Psalm 119 vers 142

EEUWIGE GERECHTIGHEID EN WAARHEID

Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid (Ps. 119:142).

Lezen: Psalm 89:1-19.

De woorden boven de overdenking komen bij sommigen misschien wat hard over, maar ze bevatten een heerlijke waarheid. Het is zelfs een troostrijke waarheid voor allen die de diepe achtergrond ervan leren kennen. En dat zou u ook kunnen leren. Vandaar dat als we onze overdenkingen voor Gods aangezicht hebben, moeten bidden om Zijn licht.

Gerechtigheid, Gods gerechtigheid, er zijn er die daarvoor sidderen. En dat is niet vreemd, want wij zijn onrechtvaardig en kunnen voor een rechtvaardig God niet bestaan. Als Hij Zijn gerechtigheid verheerlijkt en toont dat Hij de zonde niet ongestraft kan laten, waar zullen wij dan blijven? Waar zou de mens zijn, die dan bij een verterend vuur wonen kan? Een eeuwige gloed! ‘Uw gerechtigheid’, die blijft staande, dat is gerechtigheid in eeuwigheid. En ‘Uw wet’, die een mens van nature niet anders kan zien dan een starre, harde tuchtmeester, als geboden die hem terneer werpen, hem verslaan en voortdurend leren dat het niets met hem is.  Wie deze tekst alleen zo kan lezen, siddert. Die kan in deze tekst geen troost vinden. Dan schijnt het een waarheid te zijn waarvan ze zeggen: ‘Deze woorden zijn hard, wie kan dezelve horen?’ En toch ligt zoveel troost in deze woorden. De Heere geve maar dat we dat leren verstaan en oog krijgen voor de troost die in deze woorden opgesloten ligt.

En dat gebeurt door het heerlijk Evangelie, wanneer de Heere de ogen   opent, bij hen, bij wie die ogen nog zo gesloten zijn voor de wonderen van Gods wet. We moeten licht krijgen over  de woorden ‘Uw gerechtigheid’. Het gaat om Gods gerechtigheid, een deugd in God. Hij is rechtvaardig. Gods deugden zijn onveranderlijk, anders zou God geen God zijn. God is onveranderlijk, ‘Maar Gij hebt o Opperwezen, nooit verandering te vrezen; Gij die d’ eeuwen acht als uren, zult all’ eeuwigheid verduren’, zingt de dichter in de 102e Psalm. Onveranderlijk is het Wezen van de Almachtige, onveranderlijk zijn Zijn heerlijke deugden. Ook die deugd krachtens welke Hij alle zonde rechtvaardig straft. De deugd, die geen onrecht duldt, maar wil dat alles naar Zijn heilige wil geschiedt. Ook die deugd is onveranderlijk. En het is te begrijpen dat zondaren, die nu juist voortdurend tegen Gods heilige wil zondigen, als ze die deugd leren kennen, gaan sidderen. Niet  eerder. Het  is nu juist het verschrikkelijke van de blinde zondaar, die God niet kent en zichzelf niet kent, dat hij niet eens siddert vanwege zijn zonde . Terwijl God rechtvaardig is en Zijn gerechtigheid eeuwig duurt. Waar hoort u nog bij? Bij die mensen, die misschien weleens over God spreken, en die ook zeggen rechtzinnig te zijn in hun belijden, maar die nog nooit gesidderd hebben, als ze dachten aan de deugd van Gods gerechtigheid, omdat ze niet beseffen dat Zijn gerechtigheid in eeuwigheid is? Hij doet er geen afstand van. O, denkt u er weleens aan, arme zondaren, dat u voor die God moet verschijnen? Voor een rechtvaardig God. Hij is onveranderlijk. Hij neemt de zonde niet licht op! Misschien doen wij het wel. En o, ellendige, dwaze schepselen! Dan denken we altijd maar dat God is als wij. Wij nemen het zo zwaar niet met de zonde, we tillen er zo zwaar niet aan, Ach, het waren maar kleine zonden. En ik wist niet beter. En iedereen doet het toch. En zijn veel zonden niet verborgen voor de mensen? En ik ben het al lang vergeten. Zo handelen wij met onze zonden, wij verkleinen ze en verontschuldigen ons. Wij doen alsof het zo erg niet is. De natuurlijke mens doet niet anders dan wat we zingen van de huichelaars, ‘die hun vlekken schijnheiliglijk bedekken’. Hoort u daar nog bij, u, die de zonde voor God maar wil bedekken? God is rechtvaardig, Hij straft de zonde, en ‘Zijn gerechtigheid is gerechtigheid in der eeuwigheid’. Doe dan toch niet mee met die dwazen, die God niet kennen en die evenwel menen God te kennen. Die de deugden Gods tegen elkaar uitspelen en zeggen: ‘Het kan wel waar zijn dat God rechtvaardig is, maar Hij is ook barmhartig. Hij zal mijn zonden wel vergeven. Daar wordt toch ook over God als Vader gesproken? En daarom, waar zal ik me zorgen over maken.’ Lichtvaardig spelen ze de deugden Gods tegen elkaar uit en tonen God niet te kennen en zeker ook de gerechtigheid Gods niet te kennen. Die gaat niet weg voor Zijn barmhartigheid! Het is niet zo dat God eerst rechtvaardig is, maar dat Hij dan Zijn gerechtigheid vergeet, of dat Hij zich dan verandert in een barmhartig God. God is onveranderlijk en Zijn rechtvaardigheid en ‘Zijn gerechtigheid is gerechtigheid in der eeuwigheid’. Dat we toch eens beseften! We staan met God en eeuwige gerechtigheid in rekening. Wij mensen zijn geneigd God te vergelijken  met onszelf. Dan spreken we over rechtvaardigheid op aarde of onrechtvaardigheid, maar nemen het niet zo  nauw. Wij meten het naar menselijke maatstaven, naar menselijke wetten. Maar de regeringen veranderen, de wetten veranderen, en naarmate die veranderd worden, acht men ook dat het ene rechtvaardig is en in een andere tijd het andere rechtvaardig is. Ieder land, iedere cultuur, iedere tijd heeft zo z’n eigen maatstaven voor rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Maar dat is niet eeuwig. Het lijkt aan verandering onderhevig. Het zou slechts waarde hebben als men de maatstaven van Gods heilige wet hooghield en de normen in het maatschappelijk bestel eens gelegd werden naast de normen van de heilige wet des Heeren. Daaraan moesten ze geconformeerd worden, dus overeenkomstig gemaakt met Gods wil. Maar mensen zoeken eigen, tijdelijke normen voor gerechtigheid en ongerechtigheid. Dat is vergankelijk, ja, onbetrouwbaar. Maar de rechtvaardigheid van God, waar het in deze tekst over gaat, die is onveranderlijk. Dat is gerechtigheid in eeuwigheid. We hebben met God te doen. O hebt u nog nooit met God te doen gekregen? U zult toch met Hem te doen krijgen, met een rechtvaardig Rechter. Wat staat dat veel in de Psalmen. Wat staat dat dikwijls in de Bijbel. Dat God een rechtvaardige Rechter is: ‘Uw gerechtigheid, gerechtigheid in eeuwigheid’. Dat verdoemt een mens.

Wat denkt u? Beseffen we al dat dit een mens alleen maar kan verdoemen? Ja, zolang hij deze gerechtigheid ziet buiten Christus en alleen een toornend God, een eisend God ziet en een onrechtvaardig zondaar, kan die voor God niet bestaan. Die kan straks niet voor God verschijnen. Onmogelijk. Door de zonde is de dood verdiend. Maar er is meer! U moet in deze tekst ook beluisteren, waar Gods Woord ook op andere plaatsen over spreekt en wat David ook heeft geleerd. David heeft ook de gerechtigheid van een Ander leren kennen. Daar is er Één op deze wereld gekomen, Die de gerechtigheid Gods verheerlijkt heeft. Hoe verheerlijkt? Doordat Hij ze getoond heeft. Hij heeft getoond wat Gods heilig recht is en Gods heilige wetten onderhouden moeten worden. Hij heeft dit gedaan, als Enige, als de Zoon van God, de Heere Jezus Christus, in onze natuur! Hij heeft dit gedaan in Zijn leven hier op aarde. Hij kwam onder de wet opdat Hij degenen die onder de wet waren verlossen zou, schrijft Paulus in de Galatenbrief. Waarom? Om te leren dat Gods wet goed is, heilig is, rechtvaardig is. En Hij wilde en kon de deugden Gods daarin verheerlijken. O, hoe heerlijk, hoe volmaakt, hoe feilloos was Zijn leven! Daarin is de gerechtigheid Gods verheerlijkt. Daarin heeft Hij getoond, ja wat iedereen moest doen en niemand deed. Hij heeft de wil des Vaders gedaan tot het einde. Hij heeft de wet volbracht. Hij kon zeggen: ‘Ik draag Uw heil’ge wet, Die Gij de sterv’ling zet, in´t binnenst’ ingewand’. Ja, Hij heeft Gods gerechtigheid liefgehad. Hij heeft ze verheerlijkt. Hij is niet gestruikeld; Hij is niet gevallen in de zonde, niet éénmaal maar trouw heeft Hij de deugden Zijns Vaders verheerlijkt, ook in het houden van de wet. Hij was de Zoon, Hij stond boven de wet, maar Hij kwam als knecht, Hij werd de broederen gelijk, Hij kwam onder de wet. Opdat Hij degenen die onder de vloek van de wet zuchtten, zou kunnen verlossen. Opdat Hij hun Verlosser zou kunnen zijn, daalde Hij zo laag af. Opdat Hij degenen die schuldig staan aan Gods wet, schuldig aan Gods eeuwige gerechtigheid en die geen voldoening kunnen geven voor hun zonden en voor hun schuld, zou kunnen verlossen. Daarvoor kwam Hij onder de wet, om Verlosser te kunnen zijn! Om als Zaligmaker, als Borg de wet te kunnen vervullen en daarbij nog de straf op Zich zou nemen. Hij wilde ook de schuld der Zijnen op Zich laden, de last van hun zonden! Die wilde Hij ook onder de toorn Gods doordragen om die toorn te kunnen stillen!

Christus’ gerechtigheid is volmaakt; de onze niet. In Zijn leven, Zijn lijden en Zijn sterven heeft Hij als Borg gerechtigheid verdiend om die weg te kunnen geven. Onze ongerechtigheid, hebt u die al gezien, al beleefd?  Onze zonde en schuld is ongerechtigheid, van onze jeugd af aan. Hoe zullen we het herstellen? zo zucht een arme zondaar, die misschien wel aan het eind van zijn leven gekomen is. Heel mijn  leven ligt in de dood. Het ligt allemaal onder de vloek van de wet, het ligt allemaal voor God in de zonde. Ik kan voor God niet bestaan, ik kan niet sterven want ik heb nooit goed geleefd. Ik kon ook niet leven, ik heb geen gerechtigheid! O arme zondaar, u die voor die rechtvaardige God niet kunt verschijnen, daar is gerechtigheid te verkrijgen, om niet. Volkomen gerechtigheid, die redt van de dood. En wel van Hem, Die onder de wet wilde komen, de Heere Jezus Christus, Die een volkomen gerechtigheid heeft aangebracht. Weet dat Zijn gerechtigheid genoegzaam is voor God. Weet dat daar geen gebrek in gevonden wordt. In Zijn leven, in Zijn lijden, in Zijn sterven, zo is het gebleken in Zijn opstanding. Hij is  opgewekt tot onze rechtvaardigmaking, zegt de apostel Paulus daarom. Dat is gebleken toen Hij heeft uitgeroepen: ‘Het is volbracht’. Daarom kon Hij ook van de dood niet gehouden worden, want Zijn gerechtigheid was volkomen. Het rantsoen dat Hij betaalde is genoegzaam en nu kan een onrechtvaardige, nu kan een schuldige, een zondaar, die kan ‘door Christus behouden worden. Die kan door Hem gered worden van de verdiende toorn. Weet, o zondaar, dat u tot Hem mag vluchten en bij Hem schuilen mag! Denk niet dat u daarin tegen gehouden wordt, dan door de duivel en zijn dienaren. Maar Christus nodigt de vermoeiden en de belasten om bij Hem rust te vinden. ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden’.  Hij nodigt niet voor niets. Hij nodigt om te vervrijmoedigen. Hij laat Zijn woorden Zijn dienaren zijn, die de kreupelen, als Mefiboseth bij David, aan Zijn tafel dragen. Hij is het die vriendelijk nodigt, de onrechtvaardigen, om een schuilplaats te vinden in Zijn gerechtigheid. Om de algenoegzaamheid van Zijn verdienste te leren kennen en daarvan te leren leven en dan te leren leunen op de gerechtigheid van een Ander; om te leren dat ‘Zijn gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid’.

Dacht u dat David alleen zag op de gerechtigheid des Vaders? Nee, hij zag ook op de Borggerechtigheid van de Zoon, toegepast door de Heilige Geest. Hij mocht weten dat Zijn gerechtigheid aan hem, arme zondaar, geschonken werd. Die gerechtigheid wordt nooit weggenomen. Die leidt nooit schade. Die is voor God genoegzaam. Daarmee mag hij leven, daarmee mag hij sterven. ‘Uw gerechtigheid!’ Hoe de duivel daar ook tegen woedt. ‘Daar heeft de vijand boog en schild, en vurige pijlen op verspild’.

‘Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid’. Hoort u de troost, arme zondaren, die schuilen mocht bij Hem. Denkt u dat Hij u zal verlaten? Vreest u dat het toch nog eens zal blijken, dat het werk van Christus, waar u door het geloof de toevlucht toe mocht nemen, tekort zal blijken te zijn? O, nee! Wie steunt op iets van zichzelf, op eigengerechtigheid, die zal daarin omkomen. Maar wie leerde steunen op het werk van Christus, de Rotssteen, Wiens werk volkomen is, die zal blijken op geen zand gebouwd te hebben, maar op een gerechtigheid die redt van de dood, ‘Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid’.

Ik wil daar ook nog iets van zeggen: ‘Uw wet is de waarheid’. Ja, de wet des Heeren is goed en waar. Dat heeft David op verschillende wijzen en in verschillende omstandigheden, ook in deze 119e Psalm, gezongen. Het is precies tegenovergesteld aan wat de wereld zegt. Die staat er haaks op. Denk aan de vraag van Pilatus, die het gevoelen van de hele wereld vertegenwoordigt. De mens buiten en zonder God vraagt: ‘Wat is waarheid?’ Daarmee werd de waarheid verworpen. Daarmee werd Christus verworpen. Het bleef een vraag. Pilatus heeft het antwoord nooit gekend. Het bleef een vraag vanuit de vertwijfeling, vanuit het wantrouwen. ‘Wat is waarheid?’ Deze vraag is op de wereld vele malen herhaald. Ze heeft in alle culturen en in alle tijden weerklonken. Wie weet wat waar is? Deze zegt dit, die zegt dat, en die meent een geleerde te zijn en zegt weer wat anders. En een ander schijnt nog wijzer te zijn en nog meer volgelingen te hebben en die zegt het weer anders. Wat is nu toch waarheid? Wie spreekt of preekt de waarheid? Wie heeft daar een maatstaf voor, en kan zeggen dat dit of dat waarheid is?

Het is in de geest van onze tijd om degenen die zeggen dat ze de waarheid kennen, als hoogmoedigen te vernederen. Die moeten van hun voetstukken afgetrokken. Men zegt: ‘Beeld je maar niets in, want niemand heeft de waarheid.’ Gedacht wordt dat niemand de waarheid kent. Iedereen heeft zo z’n eigen opvattingen en iedere godsdienst heeft zijn eigen meningen, zijn eigen gedachten. En iedere wijsgeer of filosoof relativeert nu de waarheid, vindt ze betrekkelijk. Dat deed David gelukkig niet. Hij weet wat de waarheid is! Is dat geen hoogmoed? Ach, als wij zeggen dat wij waarachtig zijn, dan is dat zeker hoogmoed. Dat is hoogmoed die men in de wereld terecht naar beneden zoekt te halen. Wij moeten dit ook verwerpen. Mensen die menen de waarheid in pacht te hebben, die menen dat zìj waarachtig zijn en dat hun denken waarachtig is, dat zij het licht in zichzelf hebben, kom je echt nog wel tegen. In allerlei sekten en zelfs in de kerk kun je die ontmoeten. Het is een beginsel in ons, dat ons door de zondeval eigen geworden is, om ons te verheugen in de spranken van eigen licht. Het is een beginsel dat God niet nodig heeft. Dan wil men zelf uitmaken, wat goed en wat kwaad is, wat waarheid en wat leugen is. Dat is het beginsel van de van God afgevallen mens. Dat is zijn hoogmoed! Daar moet zeker een streep door gezet worden; dat moet afgeleerd worden. Dat moeten wij ook afleren, met alle mensen in de wereld die denken over de waarheid te beschikken. Wie moet het afleren? Ieder mens dus! De mens is niet waarachtig. Paulus zegt: ‘God is waarachtig, en alle mens leugenachtig’. Hoort u het? Alle mens leugenachtig! Menselijke normen, menselijke regels, menselijke wetten, menselijke levenswijzen, ze geven geen vastheid in dit leven. Ze laten een mens wankelen, struikelen, vallen en ten onder gaan. De uitkomst van een leven dat zichzelf een waarheid aangemeten heeft, van een leven zonder God, valt alleen maar tegen. Dat gaat alleen maar verkeerd. Nee, waarachtigheid en gerechtigheid behoren een mens niet meer toe. Onze gerechtigheid, waarachtigheid of waarheid kan voor God niet bestaan. Het blijkt ijdelheid te zijn.

Wat is waarheid? Deze vraag, die voor Pilatus een vraag bleef en voor zovelen een vraag blijft, behoeft geen vraag te blijven. God Zelf geeft antwoord.  Laat de mensen maar geen antwoord geven. Laten wij maar geen antwoorden klaar maken, maar leren dat wij het niet weten en dat wij geen waarheid bij onszelf hebben. Bij mensen is noch trouw noch waarheid meer. Maar gelukkig dat daar geen punt  hoeft te staan; ook in de 116e Psalm niet. Bij mensen is de waarheid niet, maar bij God wel. De Almachtige is de Waarachtige. Hij heeft de waarheid verheerlijkt. Toen Christus kwam, heeft Die gezegd op deze aarde: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.’ Die Waarheid heeft God geopenbaard. Zo ligt de waarheid in al wat Hij openbaarde. Het wordt hier samengevat in de wet. Lees dit nu niet alleen, zoals sommigen het van nature alleen maar lezen, namelijk als een wet van regels die ons veroordelen. Natuurlijk is dit ook waar, de wet moet als tuchtmeester ook wel gekend worden, maar het gaat hier toch in wezen om de geopenbaarde waarheid van God, Zijn Woord, in Davids dagen in de Thora. Zeker de vloek der wet moet wel gevoeld en ze mag ons wel doen kreunen en zuchten, maar om tot de Heere vluchten. Zijn wil is de waarheid. Wat Hij van ons eist, is dus allemaal recht. Dat is ook Zijn gerechtigheid die tot in der eeuwigheid is. En al wat Hij van ons vraagt, behoren wij te doen. Zijn wet is de waarheid, nu moeten we hetzelfde zeggen als bij het eerste gedeelte van onze tekst zeiden. Als we dit alleen maar lezen, dan geeft het angst, schrik, vrees, benauwdheid, maar geen troost of blijdschap. En toch heeft David hierin blijdschap ervaren! En dat wil de Heere ellendige zondaren hierdoor ook geven! In deze woorden over de wet is te lezen, evenals bij die gerechtigheid, wat we in het verleden al vaak gezegd hebben, dat het in de 119e Psalm als het over Gods wet gaat, daar bedoeld wordt de vijf boeken van Mozes, Genesis tot en met Deuteronomium. Zij heten de Thora, maar daarin staat ook het Evangelie! Het gaat over het Woord des Heeren, waarin wet en Evangelie samenstemmen. Dan gaat het er ook over hoe de wet vervuld wordt, en er genoegzaamheid geschiedt aan Gods gerechtigheid. Het gaat in Psalm 119 over de gehele geopenbaarde waarheid Gods, in Zijn eisen maar ook in Zijn beloften en toezeggingen. Zo heeft David het ervaren. En zo kan de Heere het ook ons doen ervaren. Dan mogen ze leren dat Zijn wet de waarheid is. Dat betekent al Zijn getuigenissen; zowel de eisen zijn waar, als de beloften. Wie de eisen nooit ervaren heeft, er nooit onder verslagen is, die zoekt niet oprecht naar de genoegdoening die God vraagt, dus ten aanzien van al wat de mens moet doen. Die zal de beloften ook niet kennen; niet eens begeren. Die zal de troost er ook niet van smaken. Maar die de eisen van Gods heilige wet heeft gevoeld en weet de vloek verdiend te hebben, die ervaart dat de wet Gods waarachtig is, en wij leugenachtig zijn. Die mag ook leren dat in het Woord des Heeren, behalve eisen, ook beloften geopenbaard zijn. In het verbond der Genade, waartoe God de zondaar zo vriendelijk nodigt, houden de eisen niet op, maar wordt de vervulling in Christus gevonden. Hij volbracht wat nodig is voor een arme zondaar om zalig te worden. Hij alleen volbracht, en daar zal zo’n arme zondaar genoegen in vinden. De hoogmoedige mens wenst dat niet. Die begeert dat goed van die Ander niet. Maar een verslagen zondaar, mag verheugd en  verwonderd zijn als hij hoort, dat daar Één is, van Wie ook in Gods Woord getuigenis wordt gegeven. Ja, Hij spreekt Zelf door Zijn Woord, dat Hij Gods wet heeft volbracht. Hij gaf de eisen van Gods heilig recht genoegdoening, Hij, Die geleden heeft en gestorven is. Waarom? Om te tonen dat Hij de Weg is, en de Waarheid en het Leven. En dat geen zondaar tot God komt, dan door Hem. Maar dat ze door Hem ook zeker tot God gebracht worden. Arme zondaren, die de gerechtigheid najagen, en leren dat de wet Gods heilig is en goed. Die zelf geen genoegdoening kunnen geven en het mogen vinden in Hem, die zullen de troost ervaren van deze heerlijke woorden. ‘Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid’.

Zingen: Psalm 119:71 en Psalm 89:1.

71 Ik ben wel klein, veracht, maar niet verleid;
‘k Vergeet in smaad noch armoê Uw bevelen,
Uw recht, o HEER, is recht in eeuwigheid;
Gij zult aan elk zijn loon of straffen delen;
Uw wet, waarin zich steeds Uw glans verspreidt,
Kan mij door ’t licht der zuiv’re waarheid strelen.

1 ’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
Uw waarheid t’ allen tijd’ vermelden door mijn reên.
Ik weet, hoe `t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zo min zal Uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.