LEVEN DOOR HET VERSTAAN VAN GODS GERECHTIGHEID
De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid, doe ze mij verstaan, zo zal ik leven (Ps. 119:144).
Lezen: Psalm 71:15-24.
Er zijn dingen in een mensenleven waar hij niet genoeg van kan krijgen. U begrijpt het wel. Kinderen hebben het soms al iets bij de hand, waar ze telkens weer mee bezig zijn en maar niet genoeg van kunnen krijgen. Laten we eerlijk zijn, sommigen volwassenen gedragen zich daarin als kinderen, zelfs met allerlei beuzelingen en in wezen onbelangrijke dingen. Dan zijn ze ook zo bezig, dat ze er maar geen genoeg van kunnen krijgen. Hoeveel ijdel vermaak bezet sommige mensen niet! Onbelangrijke dingen waar ze niet genoeg van kunnen krijgen, zijn er altijd weer. Je wordt erdoor in beslag genomen. In de wereld van sport en spel wordt dat overvloedig gezien. Wat worden mensen door de duivel bezig genomen. Ze vergeten dat ze een ziel hebben en vergeten dat ze God moeten dienen. Het lijkt allemaal spel te zijn. Maar ondertussen, voor de duivel is het bittere ernst. Hij probeert de mensen mee te trekken, hun eeuwige ondergang tegemoet. Er zijn zoveel dingen waar men geen genoeg van kan krijgen en die toch ijdel zijn. Ze zijn het niet waard dat men al zijn tijd, dat men al zijn aandacht, dat men al zijn liefde eraan geeft. Ze zijn het niet waard. Het is eigenlijk afgoderij.
Maar er zijn ook dingen waar men niet genoeg van kan krijgen, en waarvan het goed is dat je er geen genoeg van kan krijgen. En ik hoop dat u daar kennis aan hebt! Ik hoop dat u zo’n begeerte in uw hart koestert; zo’n verlangen, zo’n sterk uitzien, zo’n bezig zijn met die dingen, waarvan degenen die de Heere vrezen, niet genoeg van kunnen krijgen hier op aarde. Ze zijn er altijd maar mee bezig, en willen er ook altijd maar mee bezig zijn. Dat merk je bij David in deze 119e Psalm. Er is iets waar hij maar niet genoeg van kan krijgen. Wat is dat dan? Wel, de gerechtigheid van Gods getuigenis! Daar heeft hij het steeds weer over. We zeggen wel eens: waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Zo is het nu bij David. Hij is er zo mee vervuld, dat hij het telkens weer over heeft. En dat is niet erg. Nee dat toont ons zijn liefde voor Gods getuigenis, en voor de gerechtigheid van Gods getuigenis. Hij heeft het zo lief dat zijn hart is ermee bezet is. U merkt wel dat de dingen, waar wij geen genoeg van kunnen krijgen, ons hart vervullen. Ze hebben onze liefde en daar door hebben ze ons helemaal in hun macht.
Er zijn ontzettend veel dingen die niet over ons mogen heersen. Die mogen ons niet in hun macht hebben, omdat ze uit de afgrond zijn em omdat het machten van de boze zijn. Maar er zijn ook dingen die mogen ons in hun macht hebben. En dat is inzonderheid Gods Heilige wet. Zijn Heilige wil, dat die maar over ons heerste en dat we daaraan maar onderworpen waren. Ja, dat mag ons hart vervullen, daar mag onze liefde naar uitgaan; het mag ons helemaal in beslag nemen, het overdenken van de Heilige wet des Heeren; het bezig zijn in de dingen van het Koninkrijk Gods. Als we de Allerhoogste liefhebben, zullen we Zijn wil liefhebben. En als we Hem liefhebben, zal ons hart vervuld zijn met Zijn wil, en zullen we er altijd weer mee bezig zijn. Merkt u het, dat David altijd maar weer mee bezig is met Gods gerechtigheid en Zijn getuigenissen? Dat komt door zijn liefde.
In de wereld is het zo, dat als men elkaar liefheeft, men gelukkig geen genoeg van elkaar krijgt. Dat komt door de liefde. Zo is het nu ook met God en met Zijn woord. Van Zijn eeuwige waarheid kan men niet genoeg krijgen. Onderzoek uzelf eens, want wij mensen hebben een natuur door de zonde gekregen waardoor ons tegenstaat wat wezenlijk goed voor ons is. U merkt dat bij lichamelijk zieken ook wel: mensen die ernstig ziek zijn, kunnen de dingen die goed voor hen zijn niet meer verdragen, niet meer gebruiken. Dat is triest; dat is verdrietig voor het lichaam. Maar het is veel erger als het zo met de ziel is en als onze dodelijke zielenkwaal ons een walg doet hebben van dingen die goed voor ons zijn. Het gaat dan om dingen die zo nodig voor ons zijn! Al zou dan ons lichaam kwijnen en dingen die goed voor het lichaam zijn niet meer kunnen verdragen, als onze ziel door Gods genade dan maar hunkert naar Zijn Woord en waarheid, de openbaring van het heil, dat daarin wordt verklaard! Dat is het grote goed dat David deelachtig is. Bent u het ook deelachtig? Hoe is het in uw leven? Walgt uw ziel van het goede, of staat het u al gauw tegen? Of is het zo, dat er een uitzien is, een begeerte om meer te horen van God, van Zijn woord, van Zijn werken? Is het uw sterke begeerte om er iets van te ervaren? Kunt u er niet genoeg van krijgen, en wordt u er altijd weer heengetrokken? Misschien geeft het strijd, want de mens kan zichzelf daarin niet doorgronden. Misschien is het wel zo, dat u innerlijk verzet ontwaart tegen God en tegen Zijn Woord en wil. En dat u nu toch zit te luisteren of gaat lezen. Merkwaardig! Waarom gaat u dan luisteren? Als u van binnen denkt: mij staat het ook tegen, ik ben ook een grote vijand, bij mij is er ook niets dat daarnnaar verlangt, mijn ziel is ook dodelijk ziek. Dan is dat laatste wel waar. Maar wat een wonder, dat er toch een beginsel is dat wil luisteren. Dat u telkens weer daarheen trekt en waar u niet onderuit kunt, maar wat u vastgrijpt. O, onbegrijpelijke trekking! Vindt u dat ook niet? Onbegrijpelijke trekkingen zijn er door de overtuigingen die God geeft. Je kunt ze niet begrijpen; ze gaan dwars tegen je eigen vlees in; tegen je eigen walgelijke begeerten. Vleselijke begeerten gaan in tegen God. Dat kan u terneerwerpen. Tenslotte zal het een kracht blijken te zijn die alles aankan. Want het is een kracht van God. Het is een kracht van Zijn Geest, het onwederstandelijke werk van de Heilige Geest, waardoor er een honger en een dorst komt, die nooit genoeg kan krijgen hier op aarde, van God en Goddelijke zaken. Het blijft een dorsten naar God, naar de levende God. Het blijft een hongeren naar gerechtigheid die eeuwig is. Dit wil ik inleidend over deze tekst zeggen. Bij David kom je dit telkens tegen. En laat het ons toch niet bezwaren, geen afkeer geven dat David het dus telkens weer over de gerechtigheid van Gods getuigenissen heeft. Want het is zo’n wonderschone stof van overdenking, zo’n rijke bron ook voor onze gedachten als God er licht over geeft. Het is zijn verzuchting hier en dat mag de onze ook zijn. ‘De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid’.
Vervolgens gaat hij bidden: ‘En doe ze mij verstaan, zo zal ik leven’. Maar dan wil ik toch nog eerst iets over die eerste woorden zeggen: ‘De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid’, David heeft de getuigenissen Gods lief. Hij heeft gezien dat ze in alles goed zijn dat ze recht en billijk zijn, dat al wat daartegen strijdt walgelijk is. De zonde haat hij; dat werkt de Heere bij de liefde tot Zijn gerechtigheid. Dat gaat altijd samen. En laten wij dat toch niet vergeten! Sommige mensen doen het voorkomen of ze de gerechtigheid zo lief hebben en God liefhebben. Maar ze haten de zonde niet; je ziet het aan alles. Ze nemen het licht met de zonde en gooien het op een akkoordje met de duivel. Ze gaan o zo makkelijk om met zondaren en hebben geen enkele afkeer van de zonde en van het zondaarsleven. Daarin ziet u een sprekend bewijs dat men de gerechtigheid Gods niet liefheeft. Het gaat echt altijd samen: liefde tot God en tot Zijn gerechtigheid. Dan haat je ook de zonde en een zondaarsleven, hoewel men de zondaar graag zoekt te behouden van zijn weg.
Bij David zien we zo een liefde tot de gerechtigheid van Gods getuigenissen, waarvan hij ook zegt: ‘Ze is in der eeuwigheid’. Hij heeft wel geleerd dat alles vergankelijk is, behalve dat. Alles is aan verandering onderhevig, behalve God en Zijn gerechtigheid; behalve de wil van God die goed en heilig is. Dat blijft. Ze is eeuwig. Hij heeft er al heel wat van gezegd, ook in dit gedeelte en in heel de 119e Psalm. Wat heeft hij al veel gejubeld over die rechtvaardige God en over de gerechtigheid van Zijn wet. ‘Heere, Gij Zijt rechtvaardig en elkeen Uwer oordelen is recht’, staat in vers 137, en in vers 138: ’Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen en de waarheid hogelijk geboden’. Ook in het verband van onze tekst, kort hiervoor heeft hij de jubel al geuit over de gerechtigheid Gods, en de eeuwigheid van Zijn getuigenissen. ‘Uw gerechtigheid is gerechtigheid in der eeuwigheid’. Wat bemerkt u nu? U bemerkt dat David er de hele tijd over bezig is, er steeds over spreekt en steeds meer wil zeggen. In deze weg gaat hij steeds meer zien en ook steeds meer zeggen. En naarmate hij meer zegt, gaat hij ook weer meer zien. Dat is een wondere zegen, die God vaak geeft aan mensen die bezig zijn in de dingen van de Heere. Dan wil God weleens geven, wat David hier ook krijgt, namelijk hoe meer Hij ons laat zien, hoe meer we ervan mogen zeggen. Dat moeten we niet tegenhouden, maar dat moeten we doen. Hoe meer de Heere ons toont, spreek daar over, ook met anderen. Niet dus de hand op de mond. Dat wil de duivel. Maar spreek over God, over Zijn werk, over Zijn dienst, over Zijn heerlijkheid, over Zijn heiligheid, over Zijn gerechtigheid, over Zijn waarheid, over Zijn trouw en barmhartigheid, over Zijn goedheid en genade. Spreek van Hem, naarmate de Heere u meer van Hem deed zien. En weer zult u ervaren: hoe meer u zegt, hoe meer u mag zien. Dit gebeurt niet zelden, ook in het ambtelijk werk. Daarom is het zo´n treffelijk werk. De Heere wil, als men erin bezig mag zijn, ook middellijk Zijn licht en Zijn waarheid geven. Dat is geen automatisme. We hebben het ook niet in onze macht als we ermee bezig zijn. Het door de kracht van ons denken of door onze rede is of ons innerlijk, dat we steeds meer gaan zien. Dan zou hier geen gebed achter staan. Maar het is een zegen, die God wel wil geven, en die we bij David mogen opmerken in deze Psalm. Hij begon al telkens iets te zeggen over Gods gerechtigheid, over de rechtvaardigheid van Gods getuigenissen en over een eeuwige gerechtigheid. Maar nu bundelt hij het. Nu krijgt hij nog meer inzicht. Nu krijgt hij een nog groter en heerlijker vergezicht: ‘De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid’. Hij ziet hier dat, al strijd de hele wereld ertegen, het toch waar is; het blijft staan. Wat er ook tegen opkomt, en dat is heel wat! Er wordt wat geschopt tegen de deugden van de Allerhoogste. God wordt veel kwaad toegeschreven. Of hoort u het nooit, ook in de wereld, hoe men bezig is en zegt: ‘Als er dan een God is, waarom gebeurt…’ dit of dat. God doet het allemaal verkeerd, zo oordelen de mensen. O, wat is er veel strijd tegen het handelen van God; tegen Zijn doen dat toch louter majesteit is, aanbiddelijke heerlijkheid. Zijn gerechtigheid is oneindig, zingt ook de psalmist. Maar men gelooft het niet, men strijdt ertegen, schopt ertegen en wil er niet van weten. Maar het blijft waar, wat voor dwaze beschouwingen er ook opstaan tegen de Allerhoogste en tegen Zijn handelen. Gods gerechtigheid, zo ziet David, houdt stand en Hij is er voor ingewonnen. ‘De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid’. Die wankelt nooit.
Dit geldt ook van Zijn genade en van heel Gods heilsplan. Ook dat wankelt niet. Als God genade bewijst, dan is dat een geheim, een groot geheim, maar het is wel waarheid. O, als dat geopenbaard wordt, verdubbelt de jubelzang over de gerechtigheid Gods. Als het gezien wordt, dat de gerechtigheid Gods niet struikelt als Hij genade bewijst, niet geschonden wordt als Hij een zondaar redt van het verderf. Arme zondaren, die die dit horen of lezen en maar niet weten hoe zij ooit een kind Gods moeten worden en verlost moeten worden van hun zonden en schuld bij God, begrijpen niet dat een heilig rechtvaardig God nog naar hen om kan zien, hen nog eens zalig kan maken. Zij denken dat het voor hen niet kan: ‘God is heilig en ik ben zo zondig en dwars, zo verkeerd en opstandig, zo vijandig. Mijn hart is zo vervuld met boosheid, er is zoveel verzet; er is geen goed in mij en daarom kan het nooit. God is toch rechtvaardig? Hij kan me alleen maar straffen. Hij kan me alleen maar in toorn van Zich afstoten en dat is verdiend, maar verder niets.’ O, als een arme zondaar zo tobt, heeft hij geen zicht in het heilsplan van God. Dan weet hij niet hoe dat God een zondaar genade kan bewijzen en toch Zijn recht verheerlijken, Zijn gerechtigheid niet schenden. Hoe kan dat dan? Is dat voor u ook een geheim? Dat kan door Hem Die gekomen is om recht en gerechtigheid te bevestigen en verheerlijken. ‘Ik draag Uw Heil’ge wet, Dien Gij de sterveling zet, In ’t binnenst ingewand’, kon Hij zingen, de Heere Jezus Christus, Die gekomen is om aan Gods recht genoeg te doen. In de weg van Zijn leven, van Zijn lijden en van Zijn sterven, heeft Hij Gods gerechtigheid bevestigd. Hij is als Borg de weg gegaan, om de straf te dragen, voor degenen die Hij redden wilde van de toorn van God. Zondaren, vijanden, dwazen, rebellen tegenstanders, walgelijke schepselen, die geen goed in zichzelf hebben, kan Hij nu tot kinderen Gods maken. En dat door de verheerlijking van al Gods deugden, ja ook van Zijn recht! Het recht Gods wordt niet geschonden; want daarvoor heeft Christus op Golgotha geleden. Daarvoor heeft Hij uitgeroepen: ‘Het is volbracht’. Hij heeft genoeg gedaan aan het allerheiligst recht van Zijn Vaders. Waarom? Opdat zondaren met verheerlijking van recht en gerechtigheid, maar ook met verheerlijking van barmhartigheid en genade, kinderen Gods zouden kunnen worden. Het ligt al in Hem, wat een zondaar nodig heeft en als dat geopenbaard wordt, mag een zondaar zien dat hij nu in Christus zalig kan worden. Dat het nu kan door Hem en de gerechtigheid Gods niet geschonden wordt, maar verheerlijkt wordt in Zijn Borgwerk. Dat het nu kan om Hem, Die alles gedaan heeft wat maar nodig is, opdat een zondaar zalig zou kunnen worden. Daarom in Zijn Naam terecht ‘Zaligmaker’. Wie het ziet, zal ook zien dat de gerechtigheid Gods niet wordt geschonden als een zondaar in Christus behoudenis mag vinden, bij Hem geborgen mag zijn. De toorn Gods is gestild door Zijn verdienste, die genoegzaam is. Daarin is alles wat maar nodig is. O, zal men dan ook niet jubelen: ‘De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid’? Het is gerechtigheid die redt van de dood, de gerechtigheid van Christus verdienste, die kan de duivel niet omver werpen. Die blijft wel staande. Die is wel genoegzaam. O, bestreden zondaren, die tot de gerechtigheid van Christus de toevlucht hebt genomen, de duivel komt er op af. Dat is waar. Die zou je willen laten geloven – want die is toch de vader der leugenen – dat de gerechtigheid van Christus niet genoegzaam is, dat ze wankel is, dat ze u nog weer ontnomen zal worden, maar dat kan immers niet. ‘Want de gerechtigheid Uwe getuigenissen is in der eeuwigheid’!
We verstaan van deze dingen niets, nee, van onszelf echt niets. Dan zijn het allemaal onbegrijpelijke zaken. Vandaar dat David ook bad: ‘Doe ze mij verstaan.’ Bid het met hem; ‘Doe ze mij verstaan! Leer mij, o Heere! Leer het mij, opdat ik het mag verstaan en opdat ik mag weten wat Uw gerechtigheid is; opdat ik mag zien dat ze eeuwig is en de poorten der hel er niet tegen opgewassen zijn. ‘Doe ze mij verstaan, zo zal ik leven’. Buiten dat kan het niet. ‘Zo zal ik leven’. Dat is wat! O, wat zijn er veel mensen die denken te leven, terwijl ze in de dood liggen; in hun zondengraf en niet anders. Wat is nu eigenlijk leven? Leven voor een mens is wat anders dan leven van een dier. Er zijn zoveel mensen die alleen leven voor het tijdelijke, alleen voor het hier en nu, alleen voor hun lichaam. Ze hebben alleen allerlei beslommeringen, die te maken hebben met wat vergankelijk is; ze vergeten dat ze een ziel hebben. Die leven haast niet anders dan de dieren. Zo lees je het in de Bijbel ook: ‘als de beesten die vergaan’. Wat verschrikkelijk toch! Is dat ons leven ook? Dat is eigenlijk geen menswaardig leven; dan leven we als een dier. Laten we toch bidden om leven voor onze ziel: ‘Gun leven aan mijn ziel’, bidt David, ‘dan looft mijn mond, Uw trouwe hulp’. Hier zegt hij het ook: ‘Zo zal ik leven’. Eigenlijk leef ik alleen maar, als ik Uw getuigenissen mag verstaan en de gerechtigheid daarvan mag proeven en mag verheerlijken. Als ik daar licht over krijg, dan is dat leven. ‘In deze dingen leeft men’, zegt Hizkia. ‘en daarin is het leven van mijn geest’. Dat is nu leven; dat is eeuwig leven. Dat is een beginsel van het eeuwige leven hier op aarde. Gaat er uw hart al naar uit? O, onderzoek toch de getuigenissen van Gods gerechtigheid. Ze zijn het wel waard. Want ze zijn eeuwig. Bid toch: ‘Doe ze mij verstaan’. Dan zult u ervaren: ‘Zo zal ik leven’!
Zingen Psalm 25:2, en Psalm 75:1.
2 HEER, ai, maak mii Uwe wegen,
Door Uw woord en Geest bekend;
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen G’ Uw treden wendt.
Leid mij in Uw waarheid, leer
IJv’rig mij Uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o HEER,
’k Blijf U al den dag verwachten.
1 U alleen, U loven wij;
Ja wij loven U, o HEER;
Want Uw naam, zo rijk van eer,
Is tot onze vreugd nabij;
Dies vertelt men in ons land,
Al de wond’ren Uwer hand.