenlijk, ze is blijvend. Laat ik even terugkomen bij het Hebreeuwse begrip vrede, zoals de Joden dat gewend waren te gebruiken. Wat voelden ze erin meeklinken? Vrede was voor hen welvaart. Het gaat goed. U weet dat er in de Bijbel gevraagd wordt door David naar de vrede in de strijd. Hij vraagt aan Uria naar Joab en naar de toestand van de strijd, van de oorlog, en dan zegt  hij: ‘Hoe staat het met de vrede van de strijd?’ Hij gebruikt daar het woord ‘sjalom’. Hoe staat het met de welvaart van de strijd? Gaat het de goede kant uit? Vordert u al? Dat is uiteindelijk het begrip ‘vrede’ en is daar niet iets van waar? Als er liefde in uw hart gewekt is tot de wet van God, dan gaat het de goede kant uit, ook als de zonden ontdekt worden. Ja, want het is nodig, dat de schuilhoeken van je hart belicht worden, en je er allerlei ongerechtigheid vindt. Dat is ten goede. Hoe zal anders die zonde ooit weggenomen kunnen worden, die kwaal genezen kunnen worden? Eerst moet ze ontdekt en bloot gelegd worden. Daartoe gebruikt God de wet. Dan is ze ten goede. Het is een werking, die, hoezeer ze ons benauwt en verschrikt, toch niet op onze ondergang gericht is. Het woord van God is als een scherp tweesnijdend zwaard; de wet van God als een mes dat in ons vlees snijdt. Maar het is als het mes van een chirurg, niet om te doden, maar om voor leven dienstbaar te zijn. We moeten leren dat we dood zijn, leren dat het niets met ons is. De geestelijke dood in haar verschrikkingen zullen we ervaren, maar dan gaat het goed. God gebruikt de wet. Eigenlijk moeten we zien dat de wet besteld is in de hand van de Middellaar. Het isZijn bediening. Hij zal tonen dat Hij de wet liefheeft, de wil van God dus liefheeft. Anders was Hij die moeilijke weg niet gegaan naar de dood, naar het graf. Hij ging de weg naar de diepten van de hel, de angst en de benauwdheden van de Godsverlating. Dat heeft Hij gedaan omdat Hij God liefhad; als Borg, als Middelaar heeft Hij de wet Gods volbracht. Hij is de weg gegaan naar de onvrede, naar de onrust, naar de grootste benauwdheid, waarin Hij zeggen moest: ‘Hoe word ik geperst, totdat het volbracht zij’. Daarin sprak Hij: ‘Mijn ziel is beangst tot de dood toe’. Weg was de vrede. Waarom dan? Om Vredevorst te kunnen zijn en vrede te kunnen schenken aan degenen die een eeuwige Godsverlating verdiend hebben. Gewillig werd Hij gedreven door Zijn liefde, om Zichzelf over te geven in de verschrikkingen van de Godsverlating. Om zo vrede te kunnen verdienen voor degenen die de wet Gods niet kunnen houden, ook als ze die lief krijgen. Die kunnen vrede krijgen door Hem en door Hem alleen. Ja, er liggen geheimen in deze tekst, die de Heere kan openbaren: ‘Die Uw wet beminnen hebben grote vrede’. Grote vrede door de Vredevorst, die de wet gehouden heeft.

Er zijn weleens mensen die zeggen: ‘God neemt de begeerte wel voor de daad. Als je het goede maar gewild hebt, al volbreng je het dan niet, dan ziet God het hart aan en ziet Hij de begeerte wel. En al is er dan niets van terecht gekomen, de begeerte was er toch. God neemt de wil wel voor de daad. Maar dat is niet waar. Dat is een goddeloze, ergerlijke dwaling. God eist genoegdoening. Naar Zijn wil moeten we handelen, Zijn wet moet volbracht worden. Gods kinderen leren dat de Heere niet tevreden is met een of andere flauwe en onzekere begeerte; of met een gewilligheid die men zichzelf aanwrijft, en die niet eens waar is. Wees toch bevreesd voor uw arglistige hart, en denk niet dat God tevreden is met enige roerselen in uw begeerten of in uw wil, waar u al gauw het stempel ‘goed’ op zet. Nee, wij zijn vleselijk, verkocht onder de zonde, en we moeten onszelf niet te licht prijzen. En is het wonder gebeurd dat er een begeren van de Geest in ons hart is, is het wonder gebeurd dat er een gewilligheid is om de wil van God te doen, dan zullen we geen vrede hebben als die wil niet is vervuld. Als Gods wil niet echt gebeurt, niet verwezenlijkt wordt, hebben Gods kinderen niet genoeg aan een begeerte, of een zekere gewilligheid. Ze weten dat Gods wet gehouden moet worden en alleen een volkomen gerechtigheid redt van de dood. En die mogen ze vinden in Christus! Die mogen ze vinden in Zijn Borggerechtigheid, in de vervulling van de wet. Zo komt die grote vrede, die onuitsprekelijk grote vrede, die Hij geeft door de toepassing van Zijn verdienste. Als dan een arme zondaar, die de wet Gods lief gekregen heeft, en op een goede weg geleid wordt  iets van die vrede ervaart in de trekking van God door de Heilige Geest, dan gaat het de goede kant uit. Dan gaat de weg naar Christus, om bij de Vredevorst die grote vrede te smaken, die alle verstand te boven gaat, door de verzoening met God. Vergeving schenken, de band herstellen, gemeenschap met God te geven door Hem alleen, de Middelaar Gods en der mensen. O, zoete, onuitsprekelijk zoete vrede.

Nu staat in onze tekst nog: ‘en zij hebben geen aanstoot’. Geen aanstoot als door de Heilige Geest, het bloed der verzoening wordt toegepast. Dan mag de ziel door de vertroosting van de Geest in Christus vrede vinden. Die hebben geen aanstoot. Ook geen strijd.? Wel strijd! Het is een strijdende kerk en er blijft veel strijd. Waarom staat er dan: geen aanstoot? Leg het leven er maar naast van degenen die de Heere niet vrezen en Zijn wet niet liefhebben. Die worden van de ene kant naar de andere kant geslingerd. Ze vallen overal over en hebben overal last van. Ze willen uiteindelijk hun eigen wil weer laten triomferen, maar dat lukt nooit. Je stoot je aan duizend dingen. Dat geeft weer onrust en onvrede. Dat zal blijken een bron van twist en strijd te zijn, op een wijze dat de vrede er in gemist wordt. Wie eigen wil of begeren liefheeft, maar de wet Gods veracht, die komt niet aan vrede toe. Ze stoten zich aan alles. Ze stoten zich bovenal aan Christus. Voor hen is Hij een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis. Ja ook degenen die in de godsdienst groot geworden zijn, kennen die grote vrede niet. Hun eigen wil moet triomferen, ook in de godsdienst. Die hun eigengerechtigheid bouwen, stoten zich aan Christus en vechten voor zichzelf. Hij kwam voor zondaren, voor doorbrengers, voor albedervers, die leren er buiten te staan.  ‘Maar die de wet Gods beminnen, die hebben grote vrede, en ze hebben geen aanstoot’. In Christus niet. Wat is Hij voor hen een allesvervullend God, een God van grote vrede in hun innerlijk, zonder aanstoot.

 Ook geeft Christus een begeerte om de aanstoot weg te nemen bij anderen. De Zijnen worden vredestichters. ‘Zalig zijn de vreedzamen’, zegt de Heere Jezus. Ze gaan vrede zoeken ook bij anderen. Die zoete vrede zouden ze een ander ook zo gunnen. Daarom, daar gaat iets van hen uit: de vrede Gods die alle verstand te boven gaat. Ze leerden in die grote Vredestichter, de Heere Jezus Christus kennen. En daarom, dit woord, dit heerlijke woord, is een eeuwige waarheid. ‘Die Uw wet beminnen grote vrede en ze hebben geen aanstoot’.

Zingen Psalm 119:83, en Psalm 37:6:

83 Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint!
Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Ik, HEER, die al mijn blijdschap in U vind,
Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten;
‘k Doe Uw geboôn oprecht en welgezind;
Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.

6 ’t Zachtmoedig volk zal eens den vollen vrede
Genieten, in de zoetste rust verblijd,
En erven d’ aard’. Hoe ook de booz’ en wrede
Op d’ onschuld loer’, de tanden kners’ van spijt,
Hoe listig hij op haar zijn aanslag smede,
De HEER belacht het wrokken van dien nijd.