TROUW ONDANKS VERVOLGING
Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet (Ps. 119:157).
Lezen: Psalm 124
Er is veel strijd voor ieder die de begeerte krijgt om de Heere te dienen. Juist door dat verlangen is er veel strijd. Strijd van binnen vooral, tegen de zonde die in ons woont. Die innerlijke strijd kan zo verscheuren. Ze kan ons zo verwarren. Ze maakt ons zo onbegrijpelijk voor onszelf. We worden onszelf een raadsel. Dan kunnen we niet geloven dat het goed gaat, want we zijn zo slecht. Maar we zien niet dat de smart over onze zonde veroorzaakt wordt door liefde, die God in ons hart uitstort! Liefde tot Hem, liefde tot het goede. En dan toch verwarring, duisternis in de strijd. Soms mag het weleens opklaren. Als God er even licht over laat schijnen. Dan worden we bemoedigd en gesterkt om door te gaan, en krijgen we er alles voor over. Over die innerlijke strijd gaat het in dit vers niet, hoe wezenlijk die ook is en hoe kenmerkend juist voor hen die de Heere vrezen.
Er is nog een strijdtoneel. Maar er is er een die onze zwakke plekken kent, die ons vlees kent. Er is een ‘tegenstander van den beginne’, de duivel de vader der leugenen. Die weet wel dat bij hen die de Heere vrezen het vlees begeert tegen de geest. En dan komt hij om het vlees te strelen, om te verlokken, om te verleiden. Dan komt hij met allerlei middelen, bijvoorbeeld om, als het eerste niet lukt, namelijk het vlees te lokken en te verleiden, iemand te gaan kastijden. Hij denkt dat het dan misschien wel te zwaar en te moeilijk wordt voor hen die de Heere zoeken. Hij heeft een groot instrumentarium en veel middelen en handlangers op deze wereld. Tientallen, honderdtallen, duizenden, miljoenen. De overste der wereld heet hij, de duivel. O, hij heeft overal zijn handlangers, mensen die zijn wil doen, die naar hem luisteren. Zij zijn ook vijanden van God en daarom dienaren van de duivel. Hoort u er ook nog bij? Wat erg om aan die kant te staan! Om te strijden tegen God, ja tegen Christus. Hij heeft gesproken: ‘Hoe menigmaal heb Ik u willen bijeen vergaderen!’ Maar wat stuitte Zijn roepstemmen op tegentand! Men keert zich ook tegen Gods volk. U ook? O, die onheilige, rampzalige strijd waarin we ten onder zullen gaan. Bid toch of God u van Koning doet veranderen, zodat uw hart vernieuwd wordt en u een leven krijgt waarin u de goede strijd gaat strijden. Daar gaat het dus over in ons vers: over die goede strijd en over de vijanden die je dan van buiten ook krijgt in de handlangers van de duivel, die je benauwen en tegenstaan. En die weten daarvoor de zwakke plekken van ons wel te vinden. Die wel weten wat het vlees bekoort om het te verdrukken, die vijanden. David spreekt van vervolgers en wederpartijders, en hij zegt: ‘Ze zijn velen’. Ach, laat het u niet bevreemden als u de Heere lief kreeg, dat u zoveel vervolgers en wederpartijders krijgt. Van alle kanten, en niet zelden van kanten waarvan je het niet verwachtte. Vervolgers, mensen die je op de hielen zitten, mensen die je gangen naspeuren, om je zo mogelijk te laten struikelen en vallen; om je strikken te spannen, om je te overwinnen. De vervolgers hebben het op je ondergang gemunt. Ze leggen hinderlagen op je weg. Wat een angst kan dat geven, wat een zorg, wat een benauwdheid! Als je wilt vluchten uit de stad Verderf, dus uit de macht van de duivel en van de zonde en je op de hielen gezeten wordt door die helse draak en de hete adem in je nek voelt! O, wat is het angstig, als dan zijn handlangers hun vurige pijlen op je schieten, ja hij zelf de boog spant om je dodelijk te treffen! Als je vervolgd wordt en het schijnt dat je niet ontkomen kunt. Dan schijnt het dat de weg ten leven onbereikbaar is. O, wat een benauwdheid als die vervolgers zo velen zijn. Maar toch, dat moet u niet bevreemden. Dat is al Gods kinderen al overkomen. De een wat meer, de ander wat minder, maar de duivel laat zijn prooi niet zo makkelijk los. Hij geeft het zo gauw niet op. Hij gaat door, die boze, hij gaat door tot het laatste toe. Totdat hij ze helemaal kwijt is. En dat is eigenlijk pas als we voorgoed verlost worden. Dan is hij ons helemaal kwijt. Maar hier op aarde blijft hij het proberen. Soms moet hijzelf wel vluchten, dat is waar. Soms moet hij het wel eens verliezen, dat is zeker waar. Dan moet hij zien – en dat mogen ook degenen die hem ontvluchten zien – dat hij een overwonnen vijand is. Dat zijn wel wondere en troostrijke ogenblikken. Als je even mag zien dat de duivel eigenlijk allang overwonnen is; dat zijn kop al verpletterd is op Golgotha. En hoe hij ook tekeer gaat en woedt als een briesende leeuw, toch staat zijn ondergang vast. Hij wint het niet. De poorten der hel zullen de sterkste niet zijn. Hoort u het, zielen die op de vlucht bent voor de duivel en voor de zonde? U denkt dat u het nooit ontvluchten kunt en dat u het nooit winnen zult, omdat hij zo sterk en zo machtig is. Ach, als u achterom kijkt bij uw vluchten, ziet u alleen hem en zijn handlangers. Dan ziet u de vervolgers, de vijanden, die uw wederpartijders zijn. Dan bent u beangst en verschrikt en denkt u nog te vergaan. Maar waarom kijkt u achterom? Het is toch niet gezegd dat u dat moest doen? Je moet niet altijd maar naar de duivel kijken en naar zijn handlangers, en denken: Wat zijn ze machtig! Het is wel waar dat ze machtig zijn, maar toch moet u eens vooruitzien. U moet eens zien op het goed dat de Heere begeerlijk voor u maakte. U moet eens zien op wat u lief gekregen hebt en wat uw hart ingenomen heeft. Kijk die kant nu eens uit. Dat mag, u moet niet achterom zien, maar vooruit zien, en zien op wat u trok en nog trekt. En dan moet u eigenlijk vooral ook omhoog zien. Daar is niet alleen de schat, maar ook de Schatmeester zelf. Dat is God Zelf. Hij heeft u in uw hart doen gevoelen wat de zonde is. Hij heeft u de slavernij van de duivel laten zien en daarom vlucht u. Daarom bent u op weg, op weg naar…, ach u weet het soms zelf niet. Maar toch, u wordt vastgehouden, u wordt getrokken, en het gaat wel goed. Ja echt, het gaat goed. Lees het maar in de woorden van onze tekst. Er zijn er meer geweest die zoveel vijandschap en tegenstand hadden als u. ‘Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele’. Dat is dus geen vreemde zaak. Dat hebben al Gods kinderen ervaren, en dat zullen ze ervaren tot het einde toe. ‘In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ sprak Christus. Wat voor vervolgers het zijn, daar gaat David hier niet over uitweiden. Vervolgers, mensen die hem misschien openlijk vervolgen en hem openlijk de oorlog verklaard hebben. Die zijn er, als je de wil van God gaat zoeken. Die moeten niets van je hebben. Ze zullen je openlijk bestrijden, tegenstaan, belasteren, je ten val proberen te brengen. Misschien hebt u zulke mensen ook in uw omgeving, openlijke vijanden van God en van Zijn Woord. Smartelijk, zeker als het eigen familieleden zijn, soms zelfs eigen kinderen, kleinkinderen. Wat pijnlijk. Wat droevig als die onder de vervolgers moeten gerekend worden. Bid maar veel voor hen. Voor je vijanden? Jazeker, bidden, zo heeft de Heere bevolen, voor de degenen die u haten, die uw ondergang zoeken, die u geweld aandoen. Openlijke vervolgers, maar soms ook heimelijk en dat is niet minder pijnlijk. Als ze je heimelijk vervolgen en haten en met list en bedrog je ten val proberen te brengen. Dat zijn dan je wederpartijders; en soms gaat het hen voor de wind en ons niet. Dan lijken ze het ook nog ongestraft te kunnen doen. Niemand die ze een strobreed in de weg legt; ze kunnen maar doorgaan. Iedereen laat het maar toe; ja God Zelf laat het toe. O, wat is het dan moeilijk om God te dienen! Of niet? Tenminste voor het vlees. Voor het vlees is het dan moeilijk om God te dienen, want vlees onderwerpt zich der wet Gods niet. En dat kan ook niet, schrijft Paulus. O, dat vlees wordt verdrukt, dat vlees wordt gekruisigd en alle begeerten die we wilden voeden van ons vlees in geestelijke zaken. Ja, dat komt voor. Dan zouden we voorspoed voor ons vlees willen hebben in de weg waarin we de Heere dienen. Voorspoed voor natuurlijke verlangens. Dan zou het misschien toch zo moeilijk niet zijn. Wat zouden er dan veel schijnheiligen meehuppelen, als dat zo was en je er goed mee was, naar je vlees, om de Heere te dienen.
Er zijn wel zulke tijden in de kerkgeschiedenis geweest, waarin je de wind mee had. Dan waren er weinig vervolgers, althans in uiterlijke zin. In voorspoed, lijkt het dan makkelijk om God te dienen; althans dat lijkt zo. Dan is het voor het vlees gemakkelijk. Maar voor de geest is altijd hetzelfde nodig. Dan is een beginsel van waarachtige liefde nodig, en dat brengt altijd verdrukking met zich mee. Maar als die goddelozen ons het leven zuur maken en de Heere heeft evenwel een beginsel in ons hart gegeven om Hem te dienen, en om Hem te zoeken, Zijn wil na te jagen met een honger en dorst naar God en gerechtigheid, ja dat krijg je de vijand er niet onder. Maar toch: dan overwint hij niet. Het is een beginsel dat zo krachtig is, zo wonderlijk werkt, zo sterk is, dat de hel er toch niet tegenop kan; ook alle vervolgers en wederpartijders niet. Al zijn het er ook nog zoveel, vaak meer zelfs dan medestanders, die ons bijvallen en ons helpen. Soms lijkt het zo dat er niemand meer naast ons schijnt te staan. Dat laat de Heere weleens toe om ons van mensenhulp af te brengen. Dan ontvallen je schijnbaar je beste vrienden, mensen van wie je veel verwachtte. Dan moeten we leren: ‘Vest op prinsen geen betrouwen’. Veel vervolgers en wederpartijders, en wie staat er dan nog naast ons? Wie helpt ons nog? O, de weg is dan wel eens moeilijk te gaan. Het kan er wel eens diep doorgaan. Hier bidt David immers ook: ‘Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele’.
Toch wil ik nog een opmerking maken om onderscheid te maken. Want het hart is arglistig. Er zijn mensen die hebben veel vervolgers en wederpartijders; ze scharen zich daarom dan maar meteen bij Gods kinderen. Maar waarom hebben we vijanden? Wat voor vijanden zijn het? Let er eens goed op: zijn degenen die u tegenkomen vijanden van God? Als Gods vijanden uw vijanden zijn, als degenen die u vervolgen God haten, dan strijdt u de goede strijd. Maar reken u niet lichtvaardig bij Gods kinderen. Want als mensen die de Heere vrezen u tegenkomen, u vermanen, u bestraffen, dan moet u zich afvragen wie er oorzaak gegeven heeft. Ik zal een voorbeeld geven. David. David heeft vele tijden gehad, waarin hij deze woorden tot de zijne kon maken in een rechte zin. Maar hij heeft ook weleens tegenstanders gehad, toen hijzelf niet op zijn plaats was. Wat denkt u van Joab, bij de volkstelling? Toen stelde Joab zich tegenover David. Hij wilde de koning weerhouden van dat dwaze besluit. De koning ging het toch doen, hij ging door, maar Joab was zijn tegenstander. Toen was David niet op zijn plaats. En wat denkt u van de profeet Nathan, na de zonde met Bathseba van David? Toen de profeet Nathan kwam om hem te vermanen, was David niet op zijn plaats. Toen kreeg hij Nathan tegen, maar de Heere ook. U merkt wel dat we dit altijd goed in de gaten moeten houden en zien of onze vervolgers en vijanden echt Gods vijanden zijn, en haters van God. En als ze dat zijn, vrees ze dan maar niet teveel. Dan strijden ze immers tegen God, als ze tegen u strijden! Dan strijden ze immers tegen Gods werk in u. En denkt u dat die vijanden sterker zijn? Dat de duivel met zijn trawanten het zal winnen? U vergist zich. Dat is niet waar; zo sterk is hij niet. Nee, het beginsel dat in het hart gelegd wordt van ware Godsvreze, dat verwoordt David hier ook: ‘Maar van Uw getuigenissen wijk ik niet’.
David mag het constateren, of het ook als een voornemen stellen, net hoe u het lezen wil. Hij mag het zeker constateren. Hij mag wel zeggen: ’Heere, mijn weg is door genade toch nog die rechte weg naar het eeuwige leven’. Ik wijk niet van Uw getuigenissen. Waarom niet? Ze houden mij vast. U houdt mij Zelf vast door Uw Woord en Geest. Zo doet de Heere dat. Gods Woord legt beslag, in al zijn rijkdom. Gods getuigenissen zijn het geheel van de geopenbaarde waarheid. Dat zijn ook Gods beloften en toezeggingen. Dus ook die schat, die David ons al eerder voor ogen heeft gesteld, ook die onverwelkelijke kroon, die wacht aan het einde van de loopbaan. Dat heeft hij mogen zien en daar wordt hij door vastgehouden. God heeft het hem geopenbaard, die God die hem dat openbaarde en niet laat varen, wat Zijn hand begon. Onze hulp is in de Naam des Heeren, zo lazen we net in de Psalm, waarin de dichter de verlossing bezong. De Heere Zelf houdt vast, en dat doet Hij middellijk; dat doet Hij door Zijn waarheid. Dat doet Hij door Zijn inzettingen, Zijn getuigenissen. Zo wordt hier David gehouden in het spoor van Gods geboden. ‘Van Uw getuigenissen wijk ik niet’. Daarin ligt immers mijn leven verklaard! Dat is immers het Woord waardoor ik leven kreeg, dat mijn leven verklaart en ook onderhoudt. O, de rijkdom die ik daarin gezien heb, is me meer waard dan alles wat de wereld biedt, kan David zeggen. Kunt het hem nazeggen? Hebt u in het Woord Gods ook zo’n schat gevonden? Als een schat in de akker? En bent u er ook op uit om die schat in uw bezit te krijgen? Is dat ook uw begeerte? Wat zult u dan een vijanden hebben! Wat zult u dan tegenstanders en vervolgers hebben! Maar vrees ze maar niet, al zijn het er nog zo veel. Ze kunnen niet meer dan het lichaam doden. De ziel kunnen ze niet doden. Ze kunnen uw vlees benauwen en kruisigen. De Heere laat het toe. Maar ze kunnen uw ziel niet krijgen! Ze winnen het niet. Ze verliezen het. O, als de schat van het Woord Gods, de rijkdom die er is in de Heere Jezus Christus, voor u begeerlijk en onmisbaar is geworden, grijp dan maar moed. Hier ziet u één van die lopers op de loopbaan, die de hete adem van die helse draak in de nek voelt. Die telkens denkt nog om komen. Maar hij ontkomt. De duivel wint het niet. Al zijn zijn handlangers nog zo veel, de Heere wint. Zijn beginsel ligt al in het hart. Door de Heere is het erin gelegd. De Heere houdt het vast. Hij zal u onderhouden in uw strijd.
Kijk nog eens even een paar verzen terug. In vers 156 lees ik: ‘Heere Uw barmhartigheden zijn vele’. Het ging over Gods barmhartigheden. Nu zijn het uw vervolgers en uw vijanden, maar toen Gods barmhartigheden. Nee, ik zeg het verkeerd. Niet nu de vervolgers en de vijanden en toen de barmhartigheden. De barmhartigheden zijn er nòg; ze blijven. De barmhartigheden Gods zijn vele. O, dan is Zijn ontferming in de Heere Jezus Christus toch veel sterker, dan wat de duivel op de been brengt om zijn prooi maar vast te houden. De Heere is veel machtiger met Zijn ontferming, in de Heere Jezus Christus, met Zijn uitgaande liefde. Hij komt u met Zijn zoekende zondaarsliefde tegemoet, o zondaar, die uzelf niet uit de klauwen van die helse draak kunt krijgen. U kunt uzelf niet verlossen. Dat weet de Heere wel. Maar Zijn barmhartigheden zijn vele. Die zijn veel sterker dan die vele vervolgers en vijanden. O, de overwinning is Godes. En de koppen van die helse draak zijn al verpletterd. En daarom, u zult in de weg worden gehouden, vast gehouden worden, voort mogen gaan naar het eeuwige leven.
Zingen: Psalm 119:79 en Psalm 124:2 en 4.
79 ’t Getal van mijn vervolgers is zeer groot,
Van hen, die mij als weêrpartijders haten;
Maar ‘k wijk van Uw getuig’nis in geen nood.
Ik heb gezien, hoe zij, die U vergaten,
Trouw’loosheid doen, Gij weet, hoe ’t mij verdroot,
Als ik hen zag Uw heilig woord verlaten.
2 Dan hadden zij ons levendig vernield;
Hun hete toorn had ons gewis ontzield;
Bedolven in een diepen jammervloed;
Dan had een stroom, dien niemand tegenhield,
Ons gans versmoord, had God het niet verhoed.
4 W’ ontkwamen haast des vogelvangers net,
Den lozen strik, tot ons bederf gezet;
De strik brak los, en wij zijn vrij geraakt.
De HEER is ons tot hulp op ons gebed;
Die God, die aard’ en hemel heeft gemaakt.