Psalm 119 vers 150

DE BEDREIGING DOOR WETSVERZAKERS

Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet (Ps. 119:150).

Lezen: Psalm 17.

Wat is dat toch, dat sommige mensen zo gebeten zijn op de vromen? Vanwaar toch, dat ze zich juist keren tegen degenen die de Heere zoeken? Dat ze hen najagen als een prooi en dat ze hen proberen ten onder te krijgen, of ten minste zoeken te benauwen? Dat vinden we bij sommigen en misschien moet ik wel zeggen bij velen. ‘In de wereld zult gij verdrukking hebben’, heeft de Heere Jezus gezegd. Het is dus niet zo’n vreemde zaak, dat zij die de Heere willen vrezen en in alle eenvoud in hun hele leven naar Zijn wil zoeken te handelen en wandelen, verdrukking en vervolging ervaren. Dat heeft de Heere Jezus gezegd en dat is het deel van allen die God lief krijgen en Zijn inzettingen zoeken. Maar er is toch wel verschil. Want er is een zekere vanzelfsheid in de tegenstand in de verdrukking en vijandschap van de wereld. Maar er zijn er ook, die het speciaal gemunt schijnen te hebben op hen die de Heere vrezen. Het lijkt wel of het hun levensdoel is: de ondergang van de vromen. En als u goed oplet, dan zult u zien dat het meestal mensen zijn die uit hun kringen afkomstig zijn. Het zijn dikwijls mensen die eigenlijk net eender opgevoed zijn en in hun jeugd dezelfde waarheid gehoord hebben. Zij hebben er zich vanaf gekeerd. Maar dan zal men zeggen: als iemand nauw bij de waarheid opgevoed is en de wil van God van jongs af aan gehoord heeft en toch uiteindelijk de brede weg van het verderf verkiest, openlijk in de zonde gaat leven en zich afkeert van de dienst des Heeren, waarom moet zo iemand zich dan nu juist werpen op de vromen? Kunnen ze die dan toch niet met rust laten? Merkwaardig genoeg meestal niet. Meestal keren ze zich om en werpen ze zich op degene die hun opvoeding niet verloochenen en die de weg die de Heere wijst voor dit leven, nauwgezet zoeken te bewandelen. Juist die uit hun midden voortkomen en de waarheid kennen, verzetten er zich tegen. Het zijn de grootste benauwers, de fanatiekste bestrijders. Ze hebben de meeste minachting voor de vromen. Dat maakt de benauwdheid uit waar David onder zucht. Dat maakt de strijd uit voor David, waarin hij tot de Heere roept. Ook ons tekstvers is een verzuchting tot God, waarin hij dit bij de Heere brengt. Dat blijkt ook wel uit het vers dat volgt en wat hier nauw mee te maken heeft: ‘Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet’.

David spreekt de Heere aan, want hij heeft het over ‘Uw wet’. En in het volgende vers staat: ‘En gij Heere, zijt nabij’. Dus hij spreekt tot God. Hij roept in zijn benauwdheid tot de Heere en vertelt Hem in welke grote nood hij is door mensen die kwade praktijken najagen en zijn ondergang zoeken. Ze hebben daar lust in. Maar dat ze nu juist hem zo moeten benauwen! ‘Ze genaken mij.’ En op wat voor wijze! De praktijk van het leven toont het wel. Hoe willen degenen die je kwaad najagen vromen behandelen? Dikwijls met minachting, verachtelijk, om ze laag weg te zetten en pijn te doen met hun woorden als zwaarden. Ze maken bittere verwijten, of vaak nog erger: ze lasteren. Ze stellen je bij anderen in een kwaad daglicht. Gieten kwaad over je uit. In ieder geval benauwen ze je. Dat is hun begeerte. Dat is ook het deel van hen die de Heere vrezen. Het deel dat ze krijgen van hen die kwade praktijken najagen.

Wat zouden die mensen daarmee toch beogen? U kunt het zich afvragen. Ik denk dat er dikwijls een antwoord op te geven is. Waarom zijn sommigen zo fel gebeten op de vromen? Waar vechten ze eigenlijk tegen? Ik denk dat u goed moet zien dat velen van hen vechten tegen hun eigen overtuigingen, tegen hun eigen innerlijk, tegen hun eigen geweten. Dat ze zich willen overschreeuwen met hun boosheid en goddeloosheid; met het najagen van dit kwaad. Sommigen gaan daar zo ver in dat ze totaal verhard schijnen te zijn. Maar is het niet vaak zo dat zulken over hun eigen geweten heen proberen te leven? Ze willen innerlijke onrust verjagen, de stem van het geweten het zwijgen opleggen. Zo zijn ze tegen zichzelf aan het vechten. Ze willen hun geweten toeschroeien. Maar het openbaart zich in het bestrijden van de vromen. Het openbaart zich in het strijden tegen hen die de Heere zoeken. Zo jagen ze hun kwade praktijken na bij ware vromen om ze te benauwen; maar uiteindelijk vechten ze ook tegen de overtuigingen in eigen hart. Dat is een heel slecht werk. Die zo bezig zijn, die zijn hun geweten met een brandijzer aan het toeschroeien. Ze mogen wel toezien, want gaan ze daarin door, dan komen ze voor eeuwig om. Dan gaan ze door in die verharding en spreekt straks hun geweten niet meer. Er zijn erge voorbeelden uit de geschiedenis van mensen die zo gehandeld hebben en streden tegen Gods kinderen om die te benauwen. Daar zijn ze zelf het slechtste mee geweest. Dan willen ze niet alleen de stem van hun opvoeding en van hun geweten, maar ook de stem des Heeren het zwijgen opleggen. Het Woord Gods getuigde tegen hen. Hun innerlijk sprak, maar dat wilden ze niet meer horen. Robuust en hardnekkig hebben ze zich gesteld om God en Zijn wil te bestrijden in Zijn kinderen. Maar doorzie ze eens, die zo bezig zijn, zo fanatiek en vanuit een opvoeding die onder de waarheid was! O, wat kan dat een benauwdheid geven bij degenen die er getuigen van zijn. Weet u hoe? Als ouders het van sommigen van hun kinderen moeten ervaren. Als kinderen de wereld ingaan en tegen hun opvoeding schoppen; overal mee breken willen en dan ouders pijn gaan doen en kwetsen! Dat is één van de smartelijkste ervaringen die er zijn. Als ouders de Heere vrezen en liefhebben en ervaren dat hun eigen kinderen tegen hen opstaan en tegen de Heere opstaan, wat een bange verzuchtingen worden er dan in de nacht bij de almachtige God gebracht, die alleen de harten van de kinderen kan verbreken! En ouders, als het uw kinderen betreft, wil maar kolen vuur op hun hoofd hopen. Beantwoord hun hardheid maar niet met hardheid. Weet dat de Heere zegt: ‘Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden’. Bid om genade, om in alles het voorbeeld van Hem te mogen zien, ja, te mogen vertonen, die zo veracht en gesmaad is door de Zijnen; door degenen die Hij met liefde zocht te behouden. En: heeft Zijn liefde er niet velen verbroken, die bittere vijanden waren? Ik noem u Paulus als voorbeeld. Een vervolger der gemeente. O weet dat de Heere wonderen kan doen, ook onder hen die kwade praktijken najagen en door een boos werk de ondergang van de vromen zoeken. Laten wij maar voor hen blijven zuchten, blijven bidden of God hen ook bekering wil geven. Nee, de benauwdheid, de angst die dit met zich meebrengt voor vromen, kunnen wij niet wegnemen. Maar dat kan de Heere wel. En dat wil ik ook met u overdenken.

Er is een benauwdheid voor de vromen door het kwade gezelschap dat hun ondergang zoekt. ‘Die kwade praktijken najagen genaken mij’, heten zij hier. In die woorden ligt duidelijk opgesloten, dat ze het kwade zoeken. Ze komen daarvoor bij mij, dus ze zoeken ook het kwade voor mij. Dat ligt erin opgesloten. Het is kwaad gezelschap, dat het op de ondergang van de vrome heeft gemunt. Hier haast zich een kind des Heeren voort op de weg ten leven en hij wordt op de hielen gezeten door degenen die het kwaad liefhebben. De duivel gebruikt daarvoor vaak mensen. Maar uiteindelijk zit hijzelf erachter. Hier ziet u een kind des Heeren strijdend, worstelend, zich voort haastend op de goede weg, de smalle weg naar het eeuwige leven, maar hij voelt de hete adem van de boze in de nek. Zijn vervolgers benauwen hem, willen hem bespringen, willen hem naar de ondergang voeren. ‘Die kwade praktijken najagen’, zo staat hier in het meervoud. Dan kan het hier gaan over allerlei mensen. Maar achter hen staat de boze, staat de vorst der duisternis, die de vromen geen rust gunt en die ze eigenlijk maar het liefste ten onder zou brengen. Op wat voor manier moet hij dat doen? Door kwaad gezelschap! Laat de vrome maar gekweld worden door boos en goddeloos gezelschap. Daarbij heeft de duivel zelfs nog verschillende middelen. Iemand die de Heere begeert te vrezen, kan zo geleid worden, dat de omstandigheden het bijna onmogelijk maken om trouw te zijn in handel en wandel. Je zal maar als eenling in een wereldse familie zitten. Allemaal mensen die zich om God noch gebod bekommeren; die de dag des Heeren niet in ere houden, het Woord des Heeren niet willen lezen, niet bidden en niet danken. Veel mensen moeten met zulk gezelschap optrekken. In ieder geval op hun werk. Soms zelfs in de familie. ‘Die kwade praktijken najagen, die genaken mij’, zijn dichtbij mij. Het kan ook wel zijn dat hij probeert, iemand van de weg ten leven af te houden of af te krijgen, door verleiding tot de zonde. Door lieve woorden of verlokkingen, maar op een wijze dat men de vijandschap zo duidelijk niet ziet. Verleidelijk, aftrekkend van de weg ten leven en van de wil Gods en de middelen die God gegeven heeft. Weet, dat de duivel dat zeker zal proberen, als er  overtuigingen in een zondaarsleven komen. De eerste, misschien nog algemene overtuigingen zal de duivel zeker l tegenstaan. Want het hart zou eens bewerkt mogen worden door het zaad van het Woord! De duivel werkt tegen en wil niets liever dan dat zulken meegezogen worden op de brede weg naar de ondergang. ‘Die kwade praktijken najagen’ worden ervoor gebruikt. Mensen die het kwade zoeken, moeten degenen die het goede zoeken, maar weer meelokken. Dat kan op een zachte wijze, een verleidelijke wijze. Hebt u er oog voor? Ik weet niet of het in uw omgeving of bij u ook zo is. dat alles erop gemunt is om u de middelen maar te ontnemen om het Woord Gods te horen en u van de weg des levens af te houden. Misschien zijn er overtuigingen, maar wil het niet doorbreken. Aan wie moet u dat verwijten? Is het niet omdat u meer luistert naar degenen die kwade praktijken najagen, dan naar degenen die het goede zoeken? Omdat u uw oor meer aan de duivel en zijn aanhang leent, dan aan degenen die de Heere in onverderfelijkheid lief kregen? ‘Die kwade praktijken najagen, genaken mij’, maar zie eens verder: ‘zij wijken verre van uw wet’. Zij willen me af laten wijken van de wil en wet des Heeren; dat is van de weg ten leven. Dat geeft u benauwdheid. Het moet ook zo zijn dat het u angst en zorg geeft. Want die niet zo benauwd worden bij kwaad gezelschap, die er niet onder lijden, er geen last van hebben, die hebben ook geen last van het kwade. Die laten zich gemakkelijk meetronen. Maar David heeft er last van, heeft er zorg over. Misschien zegt u: je mag toch wel vrienden hebben uit de onrechtvaardige mammon? Dat zegt de Heere Jezus zelfs. Daar moet u wel voorzichtig mee zijn. Natuurlijk, een Christus behoort zich tegenover iedereen vriendelijk te gedragen. Tegen wereldse mensen, misschien uw buren, moet u ook vriendelijk zijn. Het is te hopen dat ze aan uw levenswijze kunnen zien dat u de Heere liefhebt, en dat u Zijn wil zoekt. U mag vriendelijk tegen hen zijn, maar u moet hun zonde niet goed praten. En u moet zich niet mee laten tronen op een verkeerde weg, niet mee laten zuigen op de weg van de wereld, de weg naar de ondergang. Want weet dat u daarbij wel duidelijk moet zijn en dat Gods Woord ons dat ook wel leert. Nee, dan moet je niet meegaan op de paden van boosdoeners, van hen die onrecht doen, die neerzitten in het gestoelte van de spotters. Teksten zijn er overvloedig, die manen weg te blijven van goddeloosheid; ik ga ze niet alle noemen. Wij moeten bevreesd zijn voor gezelschap, dat ons tot zonde verleidt en begerig zijn naar gezelschap dat ons tot het goede begeert te brengen. Welk gezelschap zoekt u graag? Wie wil u graag hebben in uw huis, of bij wie bent u graag in huis? Daar kunt u zich in onderzoeken. Ben ik graag bij mensen die het zo nauw niet nemen, waar ik niet zo op mijn woorden hoef te passen, waar het zo erg niet is wat ik doe of wat ik laat? Ben ik graag in gezelschap waar het allemaal een beetje makkelijk en vrolijk is, waar lichtvaardig plezier wordt gemaakt en waar God wordt vergeten? Ben ik graag op feestjes of partijtjes waar alles even makkelijk en lichtvaardig toegaat? Ben ik daar graag? Of benauwt dat mijn ziel? Doet dat me smart, heb ik daar verdriet? Vrees ik om bij hen te zijn die kwade praktijken najagen? Bent u liever bij mensen die de Heere zoeken en daar ook graag over spreken? Vindt u het verdrietig als er weinig over gesproken wordt? Gaat uw hart er naar uit om meer te horen van de Heere en van Zijn dienst? Hebt u graag goed gezelschap, zoekt u ze graag op? Ontvangt u ze graag in huis. Strekt zich daar al uw lust en liefde heen? Ziet u dat u zich daarin mag onderzoeken? David die heeft smart over degenen die kwade praktijken najagen en hem genaken. Waarom? Omdat ze zo ver wijken van de wil des Heeren. Zo ver wijken van de weg ten leven.

David begeert goed gezelschap; het beste gezelschap. Ik hoop dat u er geen vreemde van bent. Hij zoekt het beste gezelschap op de weg. Wat zou dat zijn? Wie zou dat zijn? Zou dat die overste Leidsman zijn, die grote Herder der Schapen, de Heere Jezus Christus? Als een arme zondaar zichzelf niet meer toevertrouwd is, bevreesd is voor alle wegen des doods, bevreesd voor alle kwaad gezelschap, dan kan er een grote leegte in het hart zijn, die niemand vervullen kan. Dan is er gemis aan licht, aan leiding, aan onderwijs. Je kunt het met mensen niet meer stellen, zelfs met de beste niet meer. Dan heb je een betere leiding nodig dan menselijke leiding. Dan schreit het in het hart: ‘Och schonkt Gij mij de Hulp van Uwen Geest. Mocht die mij op mijn paân ten Leidsman strekken. ‘k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd’. Dat is een verzuchting vanuit gemis; anders zucht je daar niet om. Wie zo missend over de wereld gaat, kan zichzelf niet meer vertrouwen. Die kan het met menselijke wijsheid niet meer stellen, maar krijgt toch weleens bemoedigingen. O, als ze mogen horen van die grote Profeet en die Leraar der gerechtigheid! Als ze mogen horen van Hem, Die Zijn heerlijkheid verliet en op deze wereld kwam. Waarom? Om de opperste Wijsheid te zijn, en dwazen wijsheid te leren; hun de weg des levens te openbaren, en daarop leiding te geven. O, heerlijke van God gegeven Wijsheid! O, wondere van God gegeven Profeet! Dat is het beste gezelschap op de weg ten leven. Hoewel de weg soms nog wel moeilijk is en gaat door dalen van schaduwen van de dood; hoewel het dan nog weleens benauwd en angstig kan zijn door vervolging, als de Heere maar bij ons is, gaat het goed.

Nu loop ik eigenlijk al een beetje vooruit, maar ik kan het niet laten, iets te zeggen over de volgende tekst. Als de Heere Zich bij de Zijnen voegt, geeft Hij de moeden kracht, vermenigvuldigt Hij de sterkte bij hen die geen krachten hebben. Dat leert Hij door Zijn leven, ja door Zijn sterven, door Zijn liefde, door Zijn trouw tot het einde. Dan bedient Hij de Zijnen uit Zijn volheid. Hij zal ze leren op de weg, waarop Hij niet alleen Profeet, maar ook Priester en Koning is, ja, dat Hij alles wil zijn voor de Zijnen. O, als we zulk gezelschap mogen hebben op de weg, dan gaat het wel goed. Zulken komen niet om, die door die goede Herder als Zijn schapen worden geleid. Zijn er dan toch mensen die kwade praktijken najagen? Ja, die zijn daar juist. Juist zij die de Heere Jezus nodig kregen als de Weg tot de Vader, de Weg ten leven, ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ zoals Hij Zichzelf noemt, die hebben veel vijandschap en veel tegenstand. Daar komt de duivel juist op af, met degenen die kwade praktijken najagen. Die genaken juist tot hun ziel. Waarom dan? Ach, omdat de duivel ten diepste altijd strijdt tegen Christus. Ook als hij het op Zijn kinderen gemunt heeft, dan gaat het eigenlijk om de Koning. Dan gaat het eigenlijk om Zijn macht, om Zijn genade. Het is op Hem gemunt. Wel dan zal de Heere het ook opnemen voor de Zijnen. Dan zal Hij ze ook niet doen omkomen in de strijd. Hij laat weleens wat benauwdheid voor hen toe om ze te louteren en te leren, Hij laat het wel eens toe dat ze in boos gezelschap zichzelf niet kunnen handhaven. Hij laat ze weleens zien hoe zwak ze zijn. Zie Petrus dan maar zitten in de zaal van Kajafas, in boos gezelschap. Daar zit hij bij de spotters, daar zit hij bij de goddelozen. Hij is er niet goed mee geweest. Die kwade praktijken najaagden, genaakten tot zijn ziel. Dan kan de Heere het weleens toelaten dat iemand gezift wordt als de tarwe. Maar waarom? Opdat de tarwe toch in de zeef zou blijven liggen. Opdat openbaar zou komen wat van God is en wat van ons is. De Heere laat het wel eens toe, maar Hij begeeft en verlaat de Zijnen niet. Hij laat ze niet omkomen. Waarom? Omdat de strijd ten diepste op Hem en op Zijn werk is gemunt. Ach, dan zal de Heere op Zijn tijd en wijze tonen dat Hij het voor Zijn kinderen opneemt; dat Hem de wrake toekomt, dat Hij het zal vergelden. Dan zal Hij op het onverwachts Zijn tegenwoordigheid tonen, zoals David in het vervolg ook zegt: ‘Maar Gij Heere! zijt nabij.’

Zingen: Psalm 119:75 en Psalm 17:6 en 7.

75 Hoor, HEER, mijn stem naar Uw goedgunstigheid,
En geef mij naar Uw rechten kracht en leven.
Zij naad’ren mij, wier list mijn val bereidt;
Zij zijn in ’t kwaad, in ’t listig kwaad bedreven,
En wijken van Uw wet, zo wijd verleid,
Terwijl zij zich aan boosheid overgeven.

6 Geen leeuw is heter op de jacht;
Geen jonge leeuw kan, in zijn kuilen,
Met meerder list het oog ontschuilen,
Dan hij, die mij ter prooi verwacht.
Beschaam het aangezicht dier bozen;
Uw grimmigheid vell’ hen ter neer;
Bevrijd mij met Uw zwaard, o HEER,
Van ’t snood geweld der goddelozen.

7 Red mij van hen, die ’t ruim genot
Der wereld voor hun heilgoed achten;
Geen deel, dan in dit leven, wachten,
En maken van den buik hun god;
Van hen, die weelde, schatten, staten,
Hoe rijk, hoe uitgebreid, hoe groot,
Verliezen moeten met den dood,
En hunnen kind’ren overlaten.