Psalm 119 vers 154

TWIST BIJ GOD BRENGEN

Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging (Ps. 119:154).

Lezen: Psalm 35:1-18.

Als vijanden zich sterk maken tegen ons, ja juist als we de Heere vrezen, dan zullen we de bitterste vijandschap van de wereld ervaren. En ze komt niet alleen van de wereld, maar ook van de nabijkomende godsdienst. Die de Heere vrezen, zullen steeds meer vijanden krijgen, heeft de Heere voorzegd. In de wereld zullen zij verdrukking hebben. De boze zal niet stil zitten, want hij is immers de tegenstander van Gods werk. Niet zijn eigen werk, maar Gods werk komt in de verdrukking. Waar de Heere werkt: overtuigend, trekkend, wederbarend, daar zit de duivel niet stil. Daar zal hij zijn handlangers gebruiken om de ellendigen te bestrijden, die het in die strijd vaak zwaar hebben. Wat heeft de duivel toch intens gemene wapens. We zijn er niet tegen opgewassen. We zijn wel eens geneigd om hem met gelijke wapens te gaan bestrijden. Dat is in de wereld gewoon. Als iemand u aanvalt met een bepaald wapen, wil je al gauw  net zo’n wapen hebben om je te kunnen verdedigen. Valt iemand je aan met een zwaard, dan moet je tenminste ook een zwaard hebben. Dan zul je met een stok niet zo veel beginnen. Valt iemand je aan met een pistool, dan moet je op zijn minst ook een schietwapen hebben. En valt men je aan met bommen en raketten, dan wil je je verdedigen met gelijksoortige wapens, want anders is de ongelijkheid te groot. In de wereld redeneert men: je moet de vijand met gelijke wapens bestrijden, liefst met nog wat betere en nog wat sterkere. Maar bij de duivel lukt dat niet. Waarom niet? Omdat de duivel zulke gemene wapens gebruikt en zijn handlangers ook. Intens gemene wapens worden gebruikt in de strijd tegen Gods kinderen. Ik kan u er één noemen, die u vast en zeker wel kent als u de Heere vreest: het wapen van leugen en laster. O, dat is een  intens gemeen wapen van de vader der leugen, wiens naam ‘duivel’ is en dat betekent ‘lasteraar’. Dat is zijn eigen werk; dat is zijn wapen en daar mogen Gods kinderen zich niet van bedienen. Zouden ze het doen, dan bezondigen ze zich zwaar, en dan halen ze nog meer duisternis over hun ziel dan er al is. Dan keren ze zich af van het geestelijke wapenhuis. Er is wel wapentuig dat God hen wil geven om een geestelijke strijd te strijden. Dat is het zwaard van het Woord. Maar hoe listig is de boze om te benauwen met wapenen waar Gods volk geen geweer tegen heeft. Daar kunnen ze niet tegenop. Want wat moet je daar nu tegen doen? Als de vader der leugenen zijn handlangers leugens laat rondstrooien! Als die lasteraar u laat belasteren. En u wordt op een plaats gezet, u wordt over de tong gehaald, zodat smaad en schande je deel moeten zijn, wat ga je dan doen? Vraag dat maar aan David. Of: vraag het maar aan de Heere en Die zal u door David antwoord geven. In deze tekst leest u het: ‘Twist mijn twistzaak’. Daar vraagt David eigenlijk: ‘Heere die zaak die men tegen mij heeft, die beschuldigingen, die lasterlijke aantijgingen, daar kan ik zelf niet tegenop. Ik kan me wel gaan proberen te verdedigen en te verontschuldigen, maar dat zal niet helpen. Maar, ach Heere, neem U het voor me op. Wil U toch mijn pleitbeslechter zijn. Wil U toch in deze moeilijke en zware strijd het voor mij opnemen’. U merkt: David gaat in die nood zijn weg naar de Heere. En ik weet ook geen betere weg. Als het ons teveel wordt, te zwaar wordt, we het niet meer kunnen dragen en eronderdoor dreigen te gaan of moedeloos dreigen te verzinken; dan moet je de knieën maar buigen en alles bij de Heere leggen; net als Hizkia die brieven legde voor Gods aangezicht, die lasterlijke aantijgingen van Rabsaké. Hij legt ze voor Gods aangezicht neer: ‘Heere, leest U het maar, Heere ziet U het maar’. Er is geen betere weg voor Hizkia geweest en er is voor ons ook geen betere. Dat is de weg om tot God de toevlucht te nemen. ‘Het is beter op de Heere te vertrouwen’, zegt de dichter, ‘dan tot mensen de toevlucht te nemen’.

Zo mag David hier de goede weg gaan en ons de goede weg wijzen. ‘Twist mijn twistzaak’, Heere, neemt U het voor ons op. Wij zijn hier niet toe geneigd, nee niemand. Het is onze aard niet om het gelijk maar in Gods hand te geven. Sinds de zondeval hebben we die eigenschap niet meer, maar willen we alles zelf doen, zonder God. Dat is ieder eigen: zijn eigen strijd te strijden. Wat weet je van me? Ik zal het je betaald zetten, enzovoort. Dan willen we liever vergelden en voor onszelf in de bres springen, opstaan en laten zien dat men onze naam en eer niet zonder schade zal kunnen belasteren. Dan vechten we voor onszelf en dat wil de Heere niet. ‘Wreekt uzelven niet beminden, want er is geschreven: ‘Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden’, zegt de Heere’. Als we gaan vechten, moeten we het niet voor onszelf doen. Voor de Heere en voor Zijn Naam en eer mogen we strijden. O, wat draaien we dat veel om. Vechten voor onszelf doen we algauw. ‘Wat weet je van me?’. Dan zullen we onszelf wel verdedigen. Maar als de Naam van de Heere in het geding is, blijven we gemakkelijk zitten en houden we onze mond dicht. Van ons en de onzen hoeft men geen kwaad te vertellen, maar als  het de Heere en  Zijn Kerk en Zijn Koninkrijk betreft, dan laten we het veel te makkelijk over zijn kant gaan. Ziet u hoe onheilig we zijn? En hoe onheilig we dikwijls strijden?

Om het nu eens af te leren voor onszelf te gaan strijden, moeten we allereerst eens bij allerlei aantijgingen zien, dat de wortel van het kwaad in ons zit. Hoewel de duivel op een verkeerde manier beliegt en belastert, op een wijze om ons ten onder te brengen, neemt dat niet weg, dat we voor onszelf toch niet moeten gaan strijden. We moeten onszelf niet wreken, maar het brengen bij de alwetende God. Hij weet precies waarin ik schuldig ben. Hem is mijn schuld en dwaasheid niet verborgen, zegt David in Psalm 69. De Heere weet het precies. Daarom moeten we tot Hem de toevlucht nemen, en zeggen: ‘ Heere, twist mijn twistzaak’. De Heere heeft daar wel de middelen toe. Hoe Hij wil werken, ach daar is Hij vrij in. De Heere kan dat ook wel onverwachts doen. Hij kan u vrienden geven die het voor u opnemen. Dat doet de Heere niet altijd, maar het kan wel. Hij kan mensen geven die de onschuld aan de dag brengen in de zaak waarin u belasterd wordt. Dat kan Hij op het onverwachts doen, U hoeft het zelf niet te doen. Maar de Heere kan het ook wel doen door uw vijanden te beschamen. Kijk het maar eens na. Zie maar eens waar die lasteraar en leugenaar uiteindelijk terechtkomt. Hij zal er zelf niet gelukkig mee zijn. Geef het daarom maar in de hand des Heeren. Misschien komt het nog wel zo ver, dat die leugenaar en lasteraar moet gaan bekennen en eerlijk zeggen, gelogen en gelasterd te hebben. Bid er maar om. Bid maar net als de dichter in Psalm 35, die voor zijn vijanden bidt en vraag of God ze nog te sterk wil worden. Maar vecht niet voor jezelf.

Wat de strijd zelf betreft, waarom het ook gaat, zijn wij bij machte om de overwinning te behalen? ‘Twist mijn twistzaak, en verlos mij’, zegt David. Hij zit zo in de banden, is zo ingesloten, dat hij er niet kan uitkomen; hij kan niet doorbreken. Ook in vers 153 stond dit al: ‘Help mij’, in zijn ellendige toestand daar en hier: ‘Verlos mij’; Heere, wil U tonen dat U de Machtige bent om in de strijd, waarin ik gewikkeld ben, alles voor mij te doen? Er zijn daarom vertalers die hebben het hier zelfs over strijd tegen strijd; niet twist mijn twistzaak, maar strijd mijn strijd. Die zien er nog veel meer in. En dat kan. Zo mogen we het ook wel uitleggen. Zeker, het grondwoord betekent in de eerste plaats ‘een pleit beslechten’, dus gericht tegen aantijgingen; lasterlijke, leugenachtige aantijgingen weerleggen. Daartoe mag men de Heere benodigen. Maar toch mogen we dit uitbreiden. Trouwens ieder van Gods kinderen  kan dit in eigen hart en leven ook wel. O, de duivel, waar is het hem allemaal niet om te doen? Wat is de strijd waarin ze gewikkeld zijn? Die strijd tegen de duivel en al zijn trawanten in de wereld. En dan de hulp die hij daar zelfs bij ondervindt in ons eigen boze hart, in ons innerlijk! Telkens blijkt het open voor hem te staan. Dat is zo gevoelig voor de verlokkingen, verleidingen die eigen ondergang met zich mee zouden brengen.

Wie moet nu in die strijd de overwinning toch behalen? Wie kan die vijanden aan? David niet. ‘Twist mijn twistzaak, strijd mijn strijdt’, zo lezen sommigen daarom hier. ‘O, Heere, wil U tegen die overmacht van sterken mij, zwakke, toch helpen door Uw wondere werken. De overmacht van de zonden, ach ik ben altijd bang als ik daarover spreek, of het nu is tot jongeren of tot ouderen, of we het nog nooit gehoord hebben of al duizend maal, ik ben altijd bang dat het maar woorden zijn. Ik bedoel die vijanden: de zonden, de duivel en ons vlees. Voor velen zijn het woorden, maar als het eens zaken zijn in ons leven, onze zonden in hun macht, heerschappij, banden, verdrukking, ellende en nood! Dan gaat het over zonden tegen God; dat we altijd maar de  verkeerde kant uitgaan, altijd verkeerd denken, altijd verkeerd spreken, altijd verkeerde beginselen hebben in eigen hart! O, al die boosheid die niet is, zoals God het wil en die niet in overeenstemming is met Zijn Heilige wet! Al die afwijkingen tot in de wortels van ons bestaan! Als het maar woorden zijn, dat strijden tegen de zonden, dan gaat het over ons heen, altijd weer. Maar als de zonde werkelijkheid is, als u uw zonden voelt, als ze u onder ogen gebracht zijn, ja als u het in uw hart voelt hoe u God vergeet, en altijd Zijn wil terzijde hebt geschoven, Zijn heilige wet, Zijn heilige Naam veeleer onteerd dan geëerd hebt! Altijd uw doel gemist te hebben, zondaar te zijn, en dan die macht van de zonde! Wie zal ze klein krijgen? Wie zal ze stuk maken, wie zal ze overwinnen en teniet doen? Als het uw strijd wordt, dan is dat zo moeilijk; het is zo’n zware en moedeloze strijd. En dan de duivel met al zijn listen en gemene wapens! Wie kan hem aan? En de wereld die in ons hart zo veel vindt dat haakt, dat aangrijpt en zich wil laten verleiden! O, die vleselijke begeerten in ons eigen hart, die zo wezenlijke strijd! Misschien zijn er wel onder degenen die dit lezen, die er iets van weten. En die strijd kan je zo moedeloos maken, want het wordt niet steeds beter. Iedere dag ervaar je als minder. We worden niet sterker; altijd maar zwakker. Het schijnt nog helemaal verkeerd uit te komen met ons. Straks zal nog blijken dat we maar huichelaars geweest zijn, zo kun je bestreden worden. Zo kan je moedeloos, ja haast wanhopig worden, omdat je die strijd niet kan strijden en het maar minder met je wordt. Het zou anders moeten zijn. O, hoe moet het dan ooit nog eens in orde komen? Wel, zoals David hier bidt, zo mag het in orde komen! Je mag het bij de Heere brengen. Zomaar met heel die nood, met die strijd die u niet aan kunt, waarin u het verliest, breng dat maar bij de Heere en zeg het maar tegen Hem: ‘Heere, ik win het nooit. Ik overwin mijn zonden niet. Ik kan mijn schuld niet wegkrijgen. Tegen de duivel en de wereld kan ik ook niet op. U weet het, Heere, hoe het in mijn hart ligt; maar ik kan het niet aan. O, die dodelijke onmacht in mij om te overwinnen. Ik voel me als een gebondene; ik zit als in gevangenschap. Ik kan niet uitbreken, ik kan er niet doorkomen. Het wordt nooit wat met mij. Hebt u het weleens gezegd? Dat mag, zo mag u het bij de Heere brengen en zuchten met de woorden van onze tekst: ‘Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging’.

Maak mij levend! O Heere, de dood heerst over mij. De geweldhebber van de dood, dat is de duivel, heeft me in zijn macht. Door de zonde, waardoor ik de dood altijd verdien en ook altijd in me voel. De dood, o gruwelijke macht over mijn bestaan. Ik kan ze niet overwinnen, ik kan uit mijn zondengraf niet komen. Ik kan me dat nieuwe leven niet toe-eigenen. Ik kan me bij Gods volk niet voegen, ik kan niet zeggen dat ik verlost ben. Wel, als u het wel kon zeggen, hoefde u niet te bidden: ’Verlos me’! Wezenlijk, voorgoed verlost, dat zijn de verlosten in de hemel. Maar de kerk op aarde blijft dit altijd weer bidden. In het heetst van de strijd. Ze bidden tot Hem, Die machtig is te verlossen: Strijd mijn strijd. Dat betekent: Gaat u nu eens in mijn plaats die strijd strijden. Strijd u mijn strijd. Mag je dat bidden? Ja, dat mogen we bidden! Dat is naar Gods Woord. Dat mag een dode zondaar, die de macht van de zonde en van de dood zo in zich voelt, die zich niets kan of durft toe te eigenen, die mag dat bidden in zijn nood en dood! Ja hoor, die mag dit aan God klagen; dat wil God u leren door dit woord en door Zijn Geest. In uw nood mag u  alles bij de Heere brengen en zeggen: ’Heere met mij wordt het nooit wat. Strijd u nu mijn strijd tegen die duivel, die ik maar niet klein kan krijgen. Toon mij Uw overwinning. Strijd U voor mij tegen de wereld’. Dat is een wenk van de Heere, als Hij een beetje liefde in je hart geeft voor Hem, dan verbleekt die hele wereld. ‘Strijd U voor mij tegen de wereld, strijd U voor mij tegen de macht van de zonde.’ O, als u eens mag zien, als het u eens geopenbaard wordt, Wie de Zoon van God wilde worden! Hoe Hij op deze wereld gekomen is en ons vlees en bloed heeft aangenomen. Waarom? Om dit gebed te kunnen verhoren en uw strijd te gaan strijden als Borg. De strijd tegen de duivel heeft Hij gewonnen. Hij heeft degene, die het geweld des doods had, door Zijn dood overwonnen. Het handschrift der zonde heeft Hij aan het kruis genageld. ‘Hebt goede moed’, zegt Hij ook: ‘Ik heb de wereld overwonnen’. De overwinning is helemaal in Hem. Daarom mag zo’n ellendige tot Hem vluchten en zeggen: ‘O Heere, laat U het me eens zien en pas het eens toe in mijn leven, opdat ik van Uw overwinning mag leven en ik dan onder Uw banier voort mag gaan in de strijd. Opdat ik dan Uw voetstappen mag drukken, opdat ik dan mag zien op Hem, in wie de Kerk meer dan overwinnaar is. Ik weet dat David dit gebed met vrijmoedigheid bidt. Waarom? Omdat dit gebed is naar Gods wil en Zijn Woord. Omdat Hij uit het Woord weet dat hij zo tot de Heere mag komen. Dat hebt u nu ook gehoord. De Heere nodigt daartoe, in uw nood en dood, met al die overmacht, met al die sterke vijanden, mag u zeggen o Heere: ‘Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging’.

Zingen Psalm 119:77 en Psalm 35:1 en 5.

77 Zie mijn ellend’, o HEER, en help Uw knecht,
Want Uwe wet is in mijn hart geschreven;
Ai, twist Gij zelf mijn twistzaak naar Uw recht,
Verlos mij, sterk met nieuwen moed mijn leven,
Naar ’t Godd’lijk woord, mij gunstig toegezegd,
En mij ten troost in angst en druk gegeven.

1 Twist met mijn twisters, Hemelheer;
Ga mijn bestrijd’ren toch te keer;
Wil spies, rondas en schild gebruiken,
Om hun gevreesd geweld te fnuiken;
Belet hun d’ optocht, treed vooruit;
Zo worden z’ in hun loop gestuit.
Vertroost mijn ziel in haar geween,
En zeg haar: ‘’k Ben uw heil alleen’.

5 Mijn beend’ren spreken tot Uw eer:
‘Wie, wie is U gelijk, o HEER?’
U, die van d’ overmacht der sterken
De zwakken redt door wond’re werken
Die, voor der roov’ren woed’ en zwaard,
’t Nooddruftig volk getrouw bewaart?
Gij weet, hoe vals men mij belaagt,
En onverdiend ter vierschaar daagt.