EEN VERLANGEN IN DE NACHT
Mijn ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten (Ps. 119:148).
Lezen: Psalm 42.
Het kan zijn dat u in de duistere nacht de klok het ene uur na het andere hoort slaan. De uren verstrijken en u kunt de slaap maar niet vatten. Waarom niet? Misschien was het vannacht wel zo. Waarom kon u de slaap zo moeilijk vatten? En wat doet u om de slapeloosheid te weren? Hoe brengt u de nachten door? Het is een kenmerk van veel mensen dat hun lichaam bij het ouder worden minder slaap nodig heeft. Het kan zijn dat u ook bij het ouder worden, vooral in de stille nachtelijke uren veel overdenkingen hebt. Dan komt het leven terug; zoveel dingen die er geweest zijn. En die je niet meer over kunt doen. Die komen terug in je gedachten. Het hoeft niet altijd verkeerd te zijn. Het kan weleens goed zijn, om bepaalde dingen te overdenken. Alleen bedenk wel dat je het moet doen voor Gods aangezicht. Vraag toch om licht van de Heere over uw leven, licht om zo op uw plaats gebracht te worden. Om te zien wat er geweest is en dat niet alsnog te misbruiken om er een valse hoop mee te voeden. Wat van uzelf is, dat moet ons een walg geven van onszelf. We hebben geen stof om onszelf te prijzen. En dat zullen we ook niet doen als de Heere ons licht geeft. Het kan dus zijn dat u ‘s nachts wakker ligt, maar dat het niet erg is. Want dat lezen we in de woorden van onze tekst ook. Er kunnen ogenblikken zijn dat het goed is, om te waken, terwijl anderen slapen. Vraag aan de Heere of u die tijd goed mag gebruiken en ze u tot zegen mag zijn. Om u wat meer rust te geven. Ware rust te geven, rust in uw ziel. Dan zal uw lichaam ook wel extra rust krijgen. En dat mag vanzelf ook. Thomas Hooker raadt in een van zijn werken aan om in die stille tijd in de nacht eens een woord van God te overdenken. Uit eigen ervaring weet ik van de verhoring van een verzuchting in de nacht om goede gedachten van de Heere te krijgen. Die had ik niet, maar ik kreeg ze wel. Er kunnen dus nachten zijn dat het goed is om te waken. Dan is het zoals David het doet. We willen dit nu met elkaar overdenken.
’Mijn ogen komen de nachtwaken voor’, zo zegt hij in onze tekst. De vorige keer, in vers 147, hebben we gehoord dat hij de morgenschemering voorgekomen was, en geschrei maakte, maar op het Woord des Heeren hoopte. Toen ging het over de vroege morgenstond, of over het duisterste van de nacht, voor het krieken van de dageraad. Maar nu, in dit vers, gaat het echt over de gehele nacht. De nachtwaken. U kunt het vergelijken met het slaan van de klok, telkens weer een uur voorbij. U begrijpt, dat er in de tijd van David zulke klokken niet waren. Dan hoorde je geen klokken slaan. Maar men had wel wachters, nachtwakers. En die nachtwakers gingen de straten van de stad door. Die moesten alles bewaken. Dat was de politie van toen, die ook de stadspoorten moest bewaken. Ze werden ook afgelost; er was orde en regelmaat in. En mensen die dat wisten, konden ook de tijden van de nacht weten. O, kijk, nu is het zo laat, want ik hoor de wachters gaan; ze maken hun ronde. Kijk nu is het zo laat, want die wacht daar en daar wordt afgelost. De nachtwaken, daar waren vaste tijden voor, die iemand die niet slapen kon, hoorde. En het kon zijn, dat iemand in de nacht gewekt werd door die nachtwakers. Het kon zijn, dat er iemand door opgeschrikt werd. Dat is met David niet zo. Welnee, hij kwam de nachtwaken voor, hij was allang wakker. Hij was de nacht door, gedurig wakker, en werd niet door hun geluiden verrast. Merk er dan ook op, dat David er hier niet over klaagt, dat hij maar niet slapen kan. Het is vaak natuurlijk en een vrij algemene klacht, dat mensen zeggen: ik kan maar niet slapen. Er zijn er wat die naar de dokter gaan, ook op hoge leeftijd, vanwege hun slapeloosheid. Maar het is niet altijd verstandig om maar meteen middelen te gaan gebruiken, en ons lichaam te verdoven. Laten we in de eerste plaats toch vragen om oefeningen die David had. Lessen, leringen, ook in de nacht, die ons de ware rust soms juist geven kunnen, zodat het lichaam ook weer wat rust krijgt. Wat heeft David dan gedaan in de nacht? Wel David heeft in de nacht het Woord des Heeren overdacht, ’Mijn ogen komen de nachtwaken voor om Uw rede te betrachten’. Dus met andere woorden: hij is bezig, hij volhardt in een bezigheid, die hem een heilig vermaak geeft. Ze vervult een begeerte in zijn hart: het is de overdenking van het Woord des Heeren. Woorden die God tot hem gesproken heeft.
Moet de nachtwacht afgelost worden? David wil niet afgelost worden. Hij gaat rusteloos door in de nacht om, ja, om rust te zoeken. Rusteloos om rust te zoeken, begrijpt u het? Dat mag; dat is een heilige onrust. Hij gunt zichzelf geen valse rust. Hij wil niet in een valse rust omkomen, maar hij zoekt de ware rust voor zijn ziel. Daar hijgt hij naar; het is een sterke begeerte. Augustinus heeft er later van gezegd: ‘Het hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in U, o God’. Rust kunnen we alleen maar krijgen, als de Heere onze ziel rust geeft. Dat is het waar David mee bezet is. Hij heeft een heilige onrust om rust bij de Heere te vinden. Hij zoekt de gemeenschap met God, Die hem echt rust kan geven voor zijn ziel; maar ook voor zijn lichaam. Nogmaals, we hoeven dat lichaam niet te verachten. We hoeven niet te denken dat het lichaam nooit rust behoeft, of niet mag rusten. Er is overal tijd voor. Maar hier is het dus zo, dat de nood van de ziel zozeer de overhand neemt, dat de rust voor het lichaam maar even moet wijken. Hij wil nu eerst die vrede, die zoete vrede in zijn ziel smaken, zodat hij straks zal mogen zeggen: ‘Ik lag en sliep gerust, van ‘s Heeren trouw bewust’. Ziet hoe David hier de stille tijd van de nacht goed gebruikt. Die rustige tijd gebruikt hij om straks in de storm vast te staan. Dat is een les voor ons hele leven. Hier zien we dat hij de rustige uren van de nacht gebruikt om straks in de woelige dag zijn taak beter te kunnen verrichten. Hij vindt belangrijker dan zijn lichaamsrust, de gemeenschap met God, de zoete vrede in zijn hart. Dat is gesterkt te worden door Gods genade in al zijn zwakheid. Dat heeft hij het meeste nodig; die rustige tijd gebruikt hij daar voor. Dat moesten wij ook in ons leven doen. Wij moeten zien of ons schip zeewaardig is, niet als het midden op zee is, maar als het nog aan de wal ligt. Als het nog in de haven ligt, voor dat het uitvaart, dan moeten we zien of het schip goed opgetuigd is, of alles aan boord is wat nodig is, zodat het straks de stormen kan doorstaan; zo moeten we handelen met ons levensschip. Of om een ander beeld van een schip te gebruiken: wij moeten proberen te ankeren als het water rustig is, en als we het rustig kunnen uitwerpen, in een goede ankergrond. Als het dan straks gaat stormen, ligt het schip al goed vast. En om dit op uw leven toe te passen: u moet zich bezinnen voor de dood, voor de eeuwigheid en voor het oordeel in uw gezonde dagen. Het liefst in de jeugd, maar zeker in de tijd dat u nog helder bent van geest, en in de tijd dat u nog niet gemarteld wordt door vreselijke pijnen op uw ziekbed, dat misschien uw sterfbed wordt. Wil het toch voor die tijd, in uw gezonde dagen, overdenken hoe het straks zal zijn in de verheffing van de Jordaan. Hoe het straks zal moeten als de Heere u voor Zijn rechterstoel zal dagen. Zou het dan kunnen? Wij moeten ons daarop bezinnen in de tijd die we van God nog krijgen, het heden der genade. Bent u nu nog gezond en fris, met tamelijk heldere gedachten? O, dat dit dan de rustige tijd voor u mocht zijn, waarin u zich bezint, en bidt om Gods licht en om Gods leiding, om straks in de stormen toch vast te liggen. Wat zou het groot zijn als daar deze tijd voor gebruikt mocht worden. Een rustige tijd moeten we gebruiken om met de stormen vast te liggen en dat zie ik hier bij David ook. Hij gebruikt dan de nacht om straks overdag te beter zijn werk te kunnen doen.
Luther had de gewoonte om als hij het extra druk had en veel en moeilijk werk moest verzetten, wat vroeger op te staan. Niet om wat eerder aan zijn werk te beginnen, maar om wat meer van de gemeenschap Gods te mogen ervaren, wat eerder tot de Heere te gaan en wat meer kracht te mogen krijgen in zijn zwakheid. Wat een voorbeelden, tot onze beschaming dikwijls. Ook David heeft de nacht hier goed gebruikt.
David zegt vervolgens: ’Om Uw rede te betrachten’ Uw rede, Uw Woord, we mogen daar nog wel wat dieper op ingaan in onze overdenking. ‘Uw rede’ gaat over het spreken van God, Zijn Woord. ‘Betrachten’ betekent overdenken. Het gaat over het Woord Gods overdenken, om dat te doen. In de nacht ziet vooral op overdenking. Dat betekent het grondwoord voor betrachten ook eigenlijk. Het Woord van God is voor David in de nachtelijke uren eten en drinken voor zijn ziel. Hij moet zijn hoop voeden, opdat ze gesterkt wordt. Zijn liefde moet verlevendigd worden; dat vuur moet te meer branden. Ook moet zijn geloof gesterkt worden. Daar wil de Heere Zijn Woord voor gebruiken. Het Woord Gods is eten en drinken, voor zijn hoop, voor zijn geloof en voor zijn liefde; dus voor heel zijn zielenleven. Daardoor wordt zijn smart verlicht. Hij heeft wel smart. In zijn bange nachten heeft hij ook geschreid. Maar zijn smart wordt verlicht, en zijn hoop verlevendigd, zo zagen we ook vorige keer; juist door in de nachtelijke uren de Heere te zoeken en zijn nood Hem te klagen. Dan verblijdt Gods Woord zijn hart. Daarom is voor hem de overdenking van Godswoord zo’n heerlijke en begeerlijke bezigheid. Daarvoor mag de rust voor zijn lichaam wel een ogenblik wijken. De overdenking van het Woord des Heeren gaat hem boven zijn slaap. Hij wil zich oefenen in Godsvrucht. We zouden kunnen zeggen dat het vuur dat in David brandt, vuur is dat door de hemel is ontstoken. En het wordt in de nacht weer gevoed met brandstof. Die brandstof is ‘de rede des Heeren’, dus het Woord van God. Dat is de brandstof voor de vlam van Gods Geest. Zo zal het vuur wel blijven branden.
Zo moeten wij nu ook handelen. Als de Heere u Zijn Geest gegeven heeft, is dat groot; dat is een groot wonder. Als de Heilige Geest tot een zondaar komt om te overtuigen, om te leiden, om te leren, soms ook om te vertroosten, klaagt u dan? Misschien zegt u: ‘Het is zo weinig, het is zo dor, het is zo koud bij mij. De Heere is zo ver.’ Hoe komt dat toch? De Heere heeft u wel Zijn Geest gegeven, wel iets van dat heilige vuur. ‘Ja maar’, zegt u, ‘het is zo’n klein vuur’. Hoe wordt een klein vuur een groot vuur? Door meer brandstof op het vuur te werpen. Hoe meer brandstof, hoe meer vuur, hoe meer warmte, gloed en licht. Wel ‘de rede des Heeren’ is brandstof voor dat heilig vuur. Laat dat de stof van uw overdenking toch zijn! Gebruik daarom toch de middelen die de Heere u geeft. Wonderlijk is het al, als Hij Zijn Geest nog geeft. Maar geef Hem dan de schuld niet van de kilheid van uw duisternis, van uw flauwte en ingezonkenheid. Misschien klaagt u dat het vuur bijna is uitgegaan. Misschien liggen er nog enkele kooltjes onder het stof of de as te gloeien. Je kunt het haast niet meer zien dat er een vuur in uw leven is geweest, of dat het er nog is. Wel wij weten toch van een gewoon vuur dat je het weer aan kan blazen? Door nieuwe brandstof kan het opnieuw in gloed gezet kan worden! O, dat dan zo eens een slapeloze nacht gezegend mocht worden door de overdenking van de rede des Heeren in de nacht. Dat uw ziel eens gesterkt, uw hoop eens gevoed, uw liefde verlevendigd, uw geloof bekrachtigd mocht worden! Dat doet de Heere middellijk, zo heeft David geleerd.
In de nacht kan er enerzijds droefheid en klacht zijn, terwijl er anderzijds bemoediging en verkwikking komen. Heeft de meerdere David, de grote Davidszoon dat zo ook niet gezocht? Hij, Die de gemeenschap met de Vader kende, en gedurig smaakte, zocht die ook in de stille nachten en soms in de vroege morgenstond, omdat Hij Zijn discipelen ver vooruit was. Maar soms kwam Hij ook in de nacht bij Zijn discipelen, nadat Hij op de berg gebeden had, om hen te helpen toen zij in de storm op zee waren. Hij zocht eerst de gemeenschap met de Vader, toen Hij bad, alleen op de berg. Hij heeft ook daarin Zijn kinderen een voorbeeld nagelaten. Hij deed het als Borg. Hij deed het voor degenen die niets hebben om op te pleiten. Hij deed het op grond van Zijn verdienste, hun ten goede. Hij is de grote Voorbidder, de grote Hogepriester van Zijn Kerk. Maar Christus heeft Zijn kinderen ook een voorbeeld nagelaten om van te leren, net als David hier voor die tijd al. Zo zouden er ook nu nog mensen moeten zijn, die in de nachten de Heere en dus de gemeenschap met God zoeken.
Nu is er nog een andere vertaling mogelijk van dat woord ‘betrachten’. Calvijn wijst erop en zegt: ‘men kan dat woord ook vertalen met uiteenzetten’. Dan staat er in onze tekst: ‘Mijn ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede uiteen te zetten’. Sommigen denken dan dat David zich voorbereidde in de nacht om de volgende dag zijn werk goed te kunnen doen; onderwijs te kunnen geven over de eeuwige waarheid Gods. Het kan weleens nodig zijn daarvoor de nachten te gebruiken. Dat is bij Gods knechten geen vreemde zaak. Ieder moet zichzelf maar onderzoeken. Want we kunnen de nachten ook misbruiken. Maar als het echt is om de rede Gods uiteen te zetten en om anderen erover te spreken, dan mag het weleens. Daar wil de Heere ook Zijn Zegen over geven. Het is goed om in de stille nachten de ‘rede des Heeren’ te overdenken om die uiteen te kunnen zetten, te kunnen verklaren en anderen daardoor tot zegen te kunnen zijn. Calvijn denkt wellicht ook nog een andere kant uit. Weet u wat voor gewoonte hijzelf had? Hij was gewend om alles wat hij in een dag gelezen en geleerd had uit het woord Gods in de nacht nog eens te bemediteren. Dan ging hij liggen en trachtte het allemaal weer in zijn geest te krijgen. Zo heeft hij ook zijn geheugen geoefend om te meer dienstbaar te kunnen zijn. Wie leest wat hij geschreven heeft, komt ook onder de indruk van zijn krachtige en geoefende geheugen. Hij heeft zich middellijk geoefend en de nachten gebruikt om wat hij overdag gehoord, gelezen of geleerd had, dan nog eens te bemediteren. Ook dat was het betrachten van wat hij gehoord had van het Woord des Heeren. Als uit Gods mond werd het in de nacht als het ware herkauwd. Zoals reine dieren ‘s nachts wel herkauwen wat overdag is opgenomen. Doet u dat ook wel eens? Het is een goede bezigheid, die de Heere zeker kan zegenen om u tot een zegen te stellen. Laat de goede dingen die u gehoord hebt, maar terugkomen. Vraag de Heere om ze weer terug te brengen in uw geest om ze te herkauwen, opdat u ze misschien zelfs beter mag verstaan dan toen u het voor de eerste keer hoorde. Het is geen zeldzaamheid dat dit gebeurt. Daar weten al Gods kinderen, die van deze bezigheid geen vreemdeling zijn, wel over mee te praten. Wat zijn het dan goede uren, als je zo de nachtelijke uren mag gebruiken en mag doorbrengen voor Gods aangezicht. ’Mijn ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten’.
Zingen Psalm 119:74 en Psalm 42:2:
74 Ik heb somtijds het scheem’rend morgenlicht
Verrast, om U mijn schreien te doen horen;
‘k Heb op Uw woord gehoopt, en mijn gezicht,
Eer nog het uur der nachtwaak was geboren,
Den slaap ontroofd, om, naar mijn lust en plicht,
De wijsheid van Uw reed’nen na te sporen.
2 ‘k Heb mijn tranen, onder ’t klagen,
Tot mijn spijze, dag en nacht;
Daar mij spotters durven vragen:
,,Waar is God, dien gij verwacht?”
Mijn benauwde ziel versmelt,
Als zij zich voor ogen stelt,
Hoe ik onder stem en snaren,
Feest hield met Gods blijde scharen.