Psalm 119 vers 152

GODS EEUWIGE WOORD

Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt (Ps. 119:152).

Lezen: Spreuken 2:1-11

in onze tijd wordt iets al gauw als ouderwets versleten. Dat is al zo oud, en dan bedoelt men er meestal gelijk wel mee dat het waardeloos is. Wat heb je daar nu nog aan, in onze tijd, die zoveel verandering te zien geeft? De veranderingen stapelen zich steeds sneller op en wat blijft er nu nog bij het oude? We zouden het kunnen vragen aan onze ouderen. Als u eens nagaat, wat er in de tijd van uw leven al niet veranderd is! Denk eens terug aan uw jeugd, toen u als kind nog zonder gevaar op straat kon spelen. Nou ja zo af en toe moest je eens aan de kant. Maar als je nu het voortrazende verkeer ziet, en het gevaar dat er is voor onze kinderen. overal is! Wat is alleen al het verkeer veranderd. Iedereen kan overal komen, binnen de kortst mogelijke tijd, tot aan de andere kant van de wereld. Wat heeft de techniek overal niet ontzettend veel veranderd. Kijk ook maar in uw eigen huis rond naar de hulpmiddelen die ons door de automatisering en computers allemaal ten dienste staan. Veel vergemakkelijkt het leven. Het scheelt toch wel of je in de winterkou in een kolenhok – ik heb dat nog wel gedaan – telkens kolen moest gaan scheppen; iedere keer weer een kit vol, want, wat was die kachel toch gauw leeg. Of dat je nu de knop van de centrale verwarming wat hoger draait, of de warmtepomp aanzet. En ga zo maar door. Veranderingen zijn er ontzettend veel en dat gaat wel door. Ontwikkelingen zijn niet te stuiten. Denk maar aan de elektronica en aan alles wat men allemaal niet kan door de computers en nu ook zelfs door de ontwikkelingen van de AI, de Artificial Intelligence. Het is al te veel om hier op te noemen en dat wil ik nu ook niet doen.

Waar het mij nu om gaat is, dat niet alle veranderingen verbeteringen zijn. Dat kunnen we wel weten. Er zijn veel veranderingen die we niet terzijde mogen schuiven. Er zijn veel mogelijkheden die God gegeven heeft in de schepping. Uitvindingen mogen gedaan worden. Anderzijds wat worden ze eerder misbruikt, dan goed gebruikt! Dat veroordeelt de uitvinding op zich niet. Maar er zijn dus honderden, duizenden veranderingen op allerlei terreinen. Het heeft toch een mentaliteit van vooruitgang gekweekt onder de mensen. Wij willen vooruit en het lijkt soms, dat alles  steeds beter wordt. Dat is nu net niet waar. Het heeft de gedachte gevoed dat al het nieuwe veel beter is dan het oude. Het oude moet je weg doen. Dat is verouderd en nabij de verdwijning. Weg met al wat oud is. Zoiets neemt dan al gauw een vorm aan dat men daar alles onder samenvat. Alles wat oud is, is ouderwets en moet maar afgedankt worden. Tot de waarheid toe. En daar wil ik vanzelf heen in onze overdenking. De oude waarheid, is die ook niet verouderd? Als dan alles verandert, moeten we dan onze opvattingen ook niet eens veranderen? Als alles aan verandering en vernieuwing onderhevig is, mogen we dan onze gedachten van goed en kwaad ook niet eens een beetje bijstellen? Vernieuwen en veranderen? Al die ouderwetse begrippen over zedelijkheid, over schaamte, over zonde, over het zevende gebod, over het huwelijk? Al die gedachten, al die normen, die een mensenleven aan banden leggen, weg met alle taboes! Dat is de roep van onze tijd. Dat hoor en zie je overal. En dat geldt niet alleen ten aanzien van het zevende gebod maar ook ten aanzien van andere geboden. Met het gezag hoef je het ook niet zo nauw meer te nemen, vindt men. Men spreekt van burgerlijke ongehoorzaamheid. En diefstal, ach men zoekt nieuwe vormen van gerechtigheid. Waarbij desnoods onder dwang alles maar verdeeld moet worden, zodat ieder een gelijk deel krijgt. Desnoods onder dwang, maar waarbij men echt wel afneemt, ontsteelt, wat anderen wettig toekomt. Zo kunnen we wel doorgaan. Alle normen van het Woord van God, alle inzettingen van de God van hemel en aarde, moeten ook zo nodig veranderen. Die zijn ook verouderd. Denk maar aan hedendaagse opvattingen over homofilie. Het man en vrouw zijn, enzovoort. Zie hoe de waarheid, die honderden, nee duizenden jaren, beslag legden op deze wereld als scheppingsinstellingen van God, de Schepper van hemel en aarde, in een ogenblik in onze tijd vol verandering terzijde worden gegooid. Het zijn voor velen verachtelijke, ouderwetse opvattingen, waar immers niemand meer van wil weten. Hoewel we niet moeten denken dat iets goed is omdat het oud is. In dat uiterste moeten we ook niet vervallen. We moeten ook niet denken dat iets goed is omdat het nieuw is. Dat is de gedachte van onze tijd. Omdat iets nieuw is zal het wel goed zijn. Dan huilen we wel mee met de wolven in het bos. Zo de wind waait, waait mijn jasje, zegt daarvan het spreekwoord. Zo doen velen mee met de trend van de tijd. Het zijn nu eenmaal de ontwikkelingen en de tijd staat niet stil; laat je  niet meevoeren door de tijdstroom en denk niet: omdat het nieuw is, zal het wel goed zijn. Dat is dus niet waar. Je moet dus ook niet denken dat iets goed is omdat het oud is. Het moet de kritiek kunnen doorstaan. De zonde is ook al heel oud; de duivel is ook al heel oud. Die kwam al in het paradijs, en hij heeft daar de leugen al gezaaid in het hart van de mens. De leugen is dus ook al oud. We moeten wel oppassen. De Roomse kerk beroemt zich graag op oudheid. Ze zeggen: wij zijn veel ouder dan de Protestantse kerk; de onze is veel beter omdat we ouder zijn. Alsof er geen normen zijn voor de waarheid. Of we niet moeten kijken waar ze mis zijn gegaan en waar de kerk van Rome de waarheid heeft verlaten. Dat mogen we wel onderzoeken. Iets is dus niet goed omdat het oud is, evenals het niet goed is omdat het nieuw is. Wij weten dat wat God gegeven heeft in de Schepping goed is. Wat van ons mensen komt, is niet goed. God heeft de mens in de schepping veel gegeven. Dat kunnen we zeggen van allerlei dingen die geschapen zijn, maar ook ten aanzien van uitvindingen en mogelijke ontwikkelingen, zoals God die ons gegeven heeft. Ook van het doel dat God ermee gegeven heeft: de mens mag de aarde bebouwen. Hij mag daarop werkzaam zijn. Hij mag daarop door middel van de wetenschap ook bezig zijn. Ook in de techniek. Laten we goed opmerken hoe de Schepper alles gegeven heeft en waartoe Hij het gegeven heeft. Dat laatste gaat tegenwoordig nogal mis. Dan gaan we de schepping gruwelijk misbruiken. Maar dat is een zaak apart en daar ga ik nu niet verder op in.

Maar wat goed is, heeft wel beginselen in het oude en is zelfs in wezen oud. En dat geldt inzonderheid voor alles wat waar is. De waarheid is onveranderlijk. Dat is in onze tekst aan de orde. De waarheid is onveranderlijk in alle tijden. Ze verandert niet in een eeuw en zeker niet met tien jaren, maar ook niet met duizend jaren. God is de eeuwige God der waarheid. De wezenlijke waarheid omtrent het bestaan van de mens, omtrent het wezen van God is onveranderlijk. Maar ook de wil van God met die mens is eeuwig. Die is dus ook onveranderlijk. Dit is het wat in onze tijd zo hevig wordt aangevochten. Het wordt in zijn algemeenheid niet geloofd. Wie spreekt over een onveranderlijke waarheid, wordt als hoogmoedig bestempeld. ‘Denken jullie soms de waarheid in pacht te hebben?’ zegt men dan. ‘Denken jullie het alleen te weten?’ We moeten meer respect hebben voor mensen met andere opvattingen en andere gedachten. Ieder moet het zijne mogen denken. De moderne opvatting is dat niemand de waarheid kent. We hebben misschien allemaal een stukje van de waarheid, net als een legpuzzel. Laten we maar goed naar elkaar luisteren. Maar men wil in ieder geval niet geloven in een kennis van de absolute waarheid, zowel wat betreft God als wat betreft ons mens zijn, of over bijvoorbeeld het doel van ons leven en de zin van ons bestaan. Je  mag niet meer zeggen dat je weet wat waarheid is. Het is veel meer in de trend van onze tijd om met Pilatus te zeggen: ‘Wat is waarheid?’ Ja, u merkt wel dat zelfs Pilatus hierin twijfelachtig was. Maar dat neemt niet weg dat er waarheid is. En die waarheid komt niet op uit mijn verstand, ook niet uit het uwe. Die waarheid is geen verzinsel, maar die waarheid is een geopenbaarde waarheid. Het is de waarheid van God. Het is de waarheid van Gods spreken, van Gods Woord. En daarover gaat het hier: ’Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt’, zegt David. De onveranderlijke waarheid ligt vast in de eeuwigheid. Ze ligt vast in de eeuwige God, in het onveranderlijke Wezen Gods. Ze ligt vast in wat wij noemen de inblijvende werken van de eeuwige God. In Zijn besluiten ligt alles vast. ‘Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend’, zegt de apostel en dat is waarheid. Als dan de onveranderlijke God Zijn raadsplan omtrent deze wereld klaar heeft, ligt dat zelfs buiten de tijd, in de eeuwigheid, in Zijn onveranderlijke Wezen vast. Daarom is de waarheid onveranderlijk en eeuwig. We moeten aan de waarheid niet gaan tornen en niet proberen te veranderen. Weet u wat we veel beter kunnen doen? De waarheid naspeuren. De waarheid opzoeken en onderzoeken. De waarheid doorgeven. Dat is gebeurd in Davids leven en dat is onze taak nog. ‘Van ouds heb ik geweten…’. Wat bedoelt hij? Wel ik was nog een jongen, toen heb ik het al geleerd op de knie van mijn moeder. Toen heb ik het al geleerd van mijn vader. Ze hebben me al onderwezen in die waarheid, toen ik nog heel jong was. Toen hebben ze niet gezegd: we zullen over dat eeuwigheidswerk van God maar zwijgen. Nee, toen hebben ze daar met mij al over gesproken. ‘Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt’. Als kind heb ik al van de eeuwigheid van Uw woord en werk gehoord. Toen heb ik daar al iets van geleerd.

Hebt u het uw kinderen ook geleerd? En leren uw kinderen het ook hun kinderen? Joël zegt dat dit moet. Dat is ook het Woord des Heeren. ‘Vertelt uw kinderen daarvan, en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver kinderen aan een ander geslacht.’ De waarheid moet voortgeplant worden van kind tot kind. Wasdom geven kunnen we niet, maar planten moeten we. Dat is onze taak. Werkzaam zijn omtrent de eeuwige waarheid. Daarover spreken, doet u dat nog? Denk niet dat het bij het ouder worden zinloos is. U hebt toch nog wel een woord te zeggen? Voor deze of gene? Eenvoudig, als het maar waar is, als het maar van God is, als het maar eeuwig is. Kom, vraag om wat wijsheid, om wat licht, om wat eenvoud, om wat liefde, om toch nog – als was het maar met een enkel woord – nog tot zegen te zijn. De eeuwige waarheid moet voortgeplant worden. Daaruit leren we dat God goed is voor een slecht mens. Dat de mens die zich van God heeft afgekeerd nog behouden kan worden door Gods genade. Dit alles ligt vast in de eeuwigheid en in Zijn eeuwige besluiten. Het ligt vast in Zijn Vrederaad van eeuwigheid. ‘Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt’.

Calvijn vertaalt het wat anders en zegt: ‘Vanouds heb ik geweten uit Uw getuigenissen dat zij in eeuwigheid gegrond zijn’. De grondtaal geeft daar wel aanleiding toe. De zin van de tekst geeft er ook aanleiding toe. In de zin van: We kunnen zeggen van Uw getuigenissen dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt. Ik heb het gehoord van mensen; ze hebben me verteld dat Uw woord eeuwig is. Ik heb het gehoord uit de mond van mijn ouders, uit de mond van een dominee, op catechisatie. Maar als we het alleen horen van mensen dan ligt het zo vast nog niet. Als mensen die gedachten krijgen of hebben, wie zal dan nog zeggen dat het ook waarheid is? Maar ik heb het gehoord, zegt Calvijn, uit Uw getuigenissen. Ik weet het van Uzelf, Heere, zo wil hij zeggen. Ik heb gehoord van Uzelf dat Uw woord, dat Uw werk eeuwig is. ‘Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord’, zingt David ergens en dat is natuurlijk waar. Ook bij het onderwijs van Gods eeuwige getuigenissen kunnen we onze kinderen er het beste op wijzen dat God het Zelf zegt. Kijk, hier staat het; de Heere heeft gezegd: ‘alzo zegt de Heere’. ‘Van ouds heb ik geweten uit Uw getuigenissen’, zo mag het dus wel vertaald worden, ‘dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt’.

O, het is eeuwige wijsheid, die God in de tijd openbaart. Je zou willen dat je het in deze wereld kon uitdragen. Neem eenvoudigweg het huwelijk, waarin God uit eeuwige wijsheid de man een vrouw geeft als een hulp tegenover hem, om zo het leven aangenaam en goed te maken. Dat is een eeuwige inzetting van de eeuwige God, voor heel deze wereld, die bestaat zolang God ze zal laten bestaan. Die instelling moeten we niet weg werken, niet verachten! Daar is niemand goed mee. Daar is geen vrouw goed mee, daar is geen man goed mee, daar is geen kind goed mee, daar is de maatschappij ook niet goed mee. Als men de instelling van het gezin, de geborgenheid en de liefde, de koestering en de warmte, die kinderen daar mogen ontvangen, verachtelijk terzijde schuift alsof het overbodig is, alsof kinderen die veilige beslotenheid niet nodig hebben, wat doet men dan groot kwaad! En dit is maar één instelling die ik noem, maar dat geldt voor al Gods inzettingen. Dat geldt ook van de rustdag. Die dag wil God dat we ons werk laten liggen om ons inzonderheid om Hem en Zijn wil te bekommeren. We moeten ons hoofd eens opheffen en luisteren naar wat Hij ons te zeggen heeft. We moeten onze ziel niet vergeten. En zo kunnen we ook nadenken over de geboden die de Heere ons gegeven heeft in de zedelijke wet. Ze zijn van eeuwigheid gegrond, als op een eeuwige grondslag. Alleen als je daarop bouwt, kun je toekomst hebben; als je in het tijdelijke leven bouwt op eeuwige inzettingen, op een eeuwige fundering.

Maar dat geldt bijzonder ook voor de zaligheid; die is in de eeuwigheid gegrond. Ze ligt vast in Gods eeuwige Vrederaad. Al wat God heeft ingezet, al Zijn getuigenissen, alles wat Hij gesproken heeft, ligt vast in de eeuwigheid. Het is de beste rotsgrond om op te bouwen. Dat is nu heerlijk onderwijs, als God arme zondaren daar brengt. Die moeten dan zeggen: O, wat heb ik veel getobd in mijn leven. Wat hebben we die eeuwige inzettingen veel vergeten! Wat hebben we Gods wet veel gesmaad en geschaad! Wat hebben we onszelf veel kwaad gedaan! Wat hebben we de zonde vermenigvuldigd! Ze zien hun leven daardoor als mislukt. Het doel is voorbij geleefd, het doel is nooit goed verstaan. De eer  van God is nooit gezocht. En nu sta ik er achter. Misschien zijn er wel van onze ouden die er zo onder zuchten. Nu is het voorbij. Nu kan ik het niet over doen, en daarom vrees ik dat ik alleen maar op zand gebouwd heb, maar niet op eeuwige grondslagen. Nu vrees ik dat ik God vergeten ben, de eeuwige God en Zijn getuigenissen, toch teveel terzijde geschoven heb. O, ik heb het wel altijd gehoord, maar alleen maar beschouwelijk. Ik ben er wel in onderwezen, maar ik ben niet verder gekomen dan mijn verstand. Mijn hart is onaangeroerd gebleven. Als dat zo is, dan is er toch het wonder mogelijk dat u nog als een steentje in dat eeuwige Godsgebouw kunt gevoegd worden. Dat is nu genade! Maar het kan dus nog. Dat kan de Heere nog doen. Het fundament ligt in de eeuwigheid. Dat fundament ligt in het welbehagen van de eeuwige God. Maar dat welbehagen gaat ‘door de hand van Christus gelukkiglijk voort’. Het wordt geopenbaard waar Hij gaat werken in dode zondaren, die helemaal dood zijn. Als dorre doodsbeenderen zijn ze, dus misschien al oud. Van hen is geen verwachting dat ze ooit uit hun zondengraf zullen opstaan. Nee, er ligt geen grond voor in het werk van de mens. Er ligt geen grondslag in zijn doen, in zijn willen, in zijn kunnen, in zijn ijver of wat dan ook. En daarom: moedeloze, ellendige, dood brakende, u die wanhoopt of het voor u nog wel ooit zou kunnen, daarom kan het nog! Waarom? O, God legt Zijn fundament in de eeuwigheid, daar heeft Hij het gelegd. In het Lam dat geslacht is van de grondlegging der wereld; daar ligt de verdienende oorzaak. O, het is het eeuwig welbehagen en het is om de verdienste van Christus. En daarom kan het, daarom kan God u nog als een ellendige buitenstaander, als een verlorene in uzelf brengen tot Christus en tot Zijn verdienste, zodat u nog van genade mag leren leven; van het gegevene, dat om niets uit louter genade u geschonken wordt. Dan mag u toch nog leren – misschien bent u al heel oud – dat de grondslag van dat werk in de eeuwigheid ligt. Dat ligt zo vast. Als u daar deel aan krijgt – en dat kan toch nog! – dan gaat het wel stormen als de dood komt; dan wordt het wel beproefd. Dan zal de duivel er wel op af komen – vraag het Gods kinderen maar. Maar het ligt toch vast. Waarom? Omdat het in een Ander, in God vast ligt. Omdat het in de eeuwigheid vast ligt. Omdat het gegrond is, nee, niet in de veranderlijke mens maar in de onveranderlijke God en Zijn onveranderlijke beloften van Zijn eeuwige Genadeverbond. O, Zijn werk is onveranderlijk, ook in een toepassing. Hij trekt daar Zijn handen niet meer vanaf. Hij laat het werk van Zijn handen niet varen. Waar Hij Zijn werk begint in de wedergeboorte, daar voleindigt Hij het in de openbaring van Jezus Christus. Het is eeuwigheidswerk. O, heerlijke troost voor Gods Kerk te weten wat David getuigde: ‘Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt’.

Zingen: Psalm 119:76 en Psalm 125:1:

76 Maar HEER, Gij zijt nabij, Gij ziet mij aan;
De waarheid is aan Uw geboôn verbonden;
Ik wist van ouds reeds uit Uw woord en daân,
Dat al, wat Gij getuigd hebt, ongeschonden
En vlekkeloos voor eeuwig zal bestaan,
Gevestigd op onwankelbare gronden.

1 Hij zal noch wank’len, noch bezwijken,
Die op den HEER vertrouwt,
En op Zijn goedheid bouwt;
Hij zal, als Sions berg, nooit wijken,
Wiens grondslag door geen aards vermogen
Ooit wordt bewogen.