ONDERGANG IN IJVER
Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben (Ps. 119:139).
Lezen: 1 Kon.19:9-18.
Luiheid is geen deugd, maar een ondeugd. We zouden dus zeggen dat ijver een deugd is. Laken we de luiheid, in Gods Woord wordt op veel plaatsen ook de luiheid tentoongesteld als iets wat de mens naar zijn ondergang leidt, zowel in het tijdelijke als in het geestelijke leven. Het is geen best teken als we alles maar over ons heen laten komen en ons mee laten voeren door een stroom die naar de ondergang gaat. Luiheid wordt in de Bijbel niet geprezen, ijver wel. IJver kan een deugd zijn; maar pas op: alle ijver is geen goede rechte ijver.
In Gods Woord wordt ook gesproken over naijver. Er is veel ijver die verkeerd werkt. Wij kunnen bijvoorbeeld ijveren voor onszelf, of in het kwade, de zonde. We kunnen ook ijveren op een onheilige wijze, zelfs in de godsdienst. Maar we moeten het wel onderscheiden. David spreekt hier ook over ijver: ‘Mijn ijver heeft mij doen vergaan.’ IJver heeft de aard wel om een mens te verteren. Het is een totale inzetting van alle krachten, van alle vermogens van al wat we hebben en kunnen, om iets te bereiken. Je hebt er alles voor over. IJver heeft de aard dus om als een vuur te verteren. Dat zeggen we ook wel: hij wordt verteerd door ijver. Het staat ook in onze tekst: ‘Mijn ijver heeft mij doen vergaan’; het is als een vuur. Maar ga eens na. Waar zijn we zo ijverig voor, of voor wie zijn we zo aan het ijveren? Die vraag mag weleens gesteld worden. IJveren we voor onszelf? Wees maar eerlijk; wat gebeurt dat niet verschrikkelijk veel. Dan staan we in vuur en vlam als men ons te na komt; als men een vinger op ons legt, of slechts naar ons uitsteekt. Als ze iets van je weten, dan is het: wat weet je van me? Dan willen we wel vechten voor onszelf, voor onze naam, voor onze eer. Men moet ons niet te na komen, of we staan in vuur en vlam. En als men God te na komt? Laat ons dat koud? Zie, zo is de mens van nature. Wie u ook bent, wij ijveren allemaal wel op zijn tijd, maar… voor onszelf! We vergeten de Heere en het laat ons koud als Hem onrecht wordt aangedaan. Dat is de ijver van de natuurlijke mens. Ja nog meer. We zien hoeveel er ijveren om de zonde te dienen. Niets is dan teveel, sommigen zijn er helemaal mee bezet. Het kan zijn dat een hobby je gaat beheersen, maar soms ook een kwade gewoonte. Vaak wordt het dan een vorm van afgodendienst. Dan word je verteerd door ijver die zonder God is. Je hebt er God niet bij nodig; dan is het allemaal voor het geld, om genot. Dan gaat het om vergankelijk plezier, waarbij je God vergeet en je leven voor zichzelf verbruikt, doorbrengt, verteert in onheilige ijver, verteert in de zonde. Er is nog wel veel ijver, zeker wel, maar waar zien we heilige ijver?
Heilige ijver zoals de Heere die wil, zou er moeten zijn bij u en bij mij. Heilige ijver in de godsdienst? vraagt u. Ik weet niet of die ijver altijd heilig is. Het is wel waar dat laksheid, lauwheid en luiheid in de godsdienst iets verschrikkelijks is. Dat heeft de Heere Jezus zelf ook gezegd. Denk maar aan Zijn brief aan de gemeente van Laodicéa: ‘Omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, daarom zal ik u uit Mijn mond spuwen.’ Luiheid, laksheid in de godsdienst is een verschrikkelijk kwaad; het is nooit te prijzen als je nergens warm voor loopt. Dan laat het je allemaal koud, gevoelloos, ongeïnteresseerd; dat is verdrietig, dat klaagt ons aan. Daar mogen we onszelf ook wel in aanklagen en ik hoop dat de Heere dat leert. We moeten onszelf niet voorbijzien want daartoe zijn we geneigd. Als we koud zijn, nergens warm voor lopen, als het over de Godsdienst gaat, kunnen we soms alleen nog anderen beschimpen, die ergens wel warm voor lopen. Zulke mensen laag wegzetten en dan ondertussen zelf nog nooit ergens voor warm gelopen zijn! Dan is er alleen maar kritiek op anderen. Van zulke luiheid, zulke laksheid en lauwheid walgt de Heere ook, want Hij zegt: ’koud noch heet’. Maar nogmaals: dat houdt weer niet in dat de ijver die daar tegenover staat altijd de rechte ijver is. We moeten leren onderscheiden en zien dat niet ieder ijvervuur door de Heere ontstoken is. Ook in de godsdienst kun je jezelf zoeken, hoogmoedig en zelfzuchtig. Waaraan zie je dat nu eigenlijk? Wel er zijn symptomen van; hoewel we altijd voorzichtig moeten zijn met het beoordelen van een ander. Laten we onszelf maar onderzoeken. Wat is bijvoorbeeld een van de symptomen van een onheilige ijver? Ik zal u een Bijbels voorbeeld noemen. Een van de symptomen van een onheilige ijver is, dat je ijvert voor jezelf. Men neemt het dan niet zo nauw met de wil van God, ook al heet het godsdienstig te zijn. Ik denk aan Nadab en Abihu, twee priesters. Je zou zeggen hun ijver zal toch wel heilig zijn. Dat zijn mensen die dienen in het voorhof. Ze mogen zelfs het heiligdom betreden met het wierookoffer. Dat zullen mensen zijn vervuld met een heilige ijver. Maar dat is toch niet vanzelfsprekend, ook niet als je in het ambt staat. Er kan zoveel onheiligs bij zijn. Ze hebben een onheilige ijver en nemen het dan zo nauw niet met wil van de Heere. Nadab en Abihu moesten het vuur van het brandofferaltaar meenemen in het heiligdom. Alleen dat vuur, alleen het heilige vuur mocht gebruikt! Hier gaat het om heilige ijver. Alleen het heilige vuur van het brandofferaltaar mochten ze brengen voor Gods aangezicht. Maar ze dachten: dat vuur van onze tent is toch ook wel goed, dat eigen vuur, ons eigen vuur. Maar dat was geen heilig vuur en kwam niet van het brandofferaltaar. Dat was geen liefdevuur van Christus. Want daar ziet dat op. Ze namen hun eigen vuur en brachten het tot in het heiligdom. Het was wel het laatste wat ze deden. Het vuur des Heeren verteerde hen, onheilige ijver, die het niet zo nauw neemt met de wil van God. En ander voorbeeld is Saul, die de Gibeonieten ging uitmoorden. Hij ijverde, maar voor wie? Uiteindelijk niet voor de Heere, want hij deed Gods wil niet. Hij dacht dat hij godsdienstig was. Maar de Amelekieten liet hij leven en God had die ten dode opgeschreven. Dat volk, dat verraderlijk Gods had aangevallen, moest uitgeroeid worden, maar Saul liet hen leven. Hij nam het zo nauw niet met de Gods wil. Let ook op Jehu. Wat een ijver heeft die man getoond! Hij leek te ijveren voor de Heere, maar uiteindelijk bleek later dat hij het voor zichzelf deed. Wee, wie niet leert te onderscheiden! Wat komt het er op aan en wat luistert het nauw! Men kan in de godsdienst onheilig ijveren. We moeten maar niet zo gauw zeggen: ik doe het allemaal voor de Heere, allemaal tot eer van Zijn Naam. Laten we liever bidden om licht.
Is onze ijver de ijver van ons tekstvers, een ijver ‘die ons doet vergaan’? Laten we het eerst eens nader bezien, voordat we meer van die ijver zeggen. Laten we eerst eens zien wat er precies in onze tekst staat: ’Mijn ijver heeft mij doen vergaan’. David wordt verteerd van ijver, en is het een goede ijver geweest, daar kunt u van op aan. Wat was er dan aan de hand bij David? ‘omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben’, zegt hij. Hij heeft tegenstanders, mensen die zich tegenover hem stellen. Wie zijn die tegenstanders? Dat zijn mensen die hem verdriet aandeden en door wie hij veel moest lijden. Ze hadden het op zijn ondergang gemunt. Hebben zijn vijanden hem aangerand? Is hij toen in brand gevlogen? Hebben ze hem aangetast in zijn eer? Zijn ze hem te na gekomen? Is dat dan heilige ijver? Hij heeft het immers over zijn eigen wederpartijders; is hij daardoor van ijver vergaan? Nee, we moeten goed lezen! Er staat: ’omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben’. Dat was het! Het waren wel zijn wederpartijders en ze zullen hem ongetwijfeld ontzettend veel kwaad hebben gedaan en zijn ondergang hebben gezocht. Ze zullen hem op allerlei wijzen strikken hebben gelegd, valkuilen hebben bereid. Maar dat heeft hem niet in brand kunnen zetten. Dat heeft hem niet in een onheilige ijver doen strijden voor zichzelf. Daar heeft God hem voor bewaard. Dat is een voorrecht. Als we eens niet voor onszelf gaan vechten, terwijl men alles van ons weet, als we het maar laten liggen. Als we zulke brieven, net als Hizkia, maar naar de Heere brengen en de Heere daar over laten oordelen, dan is er geen onheilige ijver voor onszelf. Die is hier bij David ook niet. Anders had hier zoiets gestaan als: Omdat mijn wederpartijders mij zoveel leed hebben aangedaan. Maar dat staat er niet. Hier staat wel: ’ omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben’. Dat is hem het allerdierbaarste. Hij vergat er zichzelf door; hij zag zichzelf voorbij. Zie de zelfverloochening van de liefde tot God. Niet voor zichzelf, maar een ijver voor de Heere. ´Ze hebben het Woord Gods vergeten´ en dit is het allerkostbaarste wat er is. Ze hebben het Woord Gods niet alleen geschonden – dat is al erg, als men het woord Gods schendt en ongehoorzaam is. Ze hebben het ook veronachtzaamd, ja, ze hebben het zelfs vergeten, dus ontkend. Ze hebben het heilige vertreden in grote onachtzaamheid, alsof God niet bestond, alsof het Zijn wil niet was. Dit is de gruwel van het atheïsme. Het is de gruwel van het ontkennen dat er een Schepper van hemel en van aarde is, Die ook onze Schepper is; dat er een God is in de hemel is, Die ons allen oordelen zal. Dat heeft hem zo’n smart gedaan. Het deed hem zo’n groot verdriet dat de mensen maar leefden alsof er geen God was. En dat ze daarom Zijn wet ook terzijde schoven. Dat heeft hem van ijver doen vergaan.
Ik hoop dat we er iets van begrijpen, wat er in David gebeurd is. Zijn ziel stond als in brand. Een vuur ontbrandde in zijn binnenste, zo kunnen we hier ook wel zeggen. En een vuur heeft brandstof nodig. Hij begeerde dat de zonde verteerd zou worden. Naarmate hij meer ongerechtigheid zag, meer atheïsme gewaar werd, moest het in het vuur van Gods toorn verteerd worden. Naar die mate ontbrandde het vuur in zijn binnenste. Een vuur heeft brandstof, maar ook zuurstof nodig: wind. De werking van de Heilige Geest heeft ongetwijfeld dat vuur in hem op doen vlammen, zodat hij als in brand stond van een heilige ijver, ook al verteerde ze hem.
Waarom toch voor Gods Woord pal te staan, voor de inzettingen des Heeren te strijden met een vergeten van zichzelf? De liefde van God zal er ons toe opwekken. O, een beetje meer ijver in de dienst des Heeren zal niemand misstaan. Nee, niet om eigen eer strijden, maar om de eer des Heeren. De laksheid, dodelijke lauwheid in de godsdienst is een gruwel; een gruwel voor God en een schande ook voor hen die de naam ‘Christen’ dragen. Mocht er wat meer ijver zijn! Daar mogen we wel om bidden; om heilig vuur van de Heilige Geest in de harten van hen die God lief kregen. Dan moeten we wel zeggen: wat is het fijne goud toch verduisterd. Wat houden zij die de Heere vrezen de mond toch gesloten! Ze zijn de aarden flessen gelijk geworden. Wat triest, dat er zo weinig zijn van wie het hart in brand staat van een heilige ijver, ‘omdat de wederpartijders de woorden Gods vergeten hebben’. We hoeven niet te vragen om vuur om voor onszelf te strijden. Dat hebben we al te veel; dat vuur moest eens gedoofd worden. Altijd maar dat ijveren voor onszelf, voor eigen naam en eigen eer, als men ons te na komt. Dan komen we wel overeind. Maar blijf dan maar zitten. Dan doen we onze mond wel open, maar bid liever om genade om hem dicht te houden. Maar als het gaat om de Naam en de zaak des Heeren, als het gaat om Zijn Woord, als het gaat om Zijn inzettingen, kom dan eens in beweging! Als we zien hoe de wederpartijder het Woord Gods vergeet, dan moesten we branden van ijver. Dan moesten we strijden, totdat de wederpartijder het onderspit delft. Doet u het? Kunnen we het? Wat een schuld, wat een zonde, ook daarin! Nee, er is niet één van Gods kinderen die kan zeggen: ‘Hierin heb ik overwonnen, hierin heb ik bereikt wat ik moet bereiken.’ Nee, o nee, het is een wonder als er een klein beetje van is; een klein beetje van dat vuur, een klein beginseltje, dan is het al een groot wonder. Niet dat we er genoegen mee moeten nemen. Allen die de Heeren vrezen, mogen wel bidden om meer vuur, heilig vuur, meer licht van omhoog, om sterker te staan in de strijd. Maar weet u wat het is? Wij weten het niet te stoken, wij weten het zelfs niet te ontsteken. Het is een beginsel dat uit God is, het is een beginsel van de Heere Zelf, een beginsel van de liefde tot Hem. Van de liefde tot Zijn deugden, van de liefde tot Zijn inzettingen. Waar moet dat nu toch vandaan komen? Kent u de Bron niet? Kent u Hem niet, die dat beginsel werkt in zondaarsharten? Kom, daarover wordt gesproken in de 40e Psalm; daarover wordt gesproken door David, als hij ziet op de grote Davidszoon. Want Die heeft het beginsel in Zich omgedragen. In deze wereld heeft Hij het ingedragen waar het uitgebannen was. Hij heeft het gebracht door Zijn eigen liefde, door Zijn eigen verdienste: ’Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen, en Uw wet is in het midden Mijns ingewands’. ‘Mijn liefde en ijver brandt’, zo zingt dan de dichter: ‘Ik draag Uw heil’ge wet, dien Gij de sterv’ling zet, in het binnenst ingewand’. En zo was het. ‘De ijver van Uw huis heeft Mij verteerd’. De ijver, de heilige ijver, die Hij getoond heeft in Zijn omwandeling op aarde, zeker toen Hij de tempel reinigde. Toen dachten de discipelen aan die woorden uit de 69e Psalm. Toen dachten ze aan die heilige ijver van de Heere Jezus, maar die was er heel Zijn leven. Die was er in heel Zijn bediening, een heilige ijver in de dienst des Heeren, een brandend vuur in de Borg, in Hem, Die de Zijnen wilde leren wat hun past. Hij wilde het ze leren, wat ze zelf niet meer hadden en niet meer op konden brengen. Dat kan Hij ons openbaren, maar ook in ons werken. Als de rank in de wijnstok geplant is, dan ontvangt ze zijn sappen, en dan zal ze vruchten voortbrengen. Vruchten van een heilige ijver, vruchten van een heilig strijden, krijgen we zo, als het Woord des Heeren geschonden wordt. Als men de woorden des Heeren zelfs geheel vergeet.
Onderzoek uw ijver eens. Of zijn we altijd lauw in zulke dingen? In het natuurlijke, denk ik, toch niet van altijd. Als men ons te na komt, is het steeds die onheilige ijver, die de enige ijver in ons is. Of misschien is er wel een ijver in de zonde. Wat arm, wat verschrikkelijke arm; wat goddeloos zelfs; het is immers zonder God. Bid toch om een heilige ijver in uw hart, een heilig vuur. En moet u uzelf aanklagen, dat kan heel goed. Ik durf u te zeggen, waar de Heere u licht geeft, daar gaat u uzelf aanklagen. Dan gaat u zeggen: ‘Wat ben ik ellendig koud, wat ben ik ellendig dor en doods, ik ellendig mens.’ Dan gaat u uzelf aanklagen en zeggen: ‘Ach Heere, had ik er maar iets meer van; brandde er maar iets meer in mijn ziel. Wat ben ik dor, wat ben ik lauw. Als U mij uit Uw mond spuwt, dan is dat geen wonder.’ Ik zou u willen vragen waar u in die strijd, in die aanvechtingen, in uw ziel, smart over hebt? Hebt u smart over die lauwheid, over die koudheid, misschien? Ja misschien, maar laat u er wel eens een hete traan over? Een hete traan over dat koude hart, waar komt die toch vandaan? O, als de Heere het ons laat zien wie wij zijn, dan moeten we onszelf wel aanklagen alle dagen. Maar dat vuur dat de Heere dan ontstoken heeft, waardoor we gaan klagen over onszelf, dat vuur wil Hij wel laten branden; daar wil Hij wel voor zorgen. Bid er maar om. Bid om meer overtuiging, om meer liefde in uw hart, zodat er meer smart komt over uw dodigheid; en dan ook over uw zonde en ongerechtigheid, die God u ook kan laten zien. Bid maar of de Heere dat vuur wil stoken. Of de Heere Jezus, Wiens ijver brandde, u wil leren waartoe Zijn ijver brandde. Het was zelfs om degenen die geen heilige ijver meer hadden, met God te kunnen verzoenen. Hij kan hen alles geven wat hen ontbreekt, ja, in de wegneming van hun ongerechtigheid, van hun zonde van bedrijf, maar ook van nalatigheid. Dat laatste gelukkig ook. Hij wil verzoenen degenen die doodschuldig voor Hem staan met lege handen, die zichzelf niet kunnen helpen. En als zij bediend mogen worden uit de volheid van Zijn genade en in Hem alles mogen vinden wat hun ziel ontbreekt, dan wordt hun hart ontstoken in wederliefde, naarmate Hij zich meer openbaart en naarmate Hij de Zijnen meer nabij is. In de weg van heiligmaking zullen zij dan Zijn werken en Zijn vruchten openbaren. ‘Uw vrucht is uit Mij gevonden’. Dan zal er iets ook in ons komen van dat heilige ijvervuur, waarvan Elia mocht getuigen: ‘Ik heb zeer geijverd voor de Heere, de God der heirscharen, want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood’. O, zeer geijverd; en het was waar, maar de Heere heeft hem Zichzelf geopenbaard. En de Heere heeft gesterkt en getroost, om zijn weg voort te gaan, zolang het Hem behaagde dat hij hier op aarde zou wonen, zolang hij op aarde zijn roeping had te vervullen. Laten we zo bidden om die genade, om dat heilige vuur, die heilige ijver. die iets in ons hart werkt van wat in Christus was, en wat Hij ook geeft, zodat ook wij Hem mogen nastamelen: ‘Mijn liefde en ijver brandt’.
Zingen Psalm 119:70 en Psalm 69:4.
70 Mijn ijver heeft van smart mij doen vergaan
Omdat Uw woord zo schand’lijk wordt vergeten;
Mijn vijand ziet dat met verachting aan.
Uw woord is rein, dat mag gelouterd heten;
Uw knecht wil zich daar daag’lijks mee beraân;
Hij heeft het lief, wijl ’t hem zijn plicht doet weten.
4 Mijn broed’ren ben ik vreemd, door elk onteerd,
En onbekend den zonen mijner moeder;
’k Vind onder hen noch schutsheer, noch behoeder;
Want d’ ijver van Uw huis heeft mij verteerd.
Ik draag den schimp, den smaad en overlast
Dergenen, die, alziende God, U smaden;
Ik heb geweend, mijn ziel heeft steeds gevast,
Maar ’k word te meer met smaadheid overladen.