EEN GEBED OM BLIJVENDE ONDERSTEUNING TOT VREUGDE EN BEHOUD
Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken (Ps.119:117).
Lezen: Psalm 20.
In het vorige vers van deze Psalm hebben we een gebed om ondersteuning tamelijk uitgebreid mogen overdenken. Want in vers 116 werd dit gevraagd: ’Ondersteun mij naar Uw toezegging opdat ik leve…’ En hier staat: ‘Ondersteun mij zo zal ik behouden zijn’. U bemerkt overeenstemming in deze gebeden. Zonder dat we nu weer uitvoerig willen herhalen wat vorige keer gezegd is, wil ik wel uw aandacht richten op deze herhaling. Het mag voor u ook al een ondersteuning zijn dat in Gods Woord herhalingen voorkomen. Dat is bij hen, die het leren begrijpen hetzelfde. Niet als iets saais, iets eentonigs maar veeleer als een versterking, omdat we telkens begeren dezelfde nood bij God te brengen, en dezelfde hulp nodig hebben. Dan wordt u aangewezen, als u vorige keer ondersteund werd, en u nu weer diep in de put zit, dat u nu om hetzelfde mag vragen, om diezelfde ondersteuning die u weer nodig hebt. U mag weer zo afhankelijk zijn, dagelijks en in verschillende omstandigheden. Zijn er eigenlijk wel omstandigheden dat we het zonder Gods ondersteuning zouden kunnen stellen? Ik denk van niet, hoewel sommigen denken dat ze het alleen maar in benauwdheid en nood nodig hebben. We hebben het zeker zo nodig in tijden van voorspoed, als er geen tegenslagen zijn. Want o wie zijn wij, en wat zijn we gauw ver weg van de Heere. Dan is het ook Zijn ondersteunende genade, die ons weerhoudt van uitbreken in de zonde, het losbreken van de Heere. ‘Ondersteun mij!’ In alle omstandigheden is het nodig, telkens weer. Vorige keer hebben we het overdacht en deze week overdenken we het weer. Maar het mag ook dagelijks. Het behoorde wel dagelijks gebeden te worden: ‘O, Heere ondersteun mij, want zonder dat ken ik geen leven. Zonder dat is er geen behoud.’
Enerzijds is het nodig dat dit herhaald wordt, anderzijds wordt het ook begeerd. Wie de zoete ervaring van een ondersteuning kent, die begeert het weer te ervaren. Want wat een heerlijke zielsverkwikking kan dan iemand opbeuren, moed, kracht, vreugde, blijdschap van God geven. Zomaar op een enkel moment. O, dat begeer je weer bij vernieuwing en dat mag je dus ook weer bidden. ‘Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn’. Het behoud is er zelfs afhankelijk van, van de hulp van God, door Hem opgenomen en door Hem gedragen te worden, van te steunen op Zijn krachten en niet op de onze. Daar is de veiligheid, zo hebben sommigen het vertaald. In de Engelse vertaling staat het zo. Onze veiligheid, ons behoud, is daarvan afhankelijk.
Maar nu wil ik uw aandacht eens vestigen op dat behouden worden. Gaat het David hier om zelfbehoud? Het moet in het leven van Gods kinderen toch gaan om Gods eer en niet om zelfbehoud? Is dat geen egoïsme, zijn dat geen tegenstrijdige beginselen? Iemand moet er zichzelf toch voor over hebben? Die moet om zichzelf zozeer niet bekommerd zijn, maar moet door alles heen het oog toch geslagen hebben op de komst van Gods Koningrijk en de verheerlijking van Zijn Naam en het doen van Zijn wil, waar ook het onze Vader mee begint? Maar dan moet je toch niet zo met je zelfbehoud komen? Mag dat wel? Er zijn op dit terrein veel misverstanden. Sommige mensen schoppen alles al gauw ondersteboven en gooien het weg. Die zeggen: ‘Bij die man of die vrouw is alleen maar zelfzucht. Het is alleen lijfsbehoud en het is hen alleen maar om de hemel te doen en verder niets. Daar is niets van God bij, zo durven ze soms al makkelijk te zeggen. Ik zou graag willen manen tot voorzichtigheid. Wat kan men iemand kwetsen, pijn doen, terneer werpen, de mond snoeren, in de modder trappen, verguizen zodat ze nooit de mond weer open durven te doen, omdat ze door deze of gene, tegen wie ze echt opzagen als een geoefend kind des Heeren, misschien wel een ambtsdrager in de kerk, zo laag werden weggezet en in een hoek werden geschopt, dat ze denken: Er is niets waars bij mij. En daar liggen ze dan, de mond gesnoerd, misschien wel om hier nooit meer op aarde te spreken. Terwijl er toch wel iets geweest is dat niet van hen was, maar van God. We moeten wel opletten om misverstanden te voorkomen. Het kan immers zo zijn dat iemand bezet is met het behoud van zijn ziel, met de dood en met de eeuwigheid die aanstaande is, waarbij het eeuwig wel of eeuwig wee zal zijn. Wie met die dingen bezet is, daar kan een ander van zeggen: ‘Ligt dat wel allemaal zuiver’? Het ligt inderdaad dikwijls niet zo zuiver. Daar wil ik straks nog wel meer van zeggen. Maar de Heere kan er licht over geven wat van ons en wat van Hem is. Een ander misverstand wil ik ook vooraf noemen voor dat ik ze beiden nauwkeuriger wil bezien. Een ander misverstand op ditzelfde terrein is, dat het helemaal niet om het behoud van je ziel moet gaan. Je moet er vrede mee leren hebben dat je verloren gaat. Je moet leren berusten in wat God je geeft, wat je verdiend hebt. Je hebt de eeuwige rampzaligheid verdiend, en toch niet meer? Ook daarin bespeuren we iets wat waar is en ook iets wat hardvochtig is. De wijze zal tijd en wijze weten en een woord op zijn pas gesproken is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen. Maar sommigen gaan zo hard met de waarheden om, dat je je af moet vragen of ze die niet misbruiken. Ik wil beide opvattingen eens wat nader bezien.
In hoeverre mag iemand behoud zoeken, lijfsbehoud, zielsbehoud om in de hemel te mogen te komen en niet verloren te gaan? Is dat allemaal egoïsme? Is dat allemaal zelfzucht? Is daar niets van God bij? En in de tweede opvatting: mag je vragen: in hoeverre moet de mens op die plaats komen dat hij zegt: ‘Ik heb er vrede mee dat ik verloren ga, want ik heb immers niet anders verdiend, ik berust er maar in’? Ik denk dat de ene zowel als de andere opvatting er mag zijn. Wat het eerste betreft, de zelfzucht bij het zoeken van behoud van onze ziel, kan ik u vertellen dat ik veel mensen wenste te ontmoeten die daarmee bezet zijn. Ik wilde wel dat iedereen die onbekeerd voortleeft, eens zou nadenken over zijn ziel. En over zijn toekomst, of de weg naar de hemel of naar de hel gaat. Ik wenste wel dat men wat meer bezet was met eeuwigheidsbelangen en dat men zichzelf eens zou onderzoeken of men niet alle andere dingen stelt boven het koninkrijk Gods. De Heere Jezus sprak: ‘Éen ding is nodig’. Terwijl Hij ook heeft vermaand: ’Zoek eerst het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden”. Dan begeer je wel dat er meer mensen bezet waren met het gewicht van hun ziel, voor zichzelf en voor anderen en met de eeuwige staat die er na de dood zal zijn: of bij de Heere of voor eeuwig verloren! En daarom wens ik wel, dat er meer mensen mee bezet waren. Het is naar Gods Woord om daarmee bezet te zijn. De Heere Zelf heeft er op gewezen en gezegd: ‘Een ding is nodig’. Dan bedoelt Hij echt wel dat je in je persoonlijke leven zoekt waarin je zaligheid gelegen is. Hoe je de gelukzaligheid zult verkrijgen. Daarbij is dit een Goddelijke opdracht, niet om jezelf te haten maar om jezelf lief te hebben, als je naaste. Er staat immers: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’. Er staat niet dat je jezelf moet haten. Ja, de zonde in je, maar je bent een schepsel van God. God heeft ons het leven gegeven. En we mogen er wel bekommerd om zijn waar het heengaat met dat leven. Wat zal er van ons leven worden, dat God ons gaf? Zal het beantwoorden aan de bestemming die Hij er in de schepping aan gaf. Dan moest immers alle leven Hem loven en Hem dienen! O, die Goddelijke opdracht om zo zorg te dragen voor ons bestaan! Wij zijn rentmeester voor onze levenstijd, waarvan we verantwoording moeten afleggen. Dat is een Goddelijke opdracht. Dan mogen we wel bekommerd zijn over onszelf. En dan zou het een roekeloos leven zijn, vol God verzoeken, als wij dat naast ons neerleggen en als we ons daarop niet willen bezinnen en er niet aan denken dat we een ziel te verliezen hebben voor de eeuwigheid.
Maar het is zo, dat als God een ziel bij deze zaken bepaalt, de nood van onze ziel ons gaat drukken en de zorg omtrent onze zaligheid ons gaat kwellen. Dan gaan we voelen dat we niet bereid zijn om voor God te kunnen bestaan en zo niet kunnen sterven en Hem niet kunnen ontmoeten. Dan wil de Heere iemand, die Hij zo stil zet, ook wel gaan leren waar het nu aan ontbreekt en waarom we zover van de zaligheid zijn, zo verschrikkelijk ver. Dan zal een zondaar gaan leren, dat zijn zaligheid, zijn behoud alleen maar daar gevonden wordt, waar God verheerlijkt wordt in zijn leven. Dat valt samen, want waar God verheerlijkt wordt in ons, smaakt de ziel de zaligheid. Daar is het de ziel uiteindelijk om te doen. Sommigen zeggen dat Calvijn zocht naar de eer van God – hoe komt God aan Zijn eer? – en Luther zocht naar de zaligheid van zijn ziel – hoe word ik met God verzoend en krijg ik een genadig God? Maar je mag dat niet als een tegenstelling zien. Luther heeft wel geleerd dat hij niet zalig werd, als hij in zijn leven de gerechtigheid niet had, die God eiste. En omdat hij die zelf niet had, was hij zo ongelukkig. Maar toen hij ze in het werk van Christus mocht vinden, in het borgwerk van Hem, Die voor zondaren de dood in wilde gaan, toen werd God door Christus in zijn leven verheerlijkt. Toen kwam God aan Zijn eer, ook in het leven van Luther. En zo moet en zo zal het ook zijn, als de Heere de Zijnen onderwijst die bekommerd zijn om het behoud van hun ziel. Hoe zal je ziel ooit behouden zijn? Alleen als God in je leven verheerlijkt wordt; alleen als er gerechtigheid, als er heiligheid, als er kennis van God en goddelijke zaken is. Dan, als je leven vernieuwd wordt, als er vergeving van zonden en schuld is. Ook de heiligmaking is onmisbaar, want zonder heiligmaking zal niemand God zien. Het gaat om Gods eer in je leven. Hoe zal die er komen? O, lees waar David om bidt ‘Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn’. Hij erkent dat hulp alleen van God kan komen, door Zijn kracht , door Zijn werk! Ik bereik het niet, maar het is bij God, alles wat ik nodig heb: ‘Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn’. Dan mag je toch zien dat het behoud van onze ziel gelegen is in het werk van God, in het werk van Christus. Het is het werk van de Zoon Gods, Die kwam om zondaren zalig te maken.
We willen nog naar die tweede misvatting kijken. Als men zegt: ‘Je moet vrede hebben met verloren te gaan, je moet daarin leren berusten, want het is verdiend.’ Eigenlijk gaat men hier te ver. Hier ligt een kern van waarheid die men kan misbruiken. Die kern van waarheid wil ik er graag uitlichten. We moeten met het badwater het kind niet weggooien. De kern van waarheid is dat we verdiend hebben om verloren te gaan. Dat is wel waar. We hebben verdiend dat God ons niet verhoort, dat Hij niet naar ons omziet. Dat is wel waar en God wil de Zijnen ook op die plaats brengen. Hoe zou genade anders een wonder voor ze zijn! Het is alleen maar een wonder als we ons doodvonnis leren ondertekenen, zo wordt weleens gezegd. En dat is ook waar. Dat mogen we staande houden. Maar het is nog iets anders er vrede mee te hebben dat je verloren gaat, of erin te berusten. Dat kom ik in de Bijbel eigenlijk niet tegen. Daarom geloof ik dat we dat ook niemand aan moeten praten, dat dit noodzakelijk zou zijn en je er vrede mee zou moeten hebben, rust mee hebben, erin berusten, naar de hel te gaan. Het is merkwaardig, want waar God werkt, kan dat niet eens. Dan kan men geen vrede of rust vinden in de zonden. Waarom niet? Omdat de zonden immers God niet verheerlijken. God zal door Zijn Gerechtigheid Zichzelf wel verheerlijken, dat is waar, dat is Gods werk. Maar onze zonden verheerlijken God niet. En wie God lief krijgt, begeert niet meer te zondigen; die heeft onvrede, onrust vanwege zijn zonden en vanwege zijn schuld. Die het verdiend hebben om verloren te gaan, die zullen het in de hel niet uit kunnen houden. God te moeten vloeken, die je lief gekregen hebt? Hoe kan dat toch? Er zijn er wel die zeggen, dan zou ik naar de hel moeten, verdiend maar dan zal ik evenwel God niet vloeken; dan wil ik evenwel goed van Hem spreken. Want de Heere is recht in al Zijn weg en werk. Ik heb het verdiend. Ze worden eigenlijk ongeschikt voor de hel! Merkt u wel? Er zijn ook mensen die denken naar de hemel te gaan en die zijn ongeschikt voor de hemel. Die hebben nog nooit God willen dienen, nog nooit Zijn eer lief gekregen. Wat moeten die in de hemel doen? Daar zijn mensen die denken dat ze naar de hemel gaan, maar ze passen er in het geheel niet; hun hele leven toont het. En zo zijn er ook mensen die denken naar de hel te gaan, maar die passen er ook helemaal niet en dat toont ook hun hele leven. Er zijn er die God lief hebben gekregen en die geen kwaad van Hem kunnen horen. Die Zijn eer hebben lief gekregen en de Naam niet begeren te vloeken, die worden bedorven voor de hel. En die gaan ook niet naar de hel door Gods werk in hun hart.
‘Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn’, behouden door Goddelijke ondersteuning uit Christus. Ja, daar komt de ondersteuning vandaan. De openbaring van Hem, van Wie we uit Psalm 20 hebben gelezen: ‘Hij zende u hulp uit het heiligdom en Hij ondersteune u uit Sion’. Waar het bloed werd gestort, waar alles van Christus sprak, van Zijn Borgwerk, vandaar komt ondersteuning: Zijn verdienste voor een arme zondaar. Als het dan gaat om behoud, dat stond in diezelfde Psalm. ‘Alsnu weet ik dat de Heere Zijn Gezalfde behoudt’. Christus’ ziel is niet verlaten in de hel, Christus is behouden als Borg en Middelaar en in Hem de Kerk. Allen die in Hem zijn, allen die Hem onmisbaar nodig kregen, die de dood in zichzelf en het leven in Hem mochten vinden, worden behouden in Hem, In Hem ligt alleen het behoud en daarom alleen steun uit Sion. Ondersteund door Hem is kenmerkend voor het leven bij allen die daar iets van kennen. In het slot van het tekstvers staat: ‘Dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken’. Ja, dan is er vreugde in de overdenking van Gods inzettingen Dan zal ik mij daar steeds in Uw inzettingen vermaken. Alles wordt hier samengevat, het hele Woord van God. Dit hebben we al vaak gezien. Alles wat God heeft geopenbaard, daarin mogen we ons vermaken. Het grondwoord kan ook betekenen ‘overdenken’. Onze kanttekenaren hebben ervan gezegd, dat het ook kan betekenen ‘aanschouwen’; ik zal Uw inzettingen aanschouwen. Maar het heeft toch ook de bijklank van verlustiging. Ik geloof dat we alles daarom wel mogen toepassen op dit Woord. Zeker, men zal dan een begeerte hebben om de inzettingen Gods te beschouwen. Maar die beschouwing is toch een beschouwing vanuit de bevinding. Ik hoop dat u het begrijpt. Dat is een beschouwing van niet slechts een rationele kennis, een beschouwing zonder bevinding. Maar dan gaat het om een beschouwen of een aanschouwen, zeggen de kanttekenaren ook. Een aanschouwen, zoals men de liefdedienst mag zien in een wandelen in de wegen des Heeren. Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen. Dat vermaak wordt eigenlijk bedoeld in onze tekst. Dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken, of verlustigen. Dat is het leven. Daarin ligt mijn behoud; dat is de omtuining voor mijn leven. Dat is voor mij een element, zoals een zondaar zijn element vindt in de zonde. Zo vinden zij, die de Heere lief krijgen, hun element in de inzettingen des Heeren. Daar zijn ze veilig, daar vinden ze hun behoud. Daar wordt het hun geopenbaard hoe ze alleen maar zalig zullen worden.
Hebt u met David al leren bidden om Gods ondersteuning tot uw behoud? Hebt u leren zuchten, om de noodzakelijke bijstand, de verlossing van Godswege om niet om te komen? Want zeker, we zullen omkomen als God ons niet redt. Als God ons niet bezoekt met Zijn heil. Maar in die tijd leven wij, waarin Hij niet alleen de weg wijst, maar ook op de weg brengt en leidt; waarin Hij door Zijn Woord tot ons komt om ons te zeggen: ‘Kom, denk je weleens over je ziel? Waar gaat het heen, op weg en reis naar de eeuwigheid? Eeuwig wel of eeuwig wee? Laat het niet op een misschien aankomen. Overdenk het eens voor Gods aangezicht. Ziel behouden, al behouden; ziel verloren, al verloren. Denk toch eens aan uw kostelijke ziel. En zegt u: ‘Het is niet genoeg dat ik er om denk’, bid dan om Gods licht, om Gods leiding! Bid of God Zelf u wil brengen op die weg waarop u het werkelijk niet meer kunt en waarop u Zijn hulp, Zijn leiding, Zijn reddende genade, het Borgwerk van de Heere Jezus Christus, nodig krijgt, als een enige ondersteuning voor uw ziel, die anders weg zou zinken. ‘Ondersteun mij zo zal ik behouden zijn’, moet u vragen aan Hem die machtig is u te behouden. Zoals de dichter dat in Psalm 20 doet: ‘Behoud, o Heer, wil bijstand zenden, Verlos, bewaar, verschoon, Die Koning hoor’, als w’ in ellenden aanbidden voor Zijn troon.’
Zingen Psalm 119:59 en Psalm 20:3 en 5:
59 Wees Gij mijn steun, dan zal ik, vrij van leed,
Mij dag aan dag in Uw geboôn vermaken.
Maar Gij, o HEER, die mij behoudt, vertreedt
En stoot hen weg, die Uwe wet verzaken;
Want hun bedrog is leugen; ’t is gesmeed
Tot mijn verderf, maar ’t zal hen zelf genaken
3 Dan zal ’t gejuich ten hemel dringen;
Dan zullen wij Gods eer,
Bij opgestoken vaandels zingen.
Uw wens vervull’ de Heer.
‘k Weet nu dat Gods gezalfden Koning
Geen heilgoed zal ontbreken,
Want God zal, uit Zijn hemelwoning,
Hem sterken op Zijn smeken.
5 Behoud, o Heer, wil bijstand zenden,
Verlos, bewaar, verschoon.
Die Koning hoor’, als w’in ellenden
Aanbidden voor Zijn troon.