Zicht op Jeruzalem vanaf de Olijfberg

Zicht op Jeruzalem vanaf de Olijfberg

Op de Olijfberg zoek ik naar een blijk van Hem,
Die hier eens zat en weende om Jeruzalem.
Nog ligt aan d’ overzij van ’t Kidrondal de stad,
die God van eeuwigheid Zich uitverkoren had
om, als een schaduw, Christus’ Koninkrijk te tonen:
hier wilde God bij bloedig’ offeranden wonen.

De bergen rond de stad, naar Gods wil daar gebouwd,
zijn als een muur, die, als de vijand haar benauwt,
bescherming biedt. Ja, Sion wordt van hogerhand
beschut door Hem, Die hier Zijn wijnstok had geplant
op deze heuvel, die door soevereine zegen
haar schoonheid van haar God en Koning heeft gekregen.

Eerst stelde God hier Melchizedek in zijn tijd
tot priester-koning, beeld van borggerechtigheid.
Hij, die hier heerste tot des Allerhoogsten lof,
bracht offers voor het heil in Salems tempelhof.
Als priester zag hij, hoe er rechtsgrond om te hopen
in Christus was, Die ’t vrederijk met bloed zou kopen.

Eens stond hier Abraham, omdat God hem gebood
zijn zoon, zijn Izak, Hem te geven door zijn dood.
Gelovig kwam hij hier hem God ten offer biên,
maar op Moria’s top heeft God Zichzelf voorzien
een ram ten brandoffer om hier reeds aan te wijzen
de plaats, waar eens des Heeren tempel zou verrijzen.

Wat deed de schimptaal van de snode Jebusiet
hier David en zijn knechten pijn en zielsverdriet.
De minsten van de minsten, die men sterker dacht
dan ’s konings helden, heeft hij hier met recht veracht.
Ze werd tot Davidsstad, waar kreupelen en blinden
eens door de Davidszoon genezing zouden vinden!

Ook heeft hier David eens in grote nood gestaan:
hij was de stad uit, de Olijfberg op gegaan;
zijn hoofd bewonden, wenend, ging hij, barrevoets,
bevreesd voor zijn zoon Absalom, die hem niets goeds
maar zoveel kwaads berokkende in bitter haten:
zijn vader moest de ark van Gods verbond verlaten.

Toch sprak hij tot de priesters, juist hier bij deez’ berg:
“Als ik genade vind bij God, is dit niet erg;
dan zal ik d’ ark, waarbij Hij woont, hier wederzien
en zal Zijn woning mij een eeuw’ge schuilplaats biên.
Verwerpt Hij mij, Hij doe wat goed is in Zijn ogen!”
Zo mocht hier David ’t welbehagen Gods verhogen.

Hier was het dat zijn vriend en raadsman hem verliet,
deed Achitofel, de verrader, hem verdriet.
De man zijns vredes, die zijn brood at, viel hem af
en wist niet dat hij Judas hier een voorbeeld gaf.
Zijn and’re raadsman, Husai, heeft hij teruggezonden.
Hij bad alleen tot God om heil, zijn hoofd bewonden.

Hier, vanaf deze berg, had men een prachtig zicht
op ’t kunstig werk, toen Salems tempel werd gesticht.
Wat David heeft gespaard, heeft Salomo met zorg
tot Godsgebouw gemaakt, een schaduw van de Borg.
Hier is geofferd en gebeden om Gods zegen,
die zij, die Christus zochten, hier ook zeker kregen.

Op de Olijfberg werd de rode vaars geslacht,
waarvan de as, naar Gods bevel, werd weggebracht
om water te bereiden voor de reiniging
van wie zich had bezoedeld door een onrein ding.
De priester zag van hier de ingang van de tempel,
maar kwam niet verder voor vervulling dan de drempel.

En stond niet onderaan de berg eens Rabsaké?
Hij diende koning Sanherib van Ninevé.
En snoevend kwam in ’t joods de smaadtaal uit zijn mond,
dat God hen uit Assyrië naar Sion zond.
Hizkia zou Gods volk niet redden, maar bedriegen,
zo hoorde op de muren men de snoodaard liegen.

Hij zond zelfs brieven, om de HEERE, Isrêls God,
te honen, en zei lasterend, vol vuige spot,
dat God gelijk was aan de goden, die hun land
verwonnen had, maar God bracht Sanherib tot schand’.
Hizkia bracht de brieven voor het aangezicht des HEEREN
en God gaf antwoord om Zijn knecht en volk te eren:

“Zeg, dat de jonkvrouw, Sions dochter, u veracht,
de dochter van Jeruzalem, die heil verwacht
van God alleen, schudt achter u ’t geheven hoofd;
zij heeft de Heil’ge Isrêls, Die u hoont, geloofd.”
Die nacht heeft God haar door Zijn engel hulp geboden:
er vielen honderdvijfentachtig duizend doden.

Toch kwam de tijd, dat God Jeruzalem verliet.
Tot in Zijn heil’ge tempel deed men Hem verdriet;
het altaar werd ontwijd, men schoof het aan de kant
en diende hier en overal in ’t heilig land
de dode afgoden, een gruwel in Gods ogen.
Hij kon die ongerechtigheid niet meer gedogen.

Hoe vreselijk was ’t zicht op Sions heil’ge stad
toen God Zijn oordeel zond. De wrede vijand had
geplunderd en gemoord, toen, na een lang beleg
de stad genomen werd; hij voerde ’t bondsvolk weg.
Men zag vanaf deez’ berg, hoe stad en tempel brandden.
God nam Zijn offers weg, Zijn tekenen en panden.

In Babel, ver van hier, weerklonk de droeve klacht
van wie in ballingschap aan ’t heilig Sion dacht:
“Nog eerder dan ik u, Jeruzalem, vergeet,
mijn rechterhand niet van zichzelven weet.”
’t Gelovig volk was hier door schuldbesef bevangen
en liet d’ ontstemde harpen aan de wilgen hangen.

Maar God dacht aan Zijn eeuwig zoutverbond
en toen Hij Kores, als Zijn knecht naar Babel zond,
gaf die Gods overblijfsel vrijheid, ja beval:
“Keer weer naar Sion, bouw de tempel en ik zal
u zilver, goud en vee en and’re gaven geven.”
Zo kreeg Jeruzalem na lange tijd weer leven.

Hier klonk daarna, in Ezra’s tijd, de jubelzang
van ’t overblijfsel van Gods volk, dat jarenlang
in ballingschap aan Hem geen offers had gebracht,
maar, weergekeerd, eerst aan de tempel had gedacht.
Wel was de zang vermengd met ’t wenen van bejaarden,
maar troost was er voor wie van ver op Christus staarden.

In mijn gedachten zie ‘k Nehemia hier staan;
door God verhoord, mocht hij van Arthasasta gaan
naar deze stad – verwoest door ’s Heeren strenge straf,
waar ’t voorgeslacht, met hoop, gelegd was in het graf –
om muren en verbrande poorten op te bouwen,
met troffel en geweer, gesterkt door Godsvertrouwen.

Nooit stond op deze berg een heerlijker Persoon
dan Christus, Die ons vlees werd en Gods Zoon
is, was en blijft tot in der eeuwen eeuwigheid
en Die hier toonde hoe Hij klaar was voor de strijd.
`Hosanna’s’ schalden hier om Hem als Vorst te eren:
“Gezegend, Die tot ons komt in de Naam des Heeren.”

Maar Jezus weende hier over Jeruzalem,
dat toen wel juichte, maar niet hoorde naar Zijn stem.
Men greep een palmtak, wierp zijn kleding voor Hem neer,
maar niemand deed dit vleselijk verlangen zeer.
“Och, of ge ’t wist,” sprak Christus tot hen met meedogen,
wat tot uw vrede dient, is duister voor uw ogen.”

Hier, op d’ Olijfberg, heeft wel meer Zijn voet gestaan.
Hoe vaak is Hij hier naar Bethanië gegaan!
Dan kwam Hij door de Schaapspoort – Hij, het Lam,
Dat voor het grote offer op de wereld kwam –
en ging Hij ’s avonds door de opgang der olijven
om ’s nachts bij Martha en haar huisgezin te blijven.

Eens ging de Heere deze weg in groot verdriet.
Hij had de stad Jeruzalem vermaand, die Hij verliet:
“Jeruzalem, o stad, die de profeten doodt,
Ik zocht uw kinderen, die Ik Mijn schuiling bood,
maar u hebt hen gestenigd, die Ik had gezonden.
Uw huis wordt tot verwoesting om uw grote zonden!”

Al hadden Zijn discipelen daarna getracht
te troosten door het tonen van de tempelpracht,
Hij sprak met dubb’le zin de woorden, goed en kort:
“Hier blijft geen steen van staan, die niet gebroken wordt!”
Zijn offer deed al d’ offers in het niet verdwijnen:
De schaduw moet wel weg, als ’t Zonnelicht gaat schijnen!

De Heere ging en zat op de Olijfberg neer.
Daar vroegen Hem Zijn jongeren: “Zeg ons, wanneer
zal, wat U zegt, een teken van Uw toekomst zijn?
Hoe zal eens de voleinding van de wereld zijn?”
“Jeruzalem wordt door de heidenen vertreden,”
sprak Hij, “totdat hun tijd vervuld is en verleden.”

De droefste gang ging Hij hier naar Gethsemané.
Hij nam Zijn jongeren slechts tot de ingang mee.
Vooraf had Hij voor ons Zijn nachtmaal ingezet
en bad Hij bij de muur Zijn priesterlijk gebed.
Daarna heeft Hij, beangst tot in de dood, gestreden.
De hel was op de been; Hij heeft tot God gebeden.

Hier in de hof, op de Olijfberg, kwam ’t verraad
van Judas openbaar. De macht van ’t helse kwaad
heeft hem bevangen, die, als Davids vriend weleer,
ook hier zijn verzenen verhief tegen zijn heer.
De Zoon des Mensen liet Zich toch vrijwillig binden
en leiden naar de plaats, waar Hij de dood zou vinden.

Op de Olijfberg zag men weleer hoe Gods straf
op ’t Lam gelegd was, Dat Zichzelf ten offer gaf.
Van Gabbatha ging Hij de weg naar Golgotha.
Daar leerde Simon van Cyréne dat genâ
buiten Jeruzalem door Christus is verworven:
voor goddeloze zondaars is Hij daar gestorven.

Daarom moet ik nu afzien van Jeruzalem
en opzien naar het enig offer, dat door Hem,
Die buiten deze stad – die dus niet blijvend is –
gekruisigd werd en zo een eeuwig altaar is,
waarvan hij, die de tempel dient, toch niet kan eten;
maar wel, wie eigen offers voorgoed wil vergeten.

Jozef had dicht bij deze berg zijn nieuwe graf,
dat hij aan Christus, Die ook voor hem stierf, graag gaf.
Op de Olijfberg is ’t getal der graven groot
van wie hier de Messias wachten in hun dood.
Maar wie Hem niet verwachtte in zijn aardse leven,
verwierp het eeuwig heil, dat Hij Zijn volk zal geven!

Op d’ eerste dag der week, maar ook van ’t nieuw verbond,
toen God Zijn engel naar het graf van Jezus zond,
en daar op grond van Zijn volbrachte werk de steen
werd weggewenteld en Gods Zoon in glans verscheen,
moest hier de duisternis der zonde wel verdwijnen:
De Zon des heils verdreef de nacht uit ’t hart der Zijnen.

Naar deze berg ging Christus voor Zijn hemelvaart.
Hier hebben Zijn discipelen Hem nagestaard
en spraken eng’len: “Jezus keert eens net zo weer,
als u Hem heen zag gaan.” Zij zeiden niet wanneer.
Nu wil God dat wij overal Zijn komst verbeiden
en voor Zijn wederkomst Zijn kerk op aard’ bereiden.

Wat hebben wij die opdracht bitter slecht verstaan.
Wie is bereid om tot de bruiloft in te gaan,
als nu de roep weerklinkt: “Daar is de Bruidegom!”
Mag ik dan mee, de feestzaal met Hem binnen, om
daar Hem te prijzen? Wie zijn bokken en wie schapen?
Wie heeft er olie? Zelfs de wijze maagden slapen!

Wel zijn er, die, als pelgrim in Jeruzalem,
zich inbeelden in dit land meer te zien van Hem
dan elders, maar niet weten dat wie heil bezit
en wie God vreest, in geest en waarheid tot Hem bidt.
Men kan door nieuwe offers God geen losgeld geven.
Geen dwaas brengt op deez’ berg de lijdensweg tot leven.

O dwaas! hier mag Gods tempel niet worden hersteld!
Leer liever, wat Gods Woord ons hierover vertelt
en weet, wat er bij Christus’ sterven is gebeurd:
het voorhang van de tempel is door God gescheurd!
Mag dan de schaduw ’t Zonnelicht verdrijven?
Moet Christus ’t graf weer in, om d’ offerdienst te stijven?

Nu ik hier sta, op de Olijfberg, bij de stad
die God Zich tot een schaduw uitverkoren had,
kan een moskee, of toegesloten gouden poort,
mijn hoop niet doven, want ik weet dat door Gods Woord
Gods Geest ook hier de bruid van Christus thuis zal halen
in dàt Jeruzalem, dat van God neer zal dalen.

Hoe hoog ooit Babel zich als torenstad verhief:
God heeft Jeruzalem van eeuwigheid al lief.
Nog nooit heeft Zijn verkiezing Hem berouwd,
dus wordt niet Babel, maar Jeruzalem herbouwd.
Als God der heid’nen tijd vervulling zal gaan geven,
zal Babel vallen en Jeruzalem herleven.

Dan worden goddeloosheden weer afgewend
van Jakob, afgehouwen takken ingeënt
in de olijfboom, die, weleer door God geplant,
zal groeien als een wonder van Zijn hand;
want als de volheid van de heidenen is gekomen,
wordt Israël, Zijn knecht, door God weer opgenomen.

Wie nu nog vijand van het Evangelie zijn,
en in wier plaats wij in d’ olijfboom zijn,
blijven bij God bemind om hunner vaad’ren wil!
Hier zwijg ik, op d’ Olijfberg, vol verwond’ring stil
en bid om wegen om barmhartigheid te tonen
aan Jakobs nageslacht, de dochters en de zonen.

Toelichting
Bij mijn eerste verblijf in Israel kwamen we vanwege veel overvolle hotels, terecht in het hotel ‘The seven Arches’ op de Olijfberg, waar we twee weken verbleven. Vandaaruit maakten we onze dagtochten vanwege afspraken in heel het land. Maar ’s morgens vroeg en ’s avonds laat en ook op de rustdag hadden we tijd voor lezen en overdenking. Omdat we een prachtig gezicht hadden over de Olijfberg zowel als over de stad Jeruzalem en de plaats waar de tempel vroeger lag, vermenigvuldigden daar mijn gedachten. We keken over de graven heen naar de oude stadsmuren en poorten van Jeruzalem en over het plein waar vroeger de tempel stond en nu de islamitische gebouwen beeldbepalend zijn. Wat is daar in de loop der eeuwen veel geschiedenis geschreven! Een deel van mijn overdenkingen heb ik vastgelegd in het hierbij gevoegde gedicht, dat begint bij het offer van Abraham op de berg Moria. Het gaat verder over Melchizedek en veel gebeurtenissen uit later tijd, zoals de inname van de stad door Joab en David, de vlucht van David door de opstand van Absalom toen hij langs Gethsémané ging, de tempelbouw van Salomo, de offers, de afgoderij bij de tempel, de smaad van Rabsaké over Hizkia, de verwoesting bij de wegvoering, de herbouw ten tijde van Ezra en Nehemia, de komst van Christus daar, Zijn voorzegging over de verwoesting en het scheuren van het voorhangsel bij Zijn sterven. Veel gebeurtenissen zijn in dit gedicht ook niet beschreven, want er is hier zoveel meer gebeurd, met name tijdens oorlogsgeweld in de Bijbeltijd en erna, dat het gedicht wel dubbel zo lang geweest zou kunnen zijn. Hier dus slechts een deel van de geschiedenis, bedoeld om onze gedachten te richten op indrukwekkende geschiedenissen die te maken hebben met Gods genadige tegenwoordigheid bij Zijn volk. Ten diepste gaat het om Christus, Die in het tempelgebeuren afgeschaduwd was en de vervulling van de schaduwen van de beloften heeft verdiend door Zijn lijden buiten de legerplaats. Daardoor is Jeruzalem geen blijvende stad, maar moeten we de toekomende stad zoeken in de toepassing van Christus’ borgwerk op aarde, zoals de apostel schrijft in Hebreeën 13:14: ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.’