BETER DAN GOUD
Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud
(Ps. 119:127).
Lezen: Lukas 18:18-30.
Het gaat in dit vers over liefde en liefhebben. Ik denk, dat er niemand is onder degenen die nu luisteren, die geen behoefte heeft aan liefde. We zullen toch allemaal in mindere of meerdere mate van doordrongen zijn dat er liefde nodig is in dit leven. Zonder liefde, zonder de warmte van de liefde is er de koude, de kilheid van de haat. We hebben liefde nodig, om ons in deze boze wereld toch voort te kunnen bewegen, om verder te kunnen leven. Dan begeren we liefde, dan zien we uit naar liefde. Maar wil dan niet vergeten dat God in de eerste plaats van ons vraagt, niet om liefde te krijgen, maar om liefde te geven. Laten we beseffen dat dat de vervulling is van de wet des Heeren is: liefde; God liefhebben boven alles en onze naaste liefhebben als onszelf, dat is de vervulling van de wet. Liefde moeten we niet in de eerste plaats vragen, ,aar geven. Dus niet: wat krijgen we, wat geven anderen ons? Maar wat geven we, wat vraagt de Heere van ons?
Als we dan niet alleen rondkijken, maar ook over ons eigen leven wat licht krijgen, ik denk dat er dan veel tegenvallers zijn. Ik denk dat we dan wel beschaamd zullen worden. Want we zijn mensen die wel veel liefde eisen van anderen en in ieder geval willen krijgen. Maar het geven van liefde, een ander uitnemender te achten dan onszelf, liefde te betrachten die zichzelf niet zoekt, wordt maar al teveel gemist. Ach, waar gaat onze liefde naar uit? Wat koesteren wij? Waar geven we zoveel liefde aan? Want we hebben wel liefde en we geven ze ook wel ergens aan, ,aar meest aan onszelf, als eigenliefde. Jezelf koesteren, je eigen ik, en daar het beste voor zoeken, terwijl we anderen vergeten en langs anderen heen leven. Dat is niet de aard van de liefde die God van ons vraagt. Die eigenliefde, die soms over lijken gaat, is het niet letterlijk, dan wel figuurlijk. Nee, liefde zoals God ze van ons vraagt, is er die bij ons? Wat hebben we lief of wie hebben we lief? Wat is er altijd in onze gedachten? Waar zijn we voortdurend mee bezig? Wat koesteren wij? Ik denk dat velen als ze daar licht over kregen, zouden schrikken. Hoe vaak gaat onze liefde niet uit, nee niet eens naar mensen, laat staan naar God, de Schepper van alle mensen, maar hoe vaak gaat de liefde niet uit naar geld, of goed dat vergankelijk is. Hoe vaak gaat onze liefde niet uit naar de dingen die tijdelijk zijn en die uiteindelijk alleen maar moeten dien om ons eigen ik te strelen. Liefde om te genieten van tijdelijk goed, om in weelde en overdaad te leven, en alles te kunnen doen, door te baden in geld, is dat de liefde niet van velen? Liefde is een sterke kracht; liefde drijft de mensen, liefde is een motief van handelen. Maar wat voor liefde? Als het de liefde tot goud en tot zilver is, als het de liefde is tot tijdelijk goed is, of tot allerlei vermaak in deze wereld, als het de eigenliefde is, die eigen eer zoekt ten koste van anderen, dan is dat allemaal een andere liefde, dan die hier aan de orde is.
Begrijpen we wat hier door David gezegd wordt? Gods geboden liefhebben? Hij zegt ook hoe: ‘meer dan goud, meer dan het fijnste goud’. Calvijn spreekt hier over parels. Meer dan kostelijke zaken als een edel metaal, dat als het allerbeste geldt, of als het edelgesteenten, bijvoorbeeld als parels, die het allerkostbaarste zijn Wel daar gaat zijn liefde zozeer niet naar uit. Hoezeer anderen dat ook beminnen, hoezeer anderen dat tijdelijke goed ook lief mogen hebben, David mag zeggen: ‘Nee mijn liefde overtreft zulke materialistische, zulke vergankelijke liefde. ‘Ik heb Gods geboden lief, ik heb Gods wet lief.’
Nu staat er een woordje aan het begin van deze tekst, dat onze aandacht wel vraagt. ‘Daarom’, zo staat hier: ‘Daarom heb ik Uw geboden lief’. Waarom dan? Wel er is verband met het voorgaande; anders stond dat woordje ‘daarom’ er niet ter verklaring. Hij wil als het ware zeggen: om wat ik het hiervoor gezegd heb, is de liefde voor Uw geboden bij mij temeer wakker gemaakt, temeer opgewekt en versterkt. Wat is dat dan? Misschien vindt u het onbegrijpelijk, maar het feit, dat zoveel mensen Gods wet niet achten, heeft bij hem temeer hoogachting voor Gods wet verwekt. In vers 126 zegt hij: ‘Het is tijd voor de Heere, dat Hij werke, want zij hebben uw wet verbroken’. Dus het feit dat Gods wet verbroken wordt en men niet meer naar God luistert. Dat men niet meer doet wat God heeft ingesteld. Wat God heeft geboden voor de mensen, hun ten beste, dat doet men niet meer. Men veracht het. Dat zien we in onze tijd ook. Scheppingsinstellingen, zoals het huwelijk, worden veracht. Men acht de instellingen van God niet meer, en wat Hij geboden heeft in Zijn Woord. Wie heeft Zijn geboden nog lief? Men leeft er aan voorbij, schuift ze terzijde, acht ze verouderd. O, in onze tijd worden de geboden Gods ook veracht en wordt Zijn wet ook verbroken. Weet u wat David nu zegt? Ik hoop dat u het begrijpt. David zegt: ‘Terwijl ik dit nu zie, bid ik of God op wil staan over Zijn heilig recht, op wil staan om Zijn wet te beschermen en te handhaven. Terwijl hij dit nu ziet, wordt zijn liefde tot de wet Gods verwakkerd en dus veel sterker.
Vaak is het net andersom. De nabij komende christen, die een huichelaar is, en alle mensen wier hart God niet liefheeft, en die Zijn wet niet liefhebben, nemen toe in hun verachting voor Gods geboden. Hoeveel schone schijn er bij hen ook is en hoe godsdienstig ze ook lijken, u zult bemerken dat als ze in een omgeving zoeken, waar men de wet Gods niet acht, waar men de Gods wetten verbreekt, en ze laten zich gemakkelijk besmetten. Ze worden meegezogen en gaan dan ook meedoen. Opeens kan er meer, opeens mag er meer. Ik denk dat een tijd als deze, vooral ook een vakantietijd, daar wel heel duidelijk tekenen van geeft. Wat zijn er veel mensen, die zich opeens in zo’n tijd laten gaan. Die afglijden van hun principes, door hun omgeving, door de camping waarop ze staan. Opeens is de zondag geen zondag meer, geen dag des Heeren. Of andere plaatsen waar ze komen, of die ze bezoeken, daar kan en mag opeens veel meer. Het lijkt allemaal zo erg niet meer. Men laat zich meezuigen door de stroom waarin men zichzelf begeven heeft. En die mensen denk ik, dat het woord van David helemaal niet kunnen beamen, ten aanzien van het liefhebben van Gods geboden. Als anderen het niet zo nauw nemen met de wet en wil van de Heere, dan zien we dat veel mensen het zelf ook zo nauw niet meer nemen. Het schijnt toch maar verouderd te zijn wat God heeft ingesteld. Het is iets van vroeger tijd. Maar voor ons heeft het niet zoveel waarde, zo denkt men dan en sus men zijn geweten. Is dat zo bij u? Ach, misschien zegt u: ‘Nee, zo is het bij mij niet. ‘Ik heb de wet Gods gehandhaafd in alle omstandigheden en ik probeer er voor uit te komen.’ Ik hoop dat het waar is en dat we voor uit durven komen dat we de wil van de Heere hoog houden en lief hebben.
Maar nu moet ik u toch even wijzen op de geschiedenis die we gelezen hebben, die van de rijke jongeling. Ja, hij hield de wet des Heeren van zijn jeugd af aan. Maar wat zat er achter? Welk motief zat er bij die rijke jongeling achter? Was het de echte liefde tot God, en Zijn liefde tot de Zoon van God? Of was het toch een verhulde eigenliefde? Dat bleek, toen hij zijn steunen op zijn aardse goed en ook zijn steunen op zijn eigengerechtigheid moest opgeven. Toen de Heere tot hem zei: ‘Geef dat alles nu eens op, en volg dan Mij na!. Ga nu eens alleen met Mij mee en laat alles eens los, waar je zo ontzettend vast aan zit, toen bleek wel dat hij uiteindelijk goud en zilver meer lief had dan Gods wet. Toen bleek uiteindelijk wel dat hij deze tekst van David niet kon nazeggen: ‘Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud’. Hij kon dat niet nazeggen. Nee, uiteindelijk ging zijn liefde uit naar zijn vleselijk begeren en naar zijn eigen ik, hoezeer hij de geboden Gods ook als een dekmantel wist te gebruiken. En hoezeer hij uiterlijk de wet Gods ook hoog hield, toch was eigenliefde en liefde tot wat vergankelijk is, wat hem beheerste. Liefde tot zichzelf en tot geld en goed is sterk en daarin we moeten onszelf wel nauwkeurig onderzoeken. Waar gaat onze liefde nu naar uit? Is er bij ons liefde tot de wet van God, liefde zoals David hier zegt: ‘Daarom heb ik Uw geboden lief’? Ja, die heeft hij juist lief, omdat hij ziet, hoe de mensen die geboden verachten en vertreden. Dat zij de wet Gods stuk maken, laat zijn hart ontbranden.
Toch zijn er nog wel die weten wat dit is; die voelen het zelf ook zo. Als ze ergens zijn en er wordt gevloekt, dan is het een pijl in hun hart. Een van Gods geboden wordt geschonden en dat doet hen zo pijn. Waarom? Omdat ze God liefhebben. Ook weten ze dat de persoon die vloekt, zichzelf groot kwaad doet. Dan kan er iets van dat vuur gaan branden, omdat je ziet dat de wet Gods verbroken wordt. Dan kan je het toch niet dan wenend aanzien, dat duizenden, tienduizenden, zich op een goddeloze wijze vermaken, God niet nodig hebben en hun tijd doorbrengen en misbruiken? Dan zie je met smart dat ook in ons land, pnder ons volk – maar laten we maar dichtbij blijven: ook in onze kennissenkring en in onze familie zovelen Gods wet verachten. Kom je er mee in aanraking, dan doet dat temeer verdriet, als er liefde is tot Gods wet. Dan versterkt dat de liefde eerder dan dat we mee gaan doen. Waarom ? Omdat we God liefhebben en ook onze naaste hebben lief gekregen. Waar dit beginsel is van liefde tot God en liefde tot de naaste of waar ze hersteld wordt, daar wordt dit waarheid wat David hier heeft gezegd: ‘Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud’.
De liefde zit hier achter; ze gaat er achter schuil, maar ze komt hier ook tot uitdrukking. Juist waar de liefde tot God erachter zit, daar zal de liefde tot de geboden Gods bij het zien van allerlei overtredingen alleen maar sterker worden. De verzuchting wordt geboren: ‘Heere sta U erover op, handhaaf Uw recht en gerechtigheid. Verheerlijk Uzelf’, zoals, we de vorige keer overdachten. ‘Het is tijd voor de Heere dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken’. ‘Maar terwijl ik dit ervaar’, zegt dus David, ‘daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud’. Als de liefde bij mij aangewakkerd wordt, is dit omdat hijzelf mag leven van de liefde. Hij kent de liefde van Hem Die kwam, enerzijds om Gods geboden hoog te houden en Zijn wet te verheerlijken. ‘Ik draag Uw heilige wet, die Gij de sterveling zet, in het binnenst ingewand’. Dat kon de grote Davidszoon zeggen, en dat heeft David Hem mogen voorzeggen. Christus heeft dit uitgedragen: liefde tot de wil van God. Die was er bij Christus volmaakt. ‘Ik ben niet gekomen om die wet te ontbinden, maar om die te vervullen’, zo heeft Hij gezegd. De Heere Jezus had de wet van Zijn Vader lief, en Hij heeft die wet ook gehandhaafd. Maar, o onbegrijpelijk wonder! Hij had ook zondaren lief. Die de wet Gods vertreden hebben en niet konden houden. Die niet zo ver konden komen, dat ze met de rijke jongeling dachten zelf goed te zijn, maar die juist afgebroken zijn in de weg van ontdekking. Die niet goed uitgekomen zijn, maar slecht uitgekomen zijn. Die zichzelf beschuldigen moeten en vrezen, dat de liefde tot de wet van God bij hen in stukken ligt, omdat zij de wet Gods niet kunnen houden, de wil van God maar niet kunnen vervullen. Zijn er ook van die ellendigen onder onze lezers? Die er als een arme zondaar uitgekomen zijn en niet als een rijke jongeling? Die moeten zeggen als het over de liefde van Gods wet gaat: die liefde moest er wel zijn, en die wet had ik moeten handhaven, hoog moeten houden, maar o, wat een ellendige zondaar ben ik. Daar is niets van terecht gekomen. Ik kan die wet niet houden, ik heb die wet geschonden, o wee, vanwege al mijn vuile zonden. Dan zou ik u willen vragen? Waarom hebt u daar zo’n verdriet over? Er zijn er honderdduizenden, ja miljoenen, die de wet Gods ook niet onderhouden, maar ze laten er geen traan over. Het smart ze niet. Maar als het u smart en uw zondige leven dat zo ongelijkvormig is aan Gods wet, aan Gods wil, als u daarover zo hopeloos in alles tekort geschoten bent, weet dat het teken is van liefde. Want door de liefde is er smart. Omdat u de wet Gods lief kreeg en begeerde te houden, smart dit u zo. Het is uw verdriet God vertoornd te hebben en Zijn wet zoveel hebt tekort te hebben gedaan. Zo te hebben geschonden. Die liefde heeft de Heere gewekt in uw hart. Het is door genade uw begeerte geworden om Gods wil te doen en Zijn wet te houden. Maar hoe krijgen we nu die gerechtigheid die daarbij hoort? Ze is er bij ons niet, maar daarvoor mogen we aan de voeten komen van Hem, die de wet Gods volbracht. Hij is Gods Zoon, Die het recht Gods verheerlijkte in volmaakte gehoorzaamheid. Hij heeft Zijn liefde tot de wet geopenbaard als Borg, Hij heeft de wet Gods gehouden voor wetsovertreders, om mensen die het in alles zo laag hebben laten liggen, toch de zaligheid te kunnen geven. Dat is een wonder, een onuitsprekelijk groot wonder. Als we Hem daarin leren kennen, dan zullen we Hem lief krijgen. En het kan niet anders of dan hebben we lief wat Hij liefheeft, dat is Gods wet. Dan zullen we liefhebben wat Hij gezocht heeft en waarom Hij zo zwaar, zo bitter, wilde lijden. Dat was om Gods wet te vervullen, om recht en gerechtigheid te verheerlijken. Maar Hij handelde ook uit genade en liefde, voor die zondaren die de wet lief krijgen maar die niet konden onderhouden, de gegevenen van de Vader, voor wie Hij Borg wilde zijn.
Ik wil u vragen, of er enige liefde tot Gods wet in u gewerkt is en dus liefde tot de God van de wet. Hij weet die te wekken, waar Hij Zijn zondaarsliefde openbaart. Is er liefde tot God, dan is er liefde tot Zijn wet. Dat kan niet anders. Hij zal het versterken. Als men dan moet ervaren, hoe men die God die men zo lief kreeg, in het aangezicht slaat, door Zijn geboden te vertreden, door Zijn geboden te verachten en dat men de wet Gods verbreekt, dan gaat het hart temeer branden van liefde. Als men de wil Gods niet doet, de wil van Hem Die men zo lief gekregen heeft, dan brandt de liefde tot Gods wet. Dan is die ons te meer dierbaar, kostbaar, meer dan het mooiste van heel de wereld. Dan is de vreze des Heeren ‘het mensdom meerder waar, dan ’t fijnste goud op aard. Verstaat u nu de woorden van de tekst De Heere geve ze u met het hart verstaan, opdat u met David mag zeggen: ‘Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja meer dan het fijnste goud’.
Zingen Psalm 119:36 en 64:
36 ’t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest,
Opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren;
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds Uw wil als heilig eren;
Ver boven goud en zilver, en wat meest
Den mens bekoort, zal ik Uw wet waarderen.
64 ‘k Heb Uw geboôn, mijn God, dies meer dan goud,
Ja, ’t fijnste goud, bemind, en Uw bevelen
In alles recht en vlekkeloos geschouwd,
Op ’t hoogst volmaakt tot in hun minste delen;
‘k Heb op geen pad der valsheid mij betrouwd,
Maar dat gehaat, hoezeer ’t mijn vlees kon strelen.