Psalm 119 vers 164

LOF VOOR GODS GERECHTIGHEID

Ik loof U zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid (Ps.119:164).

Lezen: Psalm 85.

‘Ik loof U’, zo begint deze tekst. Het zijn woorden die al veel gesproken zijn. Wat zegt men makkelijk met de mond: Soli Deo Gloria’. Er zijn veel zangkoren die deze naam hebben aangenomen. We mogen ons blijven afvragen of het echt over Gods lof gaat.  ‘Ik loof U’, kunnen we makkelijk zeggen, maar is het ook werkelijkheid? Dit vraagt onderzoek van ons hart. Wie loven we nu eigenlijk? De Heere heeft in Zijn Woord van Zijn volk Israël gezegd: ‘Dit volk genaakt tot Mij met de mond, en zij vereren Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij.’ In veel Psalmen gaat het  opmerkelijk over het hart. ‘Mijn hart, o, Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid.’ Daar gaat het niet over de mond, maar over het hart. In een andere Psalm gaat het over met mond en hart U loven. Bij het hart moet het onderzoek plaats vinden, maar dat hart is arglistig, meer dan enig ding, ja dodelijk. ‘Ik loof u’, we moeten dus verder leren zien dan lippentaal. Want ach, lippentaal is bedrieglijk, de tong o die kan makkelijk veel grote zaken uitspreken; soms in één adem God loven en de broeder vervloeken, zo schrijft Johannes.

We moeten het onderzoek dieper uitstrekken en onderzoek doen in ons hart.  Zou u dit durven zeggen? ‘Ik loof U’? Durft u het te zeggen van uw leven? Want het gaat om het hart en dus om het leven. Uit het hart zijn de uitgangen des levens, zegt Salomo. Het gaat om een loven van de Heere niet met woorden alleen. Als de woorden uit het hart komen en het hart begerig is om God te loven, dan doet het dat niet alleen met woorden, maar ook met daden en dus het hele leven. Dan is het leven gericht op de eer van God. Zo was het in het Paradijs. Daar was de lof des Heeren de levensdrang van de mens. Het was zijn lust en zijn leven de Heere te loven, te dienen en te prijzen. In Gods Woord lezen we dat op zoveel plaatsen. Bedenk daarbij ook wat Petrus zegt van vrouwen, die door hun wandel, zonder woorden, anderen inwinnen voor de dienst van God. Hun stichtelijke levenswandel is tot eer van de Heere.

Er is hierbij veel geveinsdheid. We kunnen denken vroom te zijn en de Heere beter te loven dan anderen, maar wat we van onszelf zeggen, is niet wezenlijk. Ons oordeel is verduisterd. Nee, de Heere moet het van ons zeggen, dat we Hem loven. En hoe doet Hij dat? Dan geeft Hij er getuigenis van in het hart. Dat doet de Heilige Geest. De verlichting van de Heilige Geest komt in ons geweten over de meest verborgen roerselen van het hart. Wat zoek je? Wat begeer je? Waar gaat je hart naar uit? Is het in diepste zin je eigen eer? Bij alle vroomheid en godsdienst en wat de mensen van je zeggen? Dat moeten we ons afvragen, iedereen, ook iedere ambtsdrager, ja ook een predikant. Wat is nu de begeerte van ons hart? Is het de lof des Heeren? Ieder mens die licht heeft gekregen over zijn leven, moet hier nee zeggen. Het is een vreselijke waarheid, maar van nature zoek ik mijn eigen eer, mijn eigen grootheid. Ik zoek mezelf. Overal zit ik met mezelf tussen, tot in de heiligste verrichtingen. Wat willen we graag iets zijn en geprezen worden. We willen graag dat de mensen goed van ons spreken. Dat oordeel van mensen, wat is er ons veel aan gelegen! Denk toch niet dat het alleen maar iets is van de wereld. Dat kunnen we soms zo makkelijk zeggen. Het is wel vreselijk dat de wereld alleen menseneer zoekt, afgoderij pleegt met mensen. Het is godonterend en het mag ons veel verdriet doen. Maar het kwaad zit veel dieper en dichterbij. Het zit in ons eigen hart en leven. We willen geëerd worden, is het geen gruwelijk kwaad?  Het zijn de beginselen van de zondeval die in ieder mens zijn en wortel hebben geschoten. We zijn eerrovers Gods geworden. Hebt u daar al eens verdriet over gehad? We zijn van nature doelmissers en leven langs ons levensdoel heen. We beantwoorden niet aan onze bestemming: God loven en Hem dienen, De mens vergeet de Heere, dagen zonder getal. ‘Er is niemand die vraagt waar is God mijn maker, die de Psalmen geeft in de nacht’, En weet u wat het ergste is? Als we dat niet erg vinden en er niet bedroefd over zijn. Als we het niet eens zien en geloven van ons eigen leven. Als we denken dat dit een ander geldt die onbekeerd is. Zo handelen Gods kinderen niet meer met deze waarheid. Die leren wel: ik ben die man of ik ben die vrouw, een doelmisser, die altijd eigen eer overal in zoekt. Zij, die licht over hun leven krijgen, gaan walgen van zichzelf. Niet van een ander; dat kan ieder natuurlijk mens wel. Maar walgen van je zelf, voor Gods aangezicht.  Van jezelf zeggen: o, Heere, ik kan U niet  loven, ik kan U niet dienen, ik weet U niet te prijzen. Komt dan niemand tot de taal van deze Psalm? Wie kan de woorden van David overnemen en in zijn mond nemen: ‘Ik loof U zevenmaal des daags’?

We mogen toch verder zien. Wat een onuitsprekelijk groot wonder. Daar gaat het in het slot van het vers over, als er gesproken wordt over ‘de rechten Uwer gerechtigheid’. Er is er Één gekomen, Die uit Juda gesproten is. De naam ‘Juda’ betekent ‘Godlover’. ‘Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven’, sprak Jakob op zijn sterfbed. Hij zag op Juda’s grote Zoon, Die God zou loven’ Hij heeft God groot gemaakt. ‘Ik heb U verheerlijkt Vader’, kon Hij zeggen, en Hij alleen. O, Hij heeft God verheerlijkt, in Zijn leven en in Zijn sterven. Nooit is er onrecht in Zijn mond geweest. ‘Wie overtuigt Mij van zonde?’ Geen enkele vertreding heeft Hij begaan. Hij heeft God volmaakt geloofd en gediend, als Borg voor Zijn Kerk, in een dienstknechtgestalte. Want Hij is God uit God, de eeuwige Zoon. God is alle lof en eer waardig. Hij mag ze ontvangen van de schepselen. We zijn ze Hem verschuldigd. Maar wij kunnen het niet en toen kwam Hij, om in de plaats van die ellendigen, die God maar niet loven kunnen, hun werk volmaakt te doen. in hun plaats te doen, om hun Zaligmaker te kunnen zijn. Wie daar iets van leert, leert Hem kennen, Die God geloofd heeft uit het diepste van Zijn hart, volmaakt geloofd heeft, niet alleen met woorden, maar met Zijn leven. Die leert Hem kennen als Borg en Middelaar. Die leert de gerechtigheid en heiligheid alleen bij Hem zoeken. Ik spreek niet over de mate van eigening, maar over de opening van de ogen, waarmee we gezien hebben. In Hem ligt het, in Hem alleen. ‘In God is al mijn heil, mijn eer.’ Gerechtigheid die redt van de dood. Weet u wat het wonder is? Zielen die dat zien, leren het af zichzelf te prijzen. Die in Hem alles hebben gezien, wat ze nodig hebben, die gaan Hem prijzen. Dan wordt in beginsel hersteld, wat we in het Paradijs konden. We krijgen een begeerte om God weer te loven. We klagen onszelf aan, willen onszelf niet meer prijzen, maar de Heere. ‘Niet die zichzelf prijst’, zegt Paulus, ‘maar die de Heere prijst, die is beproefd’. Dan mogen we leren Hem te prijzen, Die alles heeft gedaan om zondaren zalig te maken. Wie zo de weg des levens hebben gevonden, die weg begeren te bewandelen, die mogen zeggen, dat ze uit God geboren zijn. Wie zo de weg des levens hebben gevonden, die weg begeren te bewandelen, die mogen zeggen, dat ze uit God geboren zijn. Ze hebben een onvervalste honger en dorst naar het nieuwe leven, ja, naar de Levensbron gekregen. Die hebben een sterke begeerte om alleen maar goed van de Heere te spreken. Dat zijn beginselen van het nieuwe leven, vanaf de wedergeboorte. Er komt meer en meer stof om over zichzelf te klagen, maar ook om de Heere te prijzen. Maar de beginselen zijn er waar God een zondaar stilzet en aan zichzelf ontdekt. Die gaat zichzelf meer en meer tegenvallen. Nee, dan kun je jezelf niet meer prijzen. Dan heb je geen goed van zichzelf te zeggen. Ook moet een ander het maar niet vreemd vinden dat je hen niet zo prijst. Dan kun je mensen moeilijk prijzen, want in ons is niet zoveel prijzenswaardigs. Integendeel, er is in ons niets te prijzen, maar we willen de Heere in alles prijzen. Dan komt deze begeerte in je hart: ‘Ik loof U’. Kon ik het maar, zucht u erbij, maar u vlucht tot Hem, die God geloofd heeft en wil Hem dan altijd prijzen. We zoeken Hem, want daarin is de lof des Heeren, dat zo’n arme zondaar Hem zoekt en bij Hem vindt wat hij nodig heeft. Neem in je hart maar gedurig de toevlucht tot Hem en Hem alleen. Laat mensen maar bevreesd zijn, om u te prijzen, maar wees nooit bevreesd om Hem te prijzen. Hij is het waardig, de Heere Jezus Christus, de Gegevene van de Vader, Wiens werk door de Heilige Geest wordt toegepast. Zo de Drie-enige God te prijzen tot in alle eeuwigheid! 

Dan staat er ook: ‘Ik loof U zevenmaal des daags’. Betekent dit dat David hier aan het tellen is in een wettische zin? Wil hij het getal zeven volmaken? Hoewel het goed is om orde te hebben in onze dagelijkse godsdienst in het dagelijks bezig zijn met de dingen van de Heere. We moeten ook orde hebben bij het opstaan en bij het naar bed gaan, bij de maaltijden, en op andere tijden als we ons afzonderen. Het is een goede zaak als er regelmaat in het gebruik van de middelen mag zijn, maar het moet niet in een wettische zin, niet verdienstelijk zijn. Zo bedoelt David het ook niet. Hij zegt zevenmaal, omdat zeven het getal van de Heere is, het getal van de volmaaktheid. Zeven dagen heeft de Heere gegeven in een week, dat is Zijn instelling Zeven is ook het getal van de kerk.  Johannes zag zeven gouden kandelaren op Patmos. Salomo maakte in de tempel de zeven armen aan de gouden kandelaar. Zeven sterren had Christus in Zijn rechterhand. Het heeft allemaal betrekking op het werk van de zaligheid in de Gods kerk. Zo wil David zeggen met ‘zevenmaal des daags’ dat hij veelvuldig God wil loven. Het getal moet dus niet letterlijk uitgelegd worden. Het is zoals de Heere Jezus zegt: ’Je moet je broeders zeventig maal zeven maal vergeven’. Dan wil de Heere het niet bij vierhonderdnegentig maal laten stoppen, maar het betekent: u moet er altijd mee doorgaan. Dat moet u niet tellen. Zo moeten we het hier ook uitleggen. Het betekent: gedurig weer begeer ik U te erkennen.

Begeer ik Gods Naam te prijzen, zevenmaal des daags? Ik ben weleens bang dat sommigen het anders doen, één keer in de zeven dagen. Sommigen zeggen: De zondag is goed voor de godsdienst; dan zal ik eraan denken. In de week heb ik het druk met andere  zaken. In de week vergeet ik God. Alsof u niet ieder uur van de dag God verantwoording schuldig bent! Eenmaal in de zeven dagen even aan de Heere denken. Is dat tot eer van Zijn Naam? Mogen we zo ons leven aan  Hem onttrekken en onze eigen weg bewandelen? Is dat uw leven? Dan hoop ik dat u zich zult verfoeien voor het te laat is. Wil uw doorgebrachte leven nog aan de Heere klagen en bidden om vergeving nu het nog het heden der genade is.

 ‘Ik loof U zevenmaal des daags’; ja ‘des daags’. Dat mogen we wel onderstrepen. Betekent dat ‘s nachts niet? Ik denk dat zij die de Heere vrezen wel beter weten. De eenzame overdenkingen, soms in benauwende ogenblikken, maar ook weleens in zoete ogenblikken, soms in hevige strijd in de nacht en in de duisternis, maar ook weleens andersom, in verwondering. Kinderen Gods weten best van welke zoete ogenblikken je gesmaakt hebt in de nacht. Wat zijn dat een zoete vertroostingen geweest, als de Heere je nabij kwam! Misschien bent u ‘s nachts weleens opgestaan om de Heere te loven. Dat kan, als het hart vervuld is met  het werk van de Heere, als Hij u er smaak van geeft. Als Zijn Geest er iets van toepast, zegt u met David: ‘Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid (vers 62). U merkt wel dat hij dan hetzelfde beleeft. Daar looft hij de eHeere, om de rechten van Zijn gerechtigheid. Maar hier staat  ‘te middernacht’. Wat is dan het verschil, als hier staat zevenmaal des daags? Dan laat hij het accent vallen op het openbare leven. ‘s Nachts ben je meestal alleen, in de duisternis. Dat gebeurt in de eenzaamheid. Maar ‘des daags’ betekent in het licht. Dat betekent zelfs in werkomstandigheden en in de ontmoeting met andere mensen. ‘Zevenmaal des daags’ mag hier dus onderstreept worden tegenover het 62e vers. Dat betekent hier dat er geen valse schaamte is. Nee, zijn hart is zo vervuld, dat hij er wel van moet spreken. O, gezegend leven, ook voor anderen gezegend, waar het hart zo vervuld is met de lof des Heeren. Ik zeg het ook voor anderen. Waarom? De Heere zegent dat ook voor anderen. Zulke mensen zijn dikwijls vruchtbaar. De Heere laat het getuigenis dat zij geven in alle eenvoudigheid, dikwijls niet ongezegend.

Er zijn ook pijlen die treffen als deze of gene vrijmoedig belijdt in de praktijk van het leven. Daardoor zijn al veel kinderen Gods tot bekering gekomen, toen zij nog van de Heere afgewend leefden. Het was zomaar het getuigenis van een ander, in alle eenvoud, terwijl zij er niets van dachten. Niet zo gekunsteld en gewild als in opwekkingsbewegingen en massabijeenkomsten. De meest gezegende wijze van evangeliseren is altijd nog geweest door het gewoon, eenvoudig getuigenis van iemand; bijvoorbeeld b.v. op zijn werkplaats waar hij een ander ontmoette en hij niet kon zwijgen. Als het in het leven openbaar komt, hoe het gericht is, hoe het vernieuwd is door de Heilige Geest en op God gericht is. Daar straalt de lof des Heeren als het ware vanaf. Dat is het werk van de Heilige Geest. Dan ligt er een glans op zo’n leven die niet van die mens zelf is, niet tot ‘s mensen eer maar tot Gods eer. Wat een gezegend leven, dat overdag ook tot eer van de Heere begeert te zijn.! Nee, ze stellen er zelf niets voor, ze prijzen er zichzelf niet over. Een kind des Heeren kan zichzelf niet op de borst slaan. Die begeerte zal openbaar komen en de Heere zal er de eer van ontvangen. ‘Ik loof U zevenmaal des daags’.

Waarom toch David, loof je de Heere zo graag? Wat heb je dan van Hem te vertellen? Hij zegt hierover: ‘om de rechten Uwer gerechtigheid’. Hij looft de Heere over de rechten van Zijn gerechtigheid. Je komt het vaker tegen dat iemand God looft om Zijn goedheid. Je wil het ook wel graag horen. Vanzelf mag dat; het is een goede zaak. Denk eens aan de 136e Psalm: ‘Loof de Heere want Hij is goed. Looft Hem met een blij gemoed, want Zijn goedertierenheid zal bestaan in eeuwigheid’. De goedertierenheid van de Heere wordt hier in ieder vers opnieuw bezongen. Ze zal bestaan tot in eeuwigheid. ´Uw goedheid Heer’ is hemelhoog, Uw waarheid tot der wolkenboog’. Er zijn veel  verzen die spreken van Gods goedheid. Toch moet u  goed opletten. Dikwijls staat er in zo´n vers bij, dat de dichter ook spreekt van Gods recht. Het gaat over Gods goedheid, maar soms spreekt iemand niet over Gods recht. U moet eens luisteren naar mensen die spreken over Gods goedheid. Spreken we alleen maar over goedheid, of spreken we ook over recht? Onderzoek daarover uw eigen leven eens. Ik ben bang dat veel mensen zich bedriegen, die de Heere wel danken voor Zijn goedheid. U zegt: ja, dat mag toch? Dat is toch goed? Zeker mag het en is het goed, maar hoe diep zit het? Als het allemaal voor de wind gaat en er is geen enkele tegenslag, dan is het wel makkelijk met de mond gezegd: De Heere is goed. Maar kunt u het ook zeggen, als er tegenslag is? Als de Heere u op een ziekbed werpt? Als er verdrietige omstandigheden zijn in gezin of familie? Als er tegenslag op tegenslag is? Hebt u weleens gezongen: ‘De Heere is recht in al Zijn weg en werk, Zijn goedheid kent in het gans heelal geen perk’? Is Hij in al Zijn weg en werk goed en recht? Dus ook recht? Goedheid en recht strijden niet met elkaar. Als we nu zo’n tekst bezien, die David hier uitspreekt over de rechten van Gods gerechtigheid, waar gaat het dan over?

Wel met de rechten van Gods gerechtigheid wordt dikwijls in de Bijbel bedoeld Zijn straffen. Zijn straffende, Zijn wraakoefenende gerechtigheid, zoals die ook blijkt in het bestuur van de wereld, maar vooral zal dat blijken in de oordeelsdag. David heeft op andere plaatsen in deze Psalm, de oordelen des Heeren aanbeden en verheerlijkt. Bedenk wel, dat staat hier dus. David heeft de Heere leren billijken in Zijn rechtvaardige oordelen, in Zijn straffen. Dat heeft David geleerd. Het is een moeilijke les, die de Heere de Zijnen wel weet te leren. De Heere heeft David geleerd om oordelen te billijken. En dat leert onze natuur niet. Als de Heere ons eens voor eeuwig straft? Is dat recht? Is dat billijk? Kunt u dat van harte onderschrijven en zeggen: ja Heere, als U me nu voor eeuwig wegstormt, heb ik dat verdiend. Dat leert de Heere de Zijnen. En dat is wezenlijk, om dat te leren; leren dat we niets verdiend hebben, nog geen grond om op te staan, geen aarde die ons draagt en geen hemel die ons dekt. O, de Heere daarin te erkennen als rechtvaardig. Nee, niet dat een zondaar daar vrede of rust in vindt; dat een zondaar daar genoegen of troost in vindt. Want dat is verschrikkelijk. We kunnen zoiets beschouwelijk wel even zeggen, maar het is verschrikkelijk om dat te beleven: de dood verdiend te hebben en dat voor God te belijden, dat te beleven laat zich in woorden niet uitdrukken. Als de Heere toch eens doortrekt! Maar een ziel waarin de Heere werkt, die God niet missen kan, die wil God niet gaan vloeken. Die klagen de Heere toch achteraan. Die vallen Hem toe, maar dan zo, dat ze Hem niet los kunnen laten. Zie Jacob daar bij Pniël in de worsteling. Nee, die keren zich niet van God af om dan maar verloren te gaan, maar ze houden Hem vast: ‘Ik laat U niet gaan, tenzij dat Gij mij zegent’. Ze erkennen: ‘U bent rechtvaardig, als U me laat liggen; maar toch kan ik U niet missen.’ Kent u die gebedsgestalte? Want dat is wel een rechte gebedsgestalte: als een onwaardige toch vasthouden! Zie die Syro-Fenicische vrouw, terwijl de Heere haar als het ware terugstootte, hield ze toch vast. Zo moet u het ook doen. Al lijkt alles zich op uw ondergang te richten, toch maar vasthouden. Of zoals die hoofdman in Kapernaüm zei:  ‘Ik ben niet waardig dat u onder mijn dak inkomt.’ Maar toch kon hij de Heere niet missen. Toch had hij Hem nodig. Laat het zo maar zijn. Want de Heere zei tot die hoofdman: ‘Ik heb zo’n groot geloof in Israël niet gevonden.’ En die Syro-Fenische vrouw is echt wel geholpen, als een onwaardige, die niets verdiende. Rechtvaardig kan de Heere verstoten en  ons  voorbijgaan. Hij is recht. Maar dan toch Hem niet te kunnen missen. Dat aankleven van Hem, totdat Hij zegent, dat is Hem welbehaaglijk. David is hier geen vreemdeling van. Hij heeft de Heere geen onrecht toegeschreven. Hij heeft geleerd, dat de Heere in een weg van recht genade kan verheerlijken. O dan, door Hem, Die in het recht Gods is gekomen als een schuldenaar, terwijl Hij geen zonde heeft gedaan, en, als een doodschuldige op Golgotha, de hitte van Gods gramschap heeft geblust. O, wat een wonder dat Hij wilde komen om mogelijk te maken dat zondaren zalig worden. Dat onwaardigen, die de hel verdiend hebben, de hemel kunnen krijgen.

 Maar Hij heeft niet alleen de mogelijkheid geopend. Hij wil het ook geven. Hij wil het thuisbrengen. Hij wil het toepassen. De leer van de remonstrant is maar arm. Die leert alleen een mogelijkheid; zie maar dat je het krijgt. Dan moet je het zelf toepassen. Nee, ellendige zondaren, we hebben een volkomen Zaligmaker, Die machtig is, niet alleen om het te verdienen – dat heeft Hij gedaan, genoegzaam. Maar Hij wil het u ook geven en zal het geven in het leven van hen, die zonder Hem niet meer kunnen leven. En dat weet de Heere wel. Is het bij u al zo, dat u Hem niet kunt missen? Of kunt u nog makkelijk aan Hem voorbijgaan? Ach dan begeert u de lof van de Heere nog niet. Dan ligt uw hele hart nog in de wereld, hoeveel schijn er ook mag zijn. Is uw leven nog gericht op eigen eer? Wees toch bevreesd, want hoe snel kan het eind er zijn. Maar zoek toch de Heere, terwijl Hij te vinden is, roep Hem aan, terwijl Hij nabij is. Er is een beginsel dat u de eer van de Heeren lief gekregen hebt, als u weet dat de vervulling alleen in Hem ligt, Die de eer Gods volmaakt bedoeld heeft, zodat de zaligheid om niet verkregen wordt.

Zingen Psalm 119:82 en Psalm 85:4:

82 Ik haat bedrog en valsheid van gemoed,
‘k Heb in mijn hart een gruwel van die zonden;
‘k Bemin Uw wet, die mijne ziel behoedt.
Ik loof, o HEER, aan Uwen dienst verbonden,
U zevenmaal des daags, om al het goed
En ’t recht, in Uw gerechtigheid gevonden.

4 Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van `t recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d’ aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van ’s hemels boog;
Dan zal de HEER ons ’t goede weer doen zien;
Dan zal ons ’t land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z’ alom, waar Hij Zijn treden richt.