Psalm 119 vers 118

DE ONDERGANG VOOR LEUGENACHTIGE BEDRIEGERS

Gij vertreedt al, degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen (Ps. 119:118).

Lezen: Jesaja 63:1-6.

Hier gaat hier over een zaak die wel een diepe indruk op ons mag maken. Ze zal het ook maken, maar het is nodig het tijdig te leren. Hier gaat het over een werkelijkheid in het handelen Gods, die zoveel mensen voorbij zien. Men wil niet geloven in een vertreden worden door God. “Gij vertreedt”, wat is dat toch als God vertreedt? We moeten denken aan een beeldspraak genomen uit het leven van mensen. Ten aanzien van de realiteit is het vanzelf zo op God niet van toepassing. God heeft geen voeten, waaronder Hij vertreedt. Het is een beeld uit het menselijk leven. Zoals mensen iets vertreden uit minachting omdat het voor hen totaal waardeloos is, ja omdat het hun nuttig schijnt om het te vertreden. Vertreden is iets neerwerpen en vertrappen. Wat vertreed je? Onkruid trek je uit en vertreed je. Het is waardeloos; je kunt het nergens voor gebruiken en het doet schade. Er kunnen dingen zijn die waardeloos worden. In de Bijbel staat bijvoorbeeld over zout dat smakeloos geworden is. Het heeft geen enkel nut meer. Je kunt er niets mee beginnen. Dat wordt vertreden, staat er dan. Vertreden wordt iets dat geen waarde, geen nut meer heeft tot enig gebruik. Het wordt uitgetrokken, neergeworpen en vertreden. Neem dat beeld maar in u op. Over dat beeld gaat het hier. Dat gebruikt David hier. Maar merk nu wel op: hij spreekt over Gods vertreden en niet over ons vertreden. Wij moeten daar goed op letten, want wij mensen willen altijd maar in de plaats van God gaan staan. Dan willen we doen wat God aan Zich voorbehouden heeft om te doen. Andere mensen neerwerpen en vertreden, met grote minachting iemand ter aarde werpen, iemand met zoveel minachting bejegenen tegenover andere mensen dat zijn eer te schande wordt en hij in het stof gelegd wordt, iemand met de slijk van laster besmeuren. Als een ander met zoveel minachting bejegend wordt, spreek je van terneer werpen en vertreden. Sommige mensen doen dat met anderen. Maar ik lees in Gods Woord niet dat we dat moeten doen. Nee, zo moeten we niet handelen met onze naaste, wie het ook is; zelfs al zou het iemand zijn die zich vijandig toont tegenover ons. Al zou het iemand zijn die ons veracht, dan moeten we nog niet op een gelijke wijze zo iemand gaan behandelen en vertreden. We moeten zulke mensen niet met gelijke middelen gaan behandelen. Want de Heere zegt: ‘Hebt uw vijanden lief, en zegent ze die u vervloeken, doet wel aan degenen die u haten, of tegen u opstaan’. Nee, wij worden niet geroepen om terneer te werpen en te vertreden. Maar God doet het en zal het doen op Zijn tijd. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere’. En dat lees ik in deze tekst: ‘Gij vertreedt.’, God vertreedt, bedenk het eens! Als God dat doet, wat is dat? Als God zegt, dat Hij terneer werpt en vertreedt? Zeker, het zijn beelden, maar als de Eeuwige, de almachtige Schepper van hemel en van aarde ons zo moe is geworden, als we Hem zozeer hebben getergd, als Hij ziet, dat onze boom zozeer als onvruchtbaar op deze wereld staat, nutteloos de aarde beslaat, erom gegraven is, mest gelegd is, maar de boom is niet verbeterd. De boom is gebleven die ze was. Kan God dan niet zeggen van zulke mensen dat ze uitgeworpen, terneer geworpen, vertreden moeten worden? Als God zo tegen ons handelt, Zijn grote macht, Zijn heerlijke Majesteit, Zijn heilig recht tegen ons stelt, zou Hij dan ons niet kunnen wegstormen? Zou Hij ons dan niet kunnen verdelgen, en dat voor eeuwig? De eeuwige God zal een eeuwige straf brengen over degenen die tegen Zijn eeuwige Majesteit gezondigd hebben! Wat moet het zijn als God vertreedt!

Wie vertreedt Hij dan? Wel dat staat ook in de tekst. ‘Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen’. Van Gods inzettingen, dus van wat Hij heeft geboden, heeft ingesteld, als wij daarvan gaan afdwalen. Kent u dat, of ziet u dat niet? Hoe heeft de mensheid dat in zijn algemeenheid al gedaan! In de zondeval zijn we van God afgeweken, van God afgedwaald, om niet meer terug te keren. We zijn van Zijn inzettingen afgedwaald. Daar begonnen Adam en Eva al mee en in hen zijn wij allen meegegaan. We zijn ook gedwaald, staan met de rug naar God toe, met de rug naar de bron van alle waarheid, licht, leven, van alle recht, van alle liefde, van al wat goed heet. We zijn afgedwaald van Hem, van Zijn wil en inzettingen. Daar gaat de mens vluchtend voor God! Herkent u het niet en ziet u niet hoe ieder mens van nature voor God op de vlucht is? Hij wil zich, als Adam in de hof, versteken voor God. De mens leeft uiteindelijk in een richting van God af en niet naar God toe. Sommigen loochenen dat. Velen. Zij zeggen: ‘Nee, niet van God af. Wat denkt u wel van me! Ik bid nog wel en roep wel tot God. Nee, ik ga niet van God af; dat moet u van mij niet denken.’ Maar zie dan eens naar wat er in de tekst staat. Daar staat niet ‘van God afdwalen’, maar ‘van Zijn inzettingen afdwalen’: ‘Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen’. We kunnen de mond wel vol hebben van onze godsdienst en van ons zoeken van God en ons God aankleven, maar als ons leven vol is van het afdwalen van Zijn inzettingen, dan tonen we dat we het zo nauw niet nemen met wat God wil…! We hebben onze eigen gedachten, onze eigen wil en begeerte. We handelen naar eigen inzicht. En dat is het afdwalen van Gods inzettingen. Het is het niet zo nauw nemen van Gods geboden. En dan geldt dit Woord ons. God wil zulken vertreden, ook al is het nog geen werkelijkheid. Het wordt het wel. ‘Gij vertreedt al, degenen die van Uw inzettingen afdwalen’ God zal hen vertreden.

Overzie uw eigen levensweg Misschien bent u wel opgevoed bij de inzettingen van God en als kind meegenomen naar de kerk, hebt u trouw onderwijs gevolgd in de inzettingen van de Heere. Ze werden u ingeprent, maar u hebt ze verlaten. U vond ze uiteindelijk zo belangrijk niet meer of kreeg andere begeerten. Ook uiterlijk hebt u de inzettingen Gods verlaten? Bent u de wereld ingegaan en hebt u de zonde gediend? Hoor wat God tegen u zegt: ‘Hij vertreedt degenen die van Zijn inzettingen afdwalen’. Maar ik hoop ook dat u dieper hebt leren zien dan de uiterlijke dingen van uw leven. Hoewel het uiterlijke het innerlijke openbaart en we als we uiterlijk afdwalen van Gods inzettingen er innerlijk iets niet goed is, zijn er ook die het uiterlijk nog redelijk goed houden, terwijl ze toch innerlijk afdwalen van de inzettingen Gods. Dan is het hart er niet in. Dan zijn het wetten, formules, starre geboden, die ze plichtsgetrouw wel willen houden, maar innerlijk zijn ze ervan vervreemd. Dan is er geen liefde of genegenheid tot Die ze gegeven heeft. Is dat ook geen afdwalen? Een afdwalen van het hart! Dan kunnen we God wel genaken met mooie woorden: ’Dit volk genaakt mij met de lippen’, zegt de Heere dan, ‘ze vereren mij met de mond, maar hun hart houdt zich verre van Mij’. Zij, die de Heere vrezen weten wel wat dit is. Als het hart onttrokken wordt uit hun handel en wandel en ze niet meer van harte de Heere vrezen, als het dor en doods is in hun binnenste, o, dan kan Gods toorn ook tegen hen ontsteken ‘Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen’ De Heere zegt het tegen Zijn eigen discipelen: ‘Als het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan buiten geworpen en van de mensen vertreden te worden.’

‘Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen’, zo staat er. Wier bedrog? Van die mensen die denken dat het zo erg niet is. Die het goed weten te praten, die zichzelf wel verontschuldigen maar niet beschuldigen. Die zeggen: ‘Ik van Gods inzettingen afdwalen? Hoe komt u erbij.’ Of die zeggen: ‘Hoor eens, of ik nu hier of daar, zus en zo handel, of zus of zo op mijn werk doe; u moet goed begrijpen dat mijn werkomstandigheden zo zijn en ik anders de grootste moeilijkheden krijg. Anders gooi ik alles in de war en maak ik mezelf onmogelijk. Nee daar moet ik dus zwijgen, want anders gaat het verkeerd. Of daar moet ik anders handelen, want al weet ik dat het niet geheel naar Gods gebod is, uiteindelijk geloof ik dat ik er zo beter aan doe. Zo hebben we onze eigen wegen en gedachten wel uitgestippeld, onze eigen handelswijze, ons eigen gedragspatroon in de omgang met verschillende mensen. Sommigen hebben er geen enkele moeite mee om tegen de een heel anders te doen dan tegen de ander. Om bij de een een vroom gezicht te trekken en degelijk en zwaar te praten en bij de ander de grootste pret te maken met lichtzinnig vermaak en met gevaarlijke grappen mee te doen. Ze zijn veranderlijk als een kameleon. Ze handelen zoals ze zelf begeren en passen zich aan iedereen aan. Maar besef wel dat hun bedrog leugen is. De Heere ziet erdoorheen. De Heere weet wel hoe het echt is in het hart. Dat zien wij mensen niet bij elkaar. We moeten voorzichtig zijn met het oordelen van een ander. Laten we nu maar kijken naar onszelf. Maar hoe staat het ermee in ons eigen hart en leven? Is ons leven ook bedrieglijk, veranderlijk, dan eens zus en dan eens zo? En verontschuldigen we onszelf en denken we dat het kan? Voor mensen? Sommigen hechten nog enige waarde aan argumenten waarmee u komt, om zichzelf schoon te praten. Maar de Heere doet het niet. Hij doorziet het. Wij noemen ons bedrog diplomatie, of wijsheid. Ach we moeten toch listig zijn als de slangen? Maar de Heere noemt het leugen! Eenvoudig, kort, krachtig. O, is dat niet een terneer werpen van al die hoogten van ons? Van ons, mensen, die onszelf staande willen houden voor God? Wat moet er van ons worden? Bent u er nog nooit bevreesd voor geweest? Wat moet er worden van die mensen die zichzelf misschien wel verontschuldigen, maar toch voortgaan op de weg van God af. Is het uw weg nog? Met de rug naar God toe? Dan komt straks het ogenblik dat u de verschrikkelijke werkelijkheid van onze tekst zult beleven. ‘Gij vertreedt al, degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen’. De Heere zal tonen alles doorzien te hebben en u te kennen tot in uw binnenste begeerten. Hebt u het zelf nog niet gezien? Ja maar, zegt u, wie komt hier onderuit? Wie kan zeggen dan niet vertreden te worden? Als de Heere vertreedt, degenen die van Zijn inzettingen afdwalen, wie kan dan zeggen dit vertreden niet verdiend te hebben?

Hier moet een ieder zijn eigen naam invullen en genade zal het ons leren. We hebben verdiend dat God ons verlaat, ons verstoot, ons terneer werpt en vertreedt. Zien we op onszelf dan is er niets anders dan dat ons dat waard maakt. Door God vertreden te worden, want Hij vertreedt immers al degenen die van Zijn inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen? Iedereen heeft het verdiend, niet een uitgezonderd. Maar nu mag ik u wijzen op Hem Die gekomen is om het vertreden daadwerkelijk te ervaren. Ja, op Hem, Die vertreden heeft en vertreden is. Dat is een mysterie. Hij heeft vertreden en Hij is vertreden: de Heere Jezus Christus. Hij heeft vertreden, wat heeft Hij vertreden? We hebben gelezen uit Jesaja 63, dat Hij de volken vertreden heeft, waar Hij de Zijnen wilde verlossen. Hij heeft ze getreden in Zijn toorn en vertrapt in Zijn grimmigheid. Hun kracht is gesprengd op Zijn klederen. Zijn gewaad is bezoedeld in de dag van de wraak des Heeren. Dat was ook het jaar van de verlosten des Heeren. Hij heeft vertreden alle machten die zich tegen Zijn verkorenen stellen, die zich opwerpen om de kerk te verwoesten. Al de machten die zich stellen tegen Gods inzettingen. Die strijden tegen Hem en tegen degenen die Hem vrezen. Die uiteindelijk in hun leven betonen geen lust te hebben aan de kennis van Zijn wegen. Hun wacht het oordeel, hun wacht het vertreden worden en hier wordt het al als werkelijkheid voorgesteld. De volkeren. Hier worden de machten bedoeld die zich niet alleen tegen het Oudtestamentisch Sion hebben gesteld – dat is zinnebeeldig. Weet dat het voor allen geldt, die zich tegen het Sion Gods stelden. Vul het maar in: de duivel en zijn hele rijk en al zijn onderdanen. O, al die machten die de kinderen des Heeren zo benauwen kunnen, die ze zo terneer trachten te werpen. Die het op de ondergang van het volk Gods hebben gemunt. Christus heeft hen overwonnen. Alle macht tegen hen gericht, is in de wijnpersbak van Gods toorn die Christus getreden heeft, zodat Zijn kracht op hun klederen is gesprenkeld.

Maar moeten wij niet vrezen als we nog in onze natuurstaat leven en nog onbekeerd zijn? Horen wij nog bij hen die Gods volk bestrijden? Dan horen wij bij degenen die hen benauwen en bestrijden en dan dreigen ook wij vertreden te worden onder de toorn van het Lam, waar in het boek Openbaring over gesproken wordt. Mensen zullen roepen: ‘Bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht van Die, Die op de troon zit en voor de toorn des Lams.’

Maar ik lees hier toch nog meer in dan het vertreden door Christus van alle vijanden van de kerk. Weet u wat hier ook in staat? Hier staat uiteindelijk dat de macht van de duivel, van de zonde, en van de wereld en van je eigen vlees door Christus vertreden kunnen worden. Als het onze vijanden zijn en we ze niet aankunnen: Christus heeft ze overwonnen. Hij heeft de wijnpersbak van Gods toorn getreden. Maar niet alleen als een Koning, die de vijanden van Zijn kerk in hun leven overwint ook overwonnen heeft. Maar Hij heeft ook de macht van de zonde zelf overwonnen, met de macht van de duivel en de macht van de wereld. Daartoe is Hij een weg gegaan die meer meebracht, een weg als Priester. Wordt Hij in Jesaja 63 getekend als Degene die de machten vertreedt in de wijnpersbak van Gods toorn, we moeten niet vergeten dat Hijzelf ook in Gethsémané kroop als een worm en geen man. Dat Hij in de olijvenpers van Gethsémané zelf is geperst, als een druif geperst tot wijndruivenbloed. ‘Hoe word Ik geperst’, heeft Hijzelf gezegd. Daarom, Hij wilde komen als een vertredene, om zelf terneer te worden geworpen en vertreden te worden in de weg van Zijn diepe vernedering. Toen liepen de mensen als over Hem, toen hebben ze Hem veracht en verworpen, toen Zijn Vader Zijn Aangezicht voor Hem verborg. O, hoe is Hij geperst, wat is Hij vertreden. ‘Ik ben een worm en geen man, een spot en smaad van mensen. Die het hoogmoedig volk, naar Zijn baldadig wensen, beschimpen kan.’ Hij is als een worm geworden die vertreden werd. Waarom? Opdat Hij degenen die het vertreden worden verdiend hebben, en het bij God moeten belijden het nooit beter te hebben gemaakt dan dat Hij hen zou kunnen vertreden, zou redden. Opdat Hij ze zou oprapen, zou herstellen en ze Zich zou formeren tot een gemeente, tot een kerk, die Zijn lof zou vertellen. Weet u wat er gebeurt, als dat wonder wordt toegepast, waar iemand die verdiend heeft vertreden te worden, vanwege al zijn afwijkingen, vanwege al zijn afdwalen van Gods inzettingen, als die de liefde Gods in Christus mag proeven, dan komt er een andere gang in zo’n leven. Wat voor een gang dan? Wel, die door hun verdorven natuur gewend waren van de inzettingen Gods af te dwalen, die worden nu getrokken. Getrokken, waartoe? Tot de Heere en tot Zijn inzettingen. Getrokken, onwederstandelijk en dat is toch een heel andere richting in hun leven. Het heet niet voor niets ‘bekering’. Ze worden omgekeerd op de levensweg en gaan een andere kant uitleven, naar de Heere toe. Hongerend en dorstend, weliswaar van grote afstand, maar toch uitziend en begerig. En de Heere laat ze niet omkomen. Die Hij zo trekt in de weg van Zijn inzettingen, door Zijn genade, die iets gezien hebben van Zijn zoekende zondaarsliefde, die leerden dat God goed is, voor een slecht mens, Die zijn overtuigd maar worden ook overgebogen om de Heere te zoeken al de dagen van hun leven. Dat is een ander beginsel. Het natuurlijk beginsel van hun hart was gewend van God af te dwalen; dat trekt af en is het begeren van het vlees. Dat onderwerpt zich der wet Gods niet. Maar o wonder, als er in uw hart een ander beginsel mag zijn, dat hunkert, dat hongert, dat dorst naar de Heere en dat begeert tot Hem getrokken te worden. Zie hoe dat Christus Zichzelf wilde geven om als een vertredene te zijn, om de Zijnen van een eeuwig vertreden worden te vrijwaren, te bevrijden. En daarom onderzoek het nu eens, hoe ligt dat in uw leven? Bent u nog op die weg van God af? Gaat u nog voort op een weg waarop vertreding u zal wachten? Dan is het nog niet te laat om nu daarvan overtuigd en nog bekeerd worden. God is machtig alles te veranderen, zodat er een ander beginsel in u komt. Hij is het zo waard om gediend te worden! De Heere is zo waard dat we Zijn wil en inzettingen niet verlaten, niet verachten, maar dat we ze juist zoeken. Dat we er niet van afdwalen, maar dat we alle dagen hunkeren om er onderwijs uit te ontvangen. Dat is de Heere waard en Hij weet het beginsel van de liefde ook te wekken. En waarin dat is? Het wordt zichtbaar in een heimwee naar God, een verlangen om dicht bij God te zijn. Om bij Hem te leven en Hem te dienen. O, die twee zaken die zo uiteen vallen: van God afzwerven of naar God toegetrokken worden, wat heeft Asaf ze gekend en bezongen in het laatste vers van Psalm 73: ‘Die ver van U de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt. Gij roeit hen uit die af hoereren en U de trotse nek toekeren. Maar het is mijn goed, mijn zaligst lot nabij te wezen bij mijn God. ‘k Vertrouw op Hem geheel en al, de Heer’, Wiens werk ik roemen zal.

Zingen: Psalm 119:59 en Psalm 32:5:

59 Wees Gij mijn steun, dan zal ik, vrij van leed,
Mij dag aan dag in Uw geboôn vermaken.
Maar Gij, o HEER, die mij behoudt, vertreedt
En stoot hen weg, die Uwe wet verzaken;
Want hun bedrog is leugen; ’t is gesmeed
Tot mijn verderf, maar ’t zal hen zelf genaken.

5 Wil toch niet stug, gelijk een paard, weerstreven
Of als een muil, door domheid voortgedreven;
Gebit en toom, door ’s mensenhand bestierd,
Beteug’len ’t woest en redeloos gediert’;
Laat zulk een dwang voor u niet nodig wezen;
Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen;
Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen,
Ziet zich omringd met Zijn weldadigheên.