Psalm 119 vers 137

GODS RECHT

Heere Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht (Ps. 119:137).

Lezen: Psalm 119:137-144.

Het zal u opgevallen zijn dat David dit vers begint met een aanspraak aan God: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig.’ Als we terugbladeren in deze Psalm vinden we vaker dat hij de Heere aanspreekt, maar toch ook weer niet zo heel vaak. Er zijn verschillende plaatsen waar hij de Heere aanspreekt: in vers 33: ‘Heere! leer mij de weg Uwer inzettingen,’ zegt hij daar. In v. 57: ‘De Heere is mijn deel.’ Dat is meer een getuigenis. In vers 89 spreekt hij de Heere ook aan: ‘O Heere! Uw Woord bestaat in eeuwigheid’.

Toch is het maar hier en daar in deze Psalm, die we toch een voortdurend gebed kunnen noemen. Daar mogen we ook van leren. David spreekt met grote eerbied tot God. Maar niet op een manier, dat hij de Naam des Heeren daarbij misbruikt. Het is een spaarzaam gebruik van die grote Naam, die, als we ze lichtvaardig op onze lippen zouden nemen, licht misbruikt wordt. Een spaarzaam gebruik waarbij hij goed weet dat hij Die Naam gebruikt om God Zelf aan te spreken en bij zichzelf ook het besef te verwekken tegen Wie hij nu eigenlijk spreekt. ‘Heere, Gij!’ Hij spreekt God aan om ook hierbij de gedachten gericht te hebben op God van Wie alle goed alleen maar komt. Als wij onze gedachten laten gaan, ja, ook over de werken van God, dan zullen ze toch makkelijk verdwalen. We zullen licht verkeerde gedachten krijgen, zodra we van God Zelf afdwalen. Alles wat we zien van Gods werk, van Zijn doen in deze wereld, dat moet voortdurend gesteld worden in het rechte licht. En dat is in het licht van Hem, Die daarin handelt. Eigenlijk moeten we zeggen: in het licht van de openbaring van Gods Wezen. Ik hoop dat u het enigszins kunt begrijpen. Want het gaat uiteindelijk om de deugden van God , die in Zijn werken afstralen. Als wij op aarde iets zien van de heerlijkheid van het zonlicht, dan moeten we zeggen dat het gaat om de wondere eigenschappen van de zon, waardoor de natuur zo heerlijk kan zijn en verkwikt kan worden. Door de zon kan iets groeien en bloeien. Veel meer is het zo in het geestelijke leven. Alles wat goed is op deze aarde, alles wat recht is, dat moet van God komen. Al het tegenover gestelde komt niet van Hem. Om nu het rechte licht te hebben over Gods werken is het nodig God Zelf te kennen. Dat bespeuren we in deze tekst. David, die voortdurend de werken des Heeren gadeslaat, weet zich aan het spreken Gods verbonden; hij wil erdoor geleid worden. Hij mag hier als het ware opklimmen tot de oorsprong, tot God Zelf. Nu vertoeft hij niet langer bij wat er van God op aarde is geopenbaard. Nu vertoeft hij niet alleen bij wat in Zijn woord van Hem is geopenbaard, maar nu wendt hij zich tot de Heere Zelf. Nu mag hij zien, ervaren – en dat is altijd door openbaring – Wie de Heere is. ‘Heere Gij zijt rechtvaardig.’ Hij mag als het ware inblikken in het wezen Gods, inzien in wat we bij nature niet meer weten. Want wat weten wij van een rechtvaardig God? Wat weten wij van die heerlijke deugd in God, die David hier zo roemt? We kunnen denken dat we er veel van weten, maar in de praktijk van het leven blijkt wel dat we er zoveel niet van geloven. Nee, ook Gods kinderen niet. Dan moeten ze weer teruggebracht worden bij de bron, bij God Zelf, voordat zij in Zijn werken weer belijden, dat ze goed zijn. Dan moeten ze eerst weer zien dat God goed is, om dan van Zijn werken te belijden dat ze recht zijn in alles en dat Hij Zich niet vergist. Dan moeten ze eerst weer zien dat God recht is en geen kwaad kan doen, krachtens Zijn Goddelijk Wezen. Zie, dat is het wat hier aan de orde is: opgetrokken te worden tot God Zelf. Iets te zien door openbaring, door de Heilige Geest, van het Wezen Gods. Zo mag David hier belijden: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig’.

In Psalm 50 lezen we dat de Heere zegt: ‘Gij meent dat Ik ten enenmale ben gelijk gij’. Daar spreekt de Heere ook tot de goddelozen, tot de mensen die van Hem afgedwaald zijn. Ze zijn wel alleszins godsdienstig en brengen allerlei offeranden aan de Heere. Daar ontbreekt het niet aan. Ondertussen houden ze het leven in eigen hand. Ze nemen Zijn verbond wel in hun mond, maar ze handelen naar hun eigen wil en dus naar eigen goeddunken. Ze noemen het nog rechtvaardig ook, maar dat is niet zo. ‘Gij meent ten enenmale dat Ik ben als Gij’, zegt de Heere dan. Juist in die 50e Psalm, waarin Hij spreekt over Zijn eigen Rechter zijn. De Heere wil daarmee tot de mensen zeggen: ‘Wat denkt u wel van Mijn rechtvaardigheid? Wat weet u van Mijn recht? U meet Mij voortdurend aan uzelf af, u hebt er uw eigen gedachten over. Maar u beseft niet wat in deze Psalm ook staat: ‘De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, want God Zelf is Rechter’. God maakt uit wat recht is. Hij is Rechter, en dan moeten wij niet met onze gedachten over God gaan oordelen. Maar dan moeten we vragen: ‘Heere mogen we U kennen en Uw wil als recht eerbiedigen?. Mogen we leren buigen onder U, en onder wat U openbaart, en onder wat U doet? Want U bent de Bron van alle recht!’ Daarom zal het gaan in ons leven; dat wij zo de Heere mogen leren kennen als de Bron van alle recht. Dan is Hij niet alleen de oorsprong van alles wat recht of rechtvaardig mag heten, maar dan is Hij ook de maatstaf daarvoor. Dan moeten wij geen maatstaven aanleggen naar ons eigen goeddunken. Dan moeten wij zo snel het vonnis van ‘rechtvaardig’ of ‘onrechtvaardig’ niet plakken op zaken, die wij goed of fout vinden. Maar wij moeten het meten aan wat God Zelf daarvan zegt en wat Hij in Zijn Woord daarover openbaart. Hij is de Bron, de oorsprong, van het recht, maar ook de maatstaf. De mens die van God wegleeft, die zijn eigen weg bewandelt – en dat doet ieder mens door de zonde – die leeft ook weg van de Bron van het recht, dus van Gods rechtvaardigheid. Wat de mens ook allemaal klaarmaakt op de wereld, hij kan er o zulke mooie namen aan geven. Hij kan denken dat het goed en recht is, maar zolang die mens van God afgaat, weet hij niet wat recht is. Dan weet hij niet wat goed is, wat rechtvaardig is en dat zal later ook wel blijken, als hij voor God als Rechter moet verschijnen. Want God is Rechter, voor ieder mensenleven. En dan zal God oordelen naar de maatstaven van Zijn heilig recht, van Zijn heilige wil. Daarom is het nodig, wie we ook zijn, dat we op onze weg van God af, stilgezet worden, ja tot God teruggebracht worden. We moeten leren dat God ook onze Rechter is en dat Hij ook ons leven zal oordelen naar Zijn heilig recht; dus naar Zijn goede en zuivere maatstaven. Het zal toch in ons leven eens gaan om Gods gerechtigheid. Wee de mens die dat niet op tijd heeft geleerd en die zich altijd maar zoet heeft gehouden heeft met zijn eigen gedachten, met zijn eigen wil, met zijn eigen oordeel van goed en kwaad. Nee, zegt David: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht’. Elkeen Uwer oordelen; dus niet de mijne, niet die van mensen, maar de Uwe.
Het woord oordelen mag hier wel ruim genomen worden. Het gaat hier om uitspraken uit Gods mond. Die zijn in de ruimste zin goed. Werkelijk, alles wat van God komt is goed, al Zijn oordelen, Zijn uitspraken, ook die Hij heeft gegeven vanaf het begin van de schepping, in de ordening ervan. Hij sprak en het was er en al wat Hij daarin oordeelde, was goed. De ordening van de schepping zoals Gods instelling van het huwelijk is goed. En al wat Hij heeft ingesteld, Zijn inzettingen en Zijn rechten, zoals ze immers wel worden genoemd in het Oude Testament, zijn goed. Zijn inzettingen en Zijn rechten zijn rechtvaardig; ze zijn recht, ze zijn goed. ‘Elkeen Uwer oordelen is recht’, zo zegt David. Het is alles goed. Maar dit geldt ook van Zijn geopenbaarde wil omtrent de mens, dus van wat de mens moet doen in zijn leven. Alles waaraan de mens zich moet houden in zijn leven, de wetten des Heeren, Zijn inzettingen, zoals die gegeven zijn in de openbaring van Zijn eeuwige wil, van de onveranderlijke God, zijn goed. Hebt u zo de wet Gods al leren kennen? In het licht van Gods wil, in het licht van God Zelf, Die achter Zijn wet staat? Die deze als een ordening gegeven heeft voor het menselijk leven, dus ook voor ons leven? Hebt u die wet al lief gekregen, omdat u God hebt lief gekregen? Hebt u die wil van God al leren zoeken, omdat u God hebt leren zoeken? Als in het hart van een zondaar de liefde wordt gewekt tot God en tot Zijn wil, dan zal men Zijn wet ook liefhebben en zoeken. Maar het gaat nog verder: ‘elkeen Uwer oordelen is recht’.

In het volgende deel wordt bedoeld dat al Gods handelen met de Zijnen, ja met ieder mens, maar ook met de Zijnen die het leren opmerken, goed is. God vergist Zich niet. Dat geldt ook van Zijn straffen; die zijn ook rechtvaardig. Ook als we ervan moeten zeggen: ’Uw oordeel, Heere, kan niet dan vreselijk wezen’. Van Zijn tucht en straf geldt: ‘Uw loon, Uw straf, beantwoordt aan Uw eer’. Nee de Heere vergist Zich niet. Wij geloven dat zo makkelijk niet, tenzij we leren wat we verdiend hebben. Opstand is er alom in de wereld. Men balt de vuist naar God, en acht Hem onrechtvaardig, vooral als Hij de mens tegenkomt, waar Hij met straffen en oordelen de volkeren tuchtigt. De geschiedenis van deze wereld heeft het honderden keren getoond. Als de Heere op welke wijze dan ook dood en verderf laat komen over de mensen, dan balt men de vuist naar de hemel. En anderen keren zich geheel en al af van hun godsgeloof. Als er dan een God is, waarom dan dit of dat? zo vraagt men dan. God krijgt de schuld van het kwaad of anders loochent men dat er een God is. De mens beseft dan helemaal niet wat in dit vers staat: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig’. Dat God rechtvaardig de wereld kon verdoen vanwege de zonden, de mensheid voor eeuwig in het verderf kon werpen, vanwege de opstand tegen de Schepper van hemel en van aarde, dat de mens het leven heeft verbeurd, ja al door één zonde de eeuwige rampzaligheid heeft verdiend door de afdwaling van God, dat wordt niet beseft, als we God niet kennen. Bid of je God mag leren kennen voor Wiens aangezicht David hier staat: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig’. Maar wie God leert kennen als de Schepper van hemel en aarde, die hemelse Majesteit leert kennen als de goede God, Die geen kwaad heeft gedaan en geen kwaad doet, en die de mens leert hoe erg zijn diepe val is, zijn afdwaling van God in zonde en ongerechtigheid, die moet en mag het leren belijden: ‘Heere, Gij zijt rechtvaardig’. Niet ik, niet de wereld, niet de goddeloze mens, maar God is de Bron van alle goed en ook de Bron van alle gerechtigheid: ‘elkeen Uwer oordelen is recht’.

We moeten dit ruim nemen, zoals al is gezegd; niet alleen in de inzettingen van God krachtens de schepping, niet alleen in Zijn geopenbaarde wil, waar de mens zich aan moet houden, maar ook ten aanzien van wat God doet in Zijn handelen op deze wereld in het groot en in het klein. Dat geldt niet alleen de volkeren, met de landen, maar ook u en mij. Hoe God oordeelt met ons te moeten handelen, dat is ook recht, dat is ook goed. Daarin vergist de Heere zich niet. O, merk dat de ziel die daar gebracht wordt, God gaat eren. Ja, dan gaat men God recht keuren en de deugd van Zijn rechtvaardigheid prijzen. Dat doen we zo gauw niet. Dat doen we van onszelf nooit. God prijzen om Zijn heilig recht, als Zijn recht ons zou treffen, ons zou straffen? Als wij door Zijn recht het leven zouden verliezen voor eeuwig en in de hel zouden moeten verzinken, zouden wij dan Zijn recht prijzen? De mens van nature is opstandig. Hij beschuldigt God en als wij verloren zouden gaan. Men zou eeuwig God vloeken. Toch, er is een volk dat dit niet meer kan; er is een volk dat God leert kennen en liefkrijgen, ook in Zijn heilig recht. Nooit is die liefde zo sterk, zo heerlijk als daar waar dat volk mag leren, dat God in de Zoon van Zijn liefde Zijn recht verheerlijkt heeft, tot hun behoud. Dat is een onbegrijpelijk wonder, als zondaren leren, dat ze naar recht voor eeuwig verloren kunnen gaan. God doet geen onrecht, als Hij hen tegenkomt, voorgoed tegenkomt. Bent u er zo één? Ik weet niet waar u bent en wie u ook bent. Maar als u in uw hart voelt, dat dit getuigenis waarachtig is en dat God u kan laten liggen en niet verplicht is om u te redden; dat u genade niet verdiend hebt, maar het tegenovergestelde, de dood, de eeuwige dood, de eeuwige straf, de rampzaligheid, omdat God rechtvaardig is? Als u erkent dat elk van Zijn oordelen recht is, dan gaat de hand op de mond. Als de Heere met u door zou trekken naar recht, zou u verloren gaan. Weet dat het God behaagd heeft om voor zulken een weg tot redding te openbaren. De Heere wil er uw ogen voor openen. Hij heeft in de Zoon van Zijn eeuwig welbehagen Zelf een weg uitgedacht, om mensen die zichzelf niet kunnen redden, die de ondergang verdienen en niets anders kunnen verdienen, toch te behouden. Dat heeft een Ander verdiend. Dat heeft Christus verdiend, Die tot zonde gemaakt wilde worden, die wilde komen onder het heilig recht des Heeren. Die wilde komen om te lijden, om te sterven op Golgotha, als ware Hij de grootste van de zondaren. Maar, zo zegt de apostel: Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt. Opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. De zonde van de Zijnen heeft Hij op Zich genomen. ‘De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem’, zegt dan Jesaja, ‘en door Zijn striemen is ons genezing geworden’. Christus wilde komen om in de toorn Gods te branden – wat hitte doet Mij branden, staat in Psalm 22 – ja als de Engel des Heeren te branden in het vuur, waarin de braambos verteerd moest worden en die toen toch niet verteerde. Zo’n dorre, onvruchtbare braamstruik verteerde niet omdat de Engel des Heeren in het vuur was. Dat heeft Mozes gezien en dat is het wonder nog. Zij die moeten zeggen tegen een rechtvaardig God gezondigd te hebben, Zijn eeuwige straf verdiend te hebben, kan God naar recht het verloren gaan laten ontkomen. God heeft een weg uitgedacht om zulken te redden van het verderf. Om zulken te kunnen behouden en dat in een weg van de verheerlijking van Zijn recht. Dat in een weg waarin Christus kwam om Gods wil te doen en Zichzelf op te offeren; om helwaardigen weer kinderen Gods te maken. Daarin is onbegrijpelijke liefde tot behoud van zondaren, eeuwige liefde, die verheerlijkt wordt waar ook het recht verheerlijkt wordt. Genade die haar oorsprong vindt in de eeuwige God en niet in de mens en die verheerlijkt wordt te samen met Gods recht. O, wat een wonder dan als Sion dan ‘door recht verlost wordt en haar wederkerenden door gerechtigheid’. Door de gerechtigheid van Christus die alleen redt van de dood. Zondaren die het recht liefhebben en een rechtvaardig God liefhebben; die niet zalig kunnen worden, als de deugd van Gods recht daardoor geschonden zou moeten worden, die kunnen toch zalig worden, terwijl de deugd van God recht niet geschonden wordt. Die kunnen zalig worden door de verdienste van de Heere Jezus Christus. Die kunnen en mogen leren dat er bij God een weg is, om een verdiende ‘straf te ontgaan, en wederom tot genade te komen’. God heeft het goed geoordeeld, dat deze weg tot behoud er was. Hij heeft zelf uit de hemel gesproken:’ Deze is Mijn geliefde Zoon, in welke Ik Mijn welbehagen heb, hoort Hem!’ Zo heeft God van de Hemel de Weg ten leven willen openbaren en zondaren willen wijzen op Zijn instemming, met het toevlucht nemen tot Christus. Zo heeft God van de hemel geopenbaard, dat Hij er lust in heeft, dat arme zondaren, die hier als doodschuldigen op de wereld staan, tot Christus vluchten, tot hun behoud. Hoort Hem! Gods recht wordt ook verheerlijkt, daar waar de zondaar schuiling mag vinden in Hem, die in de hitte van Gods toorn wilde hangen, om Zijn gramschap te blussen. Wie daar iets van kent en mag inleven, hoe God dit ook goed geoordeeld heeft, die kan te heerlijker en te dieper instemmen, en met verwondering toestemmen wat David hier belijdt: ‘Heere Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht’.

Zingen Psalm:119:68, 69 en Psalm 111:2.

68 Uw aangezicht vertoon’ aan Uwen knecht
Een vriend’lijk oog, een troostrijk liefdeteken;
Leer mij den eis van ’t altoos heilig recht.
Ik stort, bedrukt, gehele tranenbeken,
Omdat men U gehoorzaamheid ontzegt,
En zich niet schaamt Uw wetten te verbreken.

69 Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, HEER’;
Uw oordeel rust op d’ allerbeste wetten;
Uw loon, Uw straf beantwoordt aan Uw eer.
Gij eist van ons, dat w’ op Uw waarheid letten;
Dat wij altoos op hogen prijs Uw leer
En ’t heilig recht van Uw getuig’nis zetten.

2 Des HEEREN werken zijn zeer groot;
Wie ooit daarin zijn lust genoot,
Doorzoekt die ijv’rig en bestendig;
Zijn doen is enkel majesteit,
Aanbiddelijke heerlijkheid,
En Zijn gerechtigheid onendig.