EEN GEBED OM ONDERSTEUNING
Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop (Ps.119:116).
Lezen: Psalm 42.
We lezen hier een gebed om ondersteund te worden door God.
Alleenstaan valt niet mee. Alleen, helemaal alleen staan in de wereld, dat kan eigenlijk niemand aan. Je hebt steun nodig. En geldt dat al voor het staan in de wereld, dat geldt zeker voor het strijden in de wereld. U weet dat allen die de Heere lief krijgen en tot God bekeerd zijn de ‘strijdende kerk’ genoemd worden. Dat zijn mensen die strijd hebben, veel strijd, maar ook veel steun nodig hebben. Steun van God. Ach wij mensen, wij zoeken licht overal steun, en dat valt vaak tegen, wees maar eerlijk. Als je steun zoekt voor dit of dat, bij deze of gene, bij mensen, wat val je er vaak mee om. Als ze je moeten helpen, zijn ze er niet. Of ze zijn niet in staat om je te helpen. Vaak blijkt dat je meer van hen verwacht hebt, dan ze konden geven. Uiteindelijk heb je aan mensen niet genoeg, ook niet aan mensen die sterk zijn, mensen die de Heere vrezen. Mensen ontvallen je. Er zijn er wel die hun hoop voor de toekomst bouwen op Gods kinderen, maar die worden weggenomen. De Heere haalt ze thuis, op wie kan je dan nog steunen? Zouden zij in Gods gericht borg voor je zijn? Dat kan toch niet? Steunen op mensen mag niet. Wie het ook zijn, al zijn het onze naast bestaanden. Al zijn het voor kinderen hun ouders, al is het voor een man zijn vrouw, voor een vrouw haar man. Als we steunen op mensen en zij onze enigste steun, onze enigste toeverlaat, onze enigste sterkte zijn, dan is dat niet goed. Dat mag niet. Ze zullen ons ontvallen. Het zal blijken niet genoeg te zijn om door dit leven te komen. En zeker niet om uit dit leven te komen. We hebben een betere steun nodig. We hebben een ondersteuning nodig van God.
We moeten door God gesteund, door Hem gesterkt, door Hem geholpen worden. Je bent zwak en hebt ondersteuning nodig. Dat is een Bijbels beeld, juist ook voor geestelijke ondersteuning. Ik denk aan de bruid, die uit de woestijn komt. ‘Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn, en liefelijk steunt op de arm van haar Liefste?’ Gods Bruidskerk, zij die de Heere vrezen; die steunen op Één die haar Liefste is. Het is een kostelijk beeld. Dit steunen houdt veel meer in dan het steunen op mensen kan zijn. Mensen mogen ons hier en daar helpen, waar dat nodig is, maar voor de rest doen we het zelf wel. Maar zo is een steunen op God niet. Het steunen op God is veel meer waard, oneindig veel meer, onbegrijpelijk veel meer. Ik weet niet goed, hoe ik dit duidelijk moet maken. Ik denk dat er het beste beelden bij gebruikt kunnen worden.
Steun, houvast in God zoeken, is voor hen die de Heere lief krijgen, iets onmisbaars. Zonder dat kunnen ze niet verder. Zonder Hem is het leven helemaal onmogelijk. Ze kunnen niet zonder die steun. Buiten dat is er de dood. Dat is in het menselijke leven en bij steun die je bij mensen zoekt nog niet zo. Dan is het fijn als mensen je ondersteunen, je helpen. Dat is allemaal mooi. Doen ze het niet, dan is het jammer en voel je je eenzaam. Dan moet je het zelf maar doen. Maar dat is dus in geestelijk opzicht niet zo. Dan is er ondersteuning van God nodig , die alles voor iemand is,die zonder Hem niet verder kan. Daar moet het echt heen. Als u in zulke omstandigheid bent, bent u erg moedeloos. Maar dan wil ik tot u zeggen: ‘Zoek de Heere en grijp dan maar moed.’ Als u zegt: ‘Ik kan zelf werkelijk helemaal niet meer verder. Het is voor mij helemaal onmogelijk. Ik ben helemaal vastgelopen.’ Weet dan hoe de Heere wil steunen. Ik wil dat u met beelden duidelijk maken. Ik denk aan iemand die door een moeras moet. Daar kun je niet door; daar is geen pad. Je kunt er niet door, want je zakt erin weg. Er is geen grond om te lopen. Het is gewoon helemaal onmogelijk. Wel, God is dan voor de Zijnen als een pad door het moeras; als stenen die in een moeras liggen, maar niet weg kunnen zinken. Die een stevige ondergrond hebben, waarover men verder mag gaan. Of als men door een water moet dat veel te diep is en waar men onmogelijk door kan komen, terwijl men niet kan zwemmen, dan is God voor de Zijnen, Degene die hen door het water heendraagt. Die hen beveiligt, hen ondersteunt. Bij hen is het onmogelijk zonder die steun, want ze zouden verdrinken. Zo kan Hij je nu juist geven wat je onmisbaar nodig hebt. Je merkt dat bij David zijn leven ervan afhankelijk is. Hij zegt het in de woorden van onze tekst: ‘Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve’.
Is die steun er niet, dan is mijn leven er niet. Mijn leven is er afhankelijk van, zegt David: ‘…opdat ik leve’. Ik kan alleen maar leven door Uw genadige ondersteuning. Uw genadige dragen van mij, Uw genadige helpen, Uw genadige ontferming, Uw vasthouden. Ja, ‘dragen’ is hier nog wel het beste woord. Wil God dat iedereen doen? Zou God iedereen wel willen ondersteunen? In Uw ellende, in Uw zorg? Doet Hij dat altijd eender, bij ieder mens? Dat lees ik in Gods Woord niet. Als iemand iets kwaads wil gaan ondernemen en hij mist de kracht om het ten uitvoer te brengen, moet hij dan bidden of God hem helpt? Of God hem wil ondersteunen bij zijn snode plannen? Bij zijn kwade begeerten? Kunnen we dan bidden om Gods ondersteuning? Ik denk van niet. Nee, God helpt niet iedereen. God helpt niet ieder mens bij wat hij ook wil of onderneemt. En als u onzekerheid hebt of God u wil helpen, of God u wil ondersteunen, dan moet u uzelf voor Gods aangezicht eens afvragen, waarin wilt u dan ondersteund worden? Waar hebt u dan Gods ondersteuning zo voor nodig? Is het om zonden te kunnen doen in uw leven? Wilt u graag genoeg geld hebben en genoeg goed om weelderig en buitensporig te kunnen leven? Wat zijn uw begeerten eigenlijk?. Moet God u steunen om uw vleselijke begeerten te kunnen uitleven? Uw Gode vijandige begeerten zelfs? Daar mogen we toch niet om vragen! Moeten we daarbij ondersteuning verwachten? Zou God dat willen geven? Nee, David heeft het duidelijker geformuleerd: ‘Ondersteun mij’, zegt hij, ‘naar Uw toezegging’. Dat betekent: naar Uw beloften. Hij weet wel waar God bij steunt. Sommigen hebben het zelfs zo vertaald: ‘Ondersteun mij door Uw beloften.’ Door beloften kan God steun geven en Hij geeft zo ook steun aan de Zijnen. Maar ik denk dat hier de belofte vooraf gegaan is. Dat er beloften liggen en dat nu David bidt: ‘Heere zoals u het beloofd heeft, doe het nu ook zo.’ U hebt het toch zelf beloofd? Wat heeft de Heere dan beloofd? Wel die ondersteuning te geven. Waarbij belooft de Heere dat dus of hoe belooft Hij dat dan? Door Zijn Woord. Dat doet Hij door Zijn spreken, door Zijn vele beloften die Hij in Zijn Woord gegeven heeft. En die beloften zijn wel duidelijk. Daarbij lees ik nergens dat God de goddeloze ondersteunt door zijn kwaad uit te bevorderen. God wil niemand helpen terwijl hij het kwade zoekt. Ik weet wel dat Gods bestuur gaat over alle kwaad. Maar iemand die de zonde zoekt, die zijn vleselijke lusten uit wil leven, mag die rekenen op hulp van God? Kan die zo bidden om ondersteuning? God wil ondersteunen en sterken, moed en krachten geven, diegenen die zoeken wat Hem behaagt. Wat Hijzelf hen heeft opgedragen, daar zijn de beloften op gericht. ‘Wentel uw weg op de Heere en vertrouw op Hem, Hij zal het maken.’ Maar als je de weg niet op de Heere wentelt, dan moeten we het tweede gedeelte van de tekst maar niet op onszelf toepassen. Dan is dat voor ons niet. Als wij onze weg zonder God willen gaan, dan willen we allerlei dingen waar God niets mee te maken heeft. Maar we willen toch wel dat Hij ons helpt en alles goed maakt. Dat kan toch niet! Daar staat eerst: ’Wentel uw weg op de Heere.’ Zijn er veel beloften voor degenen die hongeren en dorsten naar het goed van de wereld? Nee voor hen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en dus naar de verheerlijking van Gods wil. Die worden bemoedigd en gesterkt. Die treuren over hun zonden, krijgen beloften. De beloften van God, zo zeggen we daarom, hebben een naamkaartje. Daar hangt een adreskaartje aan. Daar wordt eigenlijk dit mee bedoeld. Ze hebben een kenmerk van degenen voor wie ze zijn. Niet hoe ze voorwaardelijk zijn, maar wel voor wie ze bestemd zijn. God noemt de kenmerken van hen, die Hij ook Zelf wil helpen, die Hij wil redden, die Hij wil sterken, die Hij wil ondersteunen, die Hij wil dragen door dit leven. En dat is wat David hier bidt: ‘Ondersteun mij naar Uw toezegging. Heere, daar liggen beloften in Uw Woord en die beloften waren voor mij. U hebt daarin gezegd, dat U zo’n ellendige als ik ben, zo’n hongerige en dorstige naar gerechtigheid, zo’n eenzame en verschovene, dat u zo iemand die de weg niet meer weet, zo’n dwaalzieke dwaas, zo’n eenzame weduwe of weduwnaar, die ik ben, dat U die wilt helpen. Daarvoor hebt U beloften gegeven en daarom bid ik nu: ‘Ondersteun mij naar Uw toezegging.’
Ik zei al: het kan ook zijn dat we hier mogen zeggen dóór Uw toezegging. Dus zelfs daar, waar men niet durft te zeggen: Ís die belofte voor mij?’ Waar men er niet bij kan, mag men toch bidden: ‘Heere is er een Woord voor mij? Hebt U ook een belofte voor zo’n ellendige als ik ben? O, dat Uw Woord eens voor me geopend werd, als ik het lees. Dat er eens een Woord zou zijn, wat mij mag sterken en mij wat moed mag geven. Ondersteun mij door Uw toezegging’. Zo mag je het lezen. Als we die toezeggingen nog missen. en er onvervulde beloften liggen, lees dan verder: ‘Opdat ik leve’. Daar hebt u nog een versterking in uw gebed. Als het bij u net eender is als bij David, als u voelt dat uw leven ervan afhangt of God u ondersteunt, als u denkt: zonder kan ik niet, weet ik het niet, kan ik niet verder, wel dan is hier een bemoediging. Dan mag u met David meezuchten: ‘Opdat ik leve. Heere bij mij is immers de dood en ik niet anders dan de dood vruchten voortbrengen. Ik kan niet anders dan wegkwijnen. Wilt u mij dan toch oprichten, toch ondersteunen.
Hoe zou God dat dan kunnen doen? Omdat er ÉéN zo laag is gekomen, zo laag, dat Hij kan ondersteunen door de openbaring van Zijn Persoon. Door de ervaring van Zijn bediening: de Heere Jezus Christus, Die de broederen in alles gelijk wilde worden. Die op deze wereld wilde komen, om de Toeverlaat te kunnen zijn, de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. God heeft in Hem een sterke Held ter hulp verwekt. Hij is machtig om in welke omstandigheden dan ook te helpen. Hij heeft het al verdiend, en Hij kan het al ook toepassen door Zijn Geest. O, daarvan spreken de beloften. Ze zijn in Christus Jezus ja en amen. Ze worden vervuld als Hij zich haast tot uw hulp. Als Hij zich aan uw ziel openbaart als Degene Die ook gewillig is om te helpen en als Degene die de beloften waarmaakt. ‘Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve!’ Dan komt het Leven van de Levensbron, dan komt het Leven van Hem. Dan vloeit het een ellendige dode zondaar toe om niet, omdat Christus het verdiend heeft.
David vervolgt dan: ‘en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop’. Laat mij niet beschaamd worden. Ach dat is altijd pijnlijk als iemand beschaamd wordt, te schande wordt. Het is pijnlijk als men een hoop heeft gekoesterd die vergaat. Die blijkt niet in vervulling te gaan. Dan heeft men een verwachting gekoesterd en ook verkondigd en uitgedragen. Ik denk dat ik…, of ik zal zeker zus of zo…, of ik ben van plan om…. We hebben allerlei dingen in de toekomst liggen waar we onze hoop op vestigen. Dat wordt dus eigenlijk bedoeld. Wij vestigen onze hoop voor de toekomst op bepaalde dingen die wij denken dat zullen gebeuren. of dat wij die tot stand zullen brengen, of dat ze ons zullen overkomen. Dat gebeurt duizenden keren. Ieder mens doet dit. Wij zeggen wel: hoop doet leven. Omdat men in de toekomst nog iets hoopt, nog iets verwacht, ernaar uitziet. En dat geeft dan weer wat moed en daar leeft men naar toe. Kijk eens in uw eigen leven. Daar zijn dingen in de toekomst waar u naar toeleeft. Die hoop die u doet leven. Zo is het in ieder mensenleven. Wij kunnen niet zonder hoop, anders was er wanhoop. Maar wat is er ontzettend veel hoop die ijdel is. Die toch geen stand houdt; die vergaan kan. Misschien komt er iets van en misschien ook niet. En soms komt het en blijkt het toch niet die waarde te hebben die u eraan hechtte. Wat is er veel ijdele hoop, die geen grond heeft voor een blijvende toekomstverwachting. Die dus niet aan de dood of aan de vergankelijkheid onderworpen is. Al die hoop vergaat. Alleen hoop die niet aan de vergankelijkheid onderworpen is, blijft. Hoop die door God gewerkt is, blijft. Dat is de enige hoop die grond heeft, grond in God, Die ze zelf werkt.
Als we nu onze hoop ook naast dat tweede gedeelte van de tekst leggen: ‘En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop’, dan moeten we wel beschaamd worden als het een hoop is die ijdel is, omdat God ons die niet heeft gegeven. Hoop die niet van de Heere zelf is en niet naar Zijn Woord, die steunt niet op Zijn belofte. Die hoop is ijdel; ze is vergankelijk. Die geeft ons geen blijvend goed. Maar de hoop die op God is gebouwd, ankert in Hem en in Zijn werk tot onze hulp en tot onze zaligheid. Als uw hoop oprecht op God is gericht, weet ik zeker dat die bestreden wordt. Maar ik weet ook zeker dat ze in vervulling gaat. Ja, ware hoop wordt verschrikkelijk bestreden. Die komt je niet toe, zegt de duivel; daar ben je te slecht voor. Ach, wat zal hij niet overhoop willen gooien om iemand de grond van die ware hoop te ontnemen! Maar hij kan dat niet want die grond ligt in het Heiligdom, achter het Voorhangsel. Die wordt door God beschermd. De grond van die hoop is het werk Gods in Christus. En zo’n hoop beschaamt niet. Die wordt nooit beschaamd, maar wel bestreden. Geen hoop die zo bestreden wordt, juist die ware hoop, wordt zo hevig bestreden; vanuit de hel. Evenwel bij alle worstelingen leert Gods kerk bidden wat David hier bad: ‘En laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop’. Hij mag het bij de Heere brengen. ‘Heere het is toch mijn hoop, het is toch mijn verwachting die U gewerkt hebt. Die steunt op Uw eigen Woord, op Uw eigen toezeggingen. Laat mij daarover niet beschaamd worden, maar ondersteun mij’.
U voelt het verband wel van deze twee gedeelten in die ene tekst. Heere als U me maar door Uw toezeggingen ondersteunt en mij leven geeft, dan zal ik niet beschaamd worden. Het is dus een gebed dat als het ware herhaald wordt. In het tweede gedeelte wordt het versterkt en wil David nogmaals zeggen: ‘Heere alleen door die hoop die van U is en die U alleen kunt vervullen, kan ik ook voorwaarts gaan.’ Is dat in uw leven ook zo? Gaat onze verwachting uit naar de Heere? Gaat onze verwachting uit naar Zijn Woord? Is onze steun gelegen in Zijn toezeggingen, in Zijn beloften? Veel mensen leven zo oneindig ver van het Woord van God vandaan. Het is goed voor de zondag en je kunt het weleens lezen. Maar het is zo donker en het hart is maar gesloten; het zegt hun allemaal zo weinig. We leven zonder God, en we leven zonder de beloften van Zijn Woord. Waar leven we naar toe? Wat is onze verwachting voor de toekomst? Veel mensen zien het dodelijke gevaar van de zonden niet; het hellende vlak waarop ze gaan, de weg van het verderf en naar hun eeuwige ondergang zien ze niet. En daarom bidden ze niet om geleid te worden op de weg des levens en om ondersteund te worden en gedragen te worden door de Heere. Dat het uw gebed nog mocht worden! Dat u het gebed van deze tekst toch leerde verstaan en leerde meezuchten! Want wie hiermee mee mogen zuchten, die zullen niet beschaamd worden. Die hun hoop mogen leren koesteren, ankert in het werk van God. Die hoop gaat naar Hem uit, Die de hoop van de Zijnen ook nooit beschamen zal. Zij mogen moed scheppen, zoals die dichter in Psalm 42 dat ook deed toen Hij het mocht zeggen tot zijn eigen ziel: ‘Menigwerf heeft Hij uw druk, doen veranderen in geluk, Hoop op Hem, sla het oog naar boven, Ik zal God mijn God nog loven’.
Zingen Psalm 119:58 en Psalm 42:5:
58 Gij bozen, wijkt, opdat ik steeds ’t gebod
Van mijnen HEER nauwkeurig moog’ bewaren.
Schraag mij naar Uw beloften, o mijn God,
Opdat ik leev’, U lovend’ op mijn snaren;
Dat niemand mijn verwachting ooit bespott’;
Ai, laat die mij toch nooit beschaamdheid baren.
5 Maar de HEER zal uitkomst geven,
Hij die ’s daags Zijn gunst gebiedt;
‘k Zal in dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied;
‘k Zal Zijn lof zelfs in den nacht
Zingen, daar ik Hem verwacht;
En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
Tot den God mijns levens heffen.