Psalm 119 vers 114

GEBORGENHEID MET VERWACHTING

Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.”
(Ps. 119: 114)

Lezen: Psalm 46

Een schuilplaats; daar denken veel mensen aan in een tijd van oorlogsdreiging. In de Tweede Wereldoorlog, ook hier in Nederland, zochten mensen bij luchtalarm een schuilplaats om veilig te zijn voor het geweld van de barstende bommen en granaten, veilig voor de gruwelijke bedreiging van dood en verderf. In Israel, bij de voortdurende dreiging van raketten, heeft iedereen steeds de gedachten aan de plaats waar hij of zij enigszins veilig zou kunnen zijn. Ach, een veilige schuilplaats, waar zullen we die zoeken? Hebben we die nog nodig? Is er nog gevaar?
Vanzelf haast denken we ook aan de gevaren van een derde wereldoorlog, de mogelijkheid van een atoomoorlog of de onmogelijkheid om dan te schuilen. Wat moet ervan worden? Atoomschuilkelders heeft men hier en daar wel gebouwd in een poging om toch nog wat mensenlevens te redden als die gruwelijke ramp zich zou voltrekken. Waar zou men er veilig zijn? We kunnen er overwegingen over hebben waarvan men denkt: zou ik er veilig zijn? Zou het wel een afdoende schuilplaats zijn? Of zou ik er verstikken en zou de wereld onbewoonbaar gemaakt worden door gruwelijke atoomontploffingen, als God het toe zou laten. Maar ik denk dat we daar onze gedachten niet verkeerd mee moeten benauwen, zodat het haast onmogelijk wordt nog verder te leven. Er zijn mensen die elkaar opdrijven in tijden dat de spanningen op deze wereld groter worden en elkaar haast tot overspanning brengen. Mag men zich dan niet bekommeren om een schuilplaats? Natuurlijk, daar moeten we ons allemaal om bekommeren. Maar kon het zijn in een goede zin. Kon het zijn in die zin, dat we een schuilplaats zoeken die écht veiligheid geeft. Niet een klein beetje; niet misschien, maar volmaakt en zeker, onfeilbaar. Daarover gaat het in onze tekst. Het gaat over een betrouwbare Schuilplaats.

‘Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild’, mag David zeggen. Dat is wezenlijk een veilige Schuilplaats, waar David hier over spreekt! Een Schuilplaats in God. ‘Ik heb in nood aan God verbonden, in Hem een hoog Vertrek gevonden; in God Wiens goedertierenheid Zich over mij heeft uitgebreid’, zingt hij elders. En die psalmen waarin hij zingt, waarin hij jubelt over zijn Schuilplaats, die zijn te vermenigvuldigen. Er zijn tientallen verzen waarin hij zingt over een veilige Schuilplaats. In de 119e Psalm staat niet dat hij van David is. Maar het staat wel boven de 46e Psalm, die we hebben gelezen. Ook daar wordt gesproken over een veilige Toevlucht, de Sterkte die er in God is. ‘De HEERE der heirscharen is met ons. De God van Jakob is ons een hoog Vertrek.’ Daar kunnen de pijlen van de vijand ons niet bereiken. Een veilige Schuilplaats, een hoog Vertrek. God geeft ons die beschutting. Hij is het Zelf, Die de oorlogen in de hand heeft. ‘Die de oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde’, stond er. Die de boog verbreekt en de spies aan tweeën slaat; de wagenen met vuur verbrandt.’ Alle wapenen die gericht worden tegen hen die op den HEERE vertrouwen, zullen niet gelukken. Zij zijn veilig, voorgoed veilig in die Schuilplaats.
Maar nu willen wij overdenken hoe dat met ons staat. Want we kunnen natuurlijk hier kortweg zeggen: David is veilig. ‘Gij zijt mijn Schuilplaats’, zegt hij, ‘en mijn Schild’. Bij U, zo mag hij zeggen, heb ik een veilige Verblijfplaats, een hoog Vertrek. God is mijn Schild en dus zullen alle pijlen, alle wapenen die op me gericht worden, daarop afketsen. Maar het is ons toch niet genoeg, dat David zo’n Schuilplaats heeft en dat hij een Schild heeft. Wij moeten het ook hebben: veiligheid voor de toekomst, volmaakte veiligheid. En zo willen we dit woord overdenken. Nu zou ik u willen vragen: die pijlen – laten we dat beeld maar even vasthouden, zoals oudtestamentisch meest met pijlen, met spiesen en met lansen de strijd werd gevoerd – op wie zijn die gericht? Dat is hier op David en op degenen die de Heere vrezen; ze worden ook op u gericht, vooral als u de Heere zoekt. Het gaat om pijlen van de boze, pijlen van de duivel. Hij is al in het paradijs begonnen. Waren Adam en Eva dan niet veilig voor zijn pijlen? Jawel. Hadden die geen veilige Schuilplaats? Hadden die geen goed Schi1d? Ach zeker wel; de Heere was daar tegenwoordig. Hij was hun Hoog Vertrek. Ze mochten schuilen achter Zijn liefde. Maar wat hebben ze gedaan? Achteloos hebben ze het machtige Schild verworpen. Terwijl de Heere het hun verschafte, hebben zij zich dodelijk laten verwonden door de pijlen van de boze. De Schuilplaats hebben ze veracht. De liefde Gods hebben ze miskend en ze hebben zich overgegeven in de handen van de boze. Ze hebben hun hart voor hem opengesteld. Dodelijk verwond zijn ze, met heel het menselijke geslacht. We zijn allen dodelijk verwond door de pijlen van de boze. En hij is nog niet klaar met schieten. Hij heeft pijlenvoorraad genoeg. Hij heeft wapenen genoeg om te treffen; telkens nieuwe.

Maar nu vraag ik me af of veel mensen er last van hebben. De meeste mensen merken het niet eens, ervaren het niet eens. Hoe komt dat? Ik denk dat hij zijn pijlen niet op alle mensen afschiet. Hij schiet niet op iedereen. Waarom niet? Hij schiet niet zozeer op diegenen die in zijn dienst zijn, die strijden aan zijn kant. Je schiet toch niet op je eigen mensen. Je vecht toch niet tot degenen die aan je zijde strijden? Vandaar dat zovelen de duivel niet kennen en zijn tegenstand niet ervaren. Het is omdat ze aan zijn zijde staan. Omdat ze zijn wil doen. De mens zoekt van nature zijn hoog vertrek niet in God. Hij zoekt zijn veilige schuilplaats niet bij de Almachtige om daar een Hoog Vertrek te vinden. Nee, hij is zelf een fort van de duivel, een versterking tegen God. Als een gewapende stad, zo heeft Bunyan het wel beschreven. Dan schiet de duivel zijn pijlen niet op ons af. Welnee, maar dan worden de pijlen van de duivel vanuit ons afgeschoten. Mocht dat eens tot ons doordringen. Dan zijn wij het zelf, die in dienst van de duivel pijlen afschieten tegen de kerk des Heeren, tegen het werk des Heeren. O, hoe verschrikkelijk is de mens van nature bezig. Daar gaat weer een pijl! Die kwetst een van Gods lieve kinderen diep in het hart. Wat een smart; wat een pijn!

Er zijn er zoveel, ook onder ons, die naar Gods Naam genoemd zijn en zich uiterlijk geheel en al aanstellen alsof ze des Heeren zijn en die toch heimelijk in dienst van de duivel pijlen op hun boog leggen. Daar gaat er weer een. Telkens wordt er een afgeschoten om te treffen, om te kwetsen, om pijn te doen, om het Koninkrijk Gods in zijn wezen te bestrijden, opdat het maar niet in ons komt. Handig zijn veel mensen in het pareren van de aanvallen van de Heere Jezus. Ja, in het pareren van de aanvallen die door Vorst Immanuel worden gedaan op de stad Mensenziel! O, wat is het droevig om dit te zien, maar het is de werkelijkheid. Zie toch eens hoe ze zich sterk maken, als het Woord Gods hen na aan het hart wordt gelegd. Ze wapenen zich tegen dat Woord opdat het hen toch niet in het hart zou treffen. Zo vijandig is de mens. Een doodstaat, zeker, maar dan een vijandige doodstaat; een doodstaat in verzet; een doodstaat in opstand. En de woorden Gods wil men naast zich neerleggen. Men wil ze krachteloos maken, ze afslaan en wapent zich, pantsert zich tegen de aanvallen van de Vorst van het heir des hemels, die Hij door Zijn dienaren wil doen op degenen, die niet anders dan een fortificatie van de duivel zijn. O, ziet u Zijn pijlen niet, die onder de prediking van het Woord afgeschoten worden? Ziet u de aanvallen niet die de Heere al op uw leven heeft gedaan door al Zijn roepstemmen in welke omstandigheden dan ook? In uw huiselijke leven, in uw gezinsleven, in uw omstandigheden in deze wereld, of waar de roepstemmen u ook na aan het hart kwamen? Hoe hebt u ze afgeslagen! Hoe hebt u ze tegengestaan! Zal het niet alles eens tegen ons getuigen? Hoe vreselijk is het om de strijd te strijden aan de verkeerde kant, aan de kant van de duivel. Als je daarin wakker geschud wordt!, Ja, dat kan nog. Als de Heere dat doet zien, zodat je ziet dat je in de macht van de boze bent geweest, ondanks alle godsdienst en uiterlijke vroomheid; in de macht van de satan. Daarom heb je nooit een veilige Schuilplaats gezocht bij de Heere, maar bleef je in een toestand van valse vrede; was je een fortificatie, een stad van de duivel, de diabolos, de lasteraar. Maar het kan veranderen. Ja, o wonder, het kan veranderen! Er kan een pijl van Christus doordringen als tussen de gespen en het pantsier. Er kan iemand getroffen worden, dodelijk verwond door een pijl van de Vorst van het heir des hemels, die is gedompeld in Zijn hartenbloed. Die treft, maar dan uit liefde. Die verwondt, opdat een zondaar zou sterven aan de zonde en aan de dienst van de duivel. Het kan dat zo’n pijl doordringt en iemand zwaar gewond wordt uitgedragen, tot zijn eeuwig behoud. O wonder, als een hart getroffen wordt en een zondaar getrokken wordt om de dienst aan de zonde en de duivel op te zeggen en om dan voortaan aan de andere zijde te mogen strijden! O, heerlijke strijd goede strijd des geloofs, waartoe Christus door Zijn pijlen de Zijnen weet in te winnen. ‘Uw pijlen, fel van Uwen boog gedreven, zijn scherp en doen gehele volken beven. Zij vellen neer wat Uw vermogen tart en dringen diep in ‘s vijands wreev’lig hart!’ Als de Heere gaat werken om de troon van Zijn gerechtigheid op te richten in het hart van hen die tot dan toe de zonden dienden, wat is dat een heerlijk werk! Als het geharnaste leven wordt gekwetst van een zondaar, die zich aldoor tegen God stelde; of die wegschuilde, misschien wel achter zijn onmacht, maar heimelijk achter zijn onwil! O, als zo iemand getroffen wordt, verwond wordt, vernieuwd wordt en als Vorst Immanuel Zijn intrek neemt in de Stad Mensenziel en de tere Godsvreze er gaat wonen! Weet u wat er dan gebeurt? Wel, dan komen de pijlen van de boze. Ja, want dan zit u aan de verkeerde kant voor hem. Als u aan de goede kant bent gekomen en door het werk des Heeren uw hart is ingewonnen voor de dienst des Heeren, dan komen zijn pijlen, zijn vurige, venijnige pijlen om u te kwetsen. En die schiet hij af met verschillende middelen. Juist op dat vernieuwde hart heeft hij zoveel aanvallen. Die kan hij doen en zal hij doen door de wereld, door de zondige wereld die zulken gaan belasteren en schelden; door wie niet kunnen uitstaan dat iemand de wil des Heeren in alle dingen liefheeft en zoekt. Dan krijg je vijandschap op je weg, tegenstand op je werk, met je buren of waar dan ook, waar je je mond niet kunt houden. Openlijke vijandschap ervaar je door venijnige pijlen van de boze die diep in je vlees dringen. Maar wat denkt u van de verborgen tegenwerking van de wereld, de verborgen haat als ze in het heimelijke onze val zoeken en ons strikken zetten in het verborgene? Ik heb het trouwens over de wereld, maar zojuist er zijn rt ook onder de godsdienst niet weinig, die uiteindelijk strijden aan de zijde van de boze en pijlén afschieten in de dienst van vorst diabolos. Een onrechtmatige vorst, een rover, een usurpator wordt hij wel genoemd; een geweldhebber, die door roof zijn rijk heeft gesticht onder de mensen op deze wereld. Er zijn veel mensen mensen die zich godsdienstig achten maar niet anders doen dan de ware godsdienst bestrijden. Die ook soms openlijk de ware Kerk des Heeren benauwen en verdrukken, of soms ook in het verborgene. Wat een venijnige pijlen kunnen er dan afgeschoten worden! En de boze kan ook nog wel anders werken. Zeker, hij gebruikt ontzettend veel mensen, maar hij kan het ook wel zonder. Hij weet als iemand zich afzondert en ‘staat naar iets begeerlijks’, zoals in Gods Woord staat. Wie de Heere zoekt, zondert zich dikwijls af. Maar dan gaat de duivel wel mee. O ja, naar de eenzaamheid, naar de verborgen plaats waar men de knieën buigt of het Woord Gods onderzoekt. Dan gaat hij erbij zitten. Of daar klimt hij als op de rug van de zondaar die neerknielt onder de last van zijn schuld en zijn hart voor de Heere uit wil storten. De satan is dan als een briesende leeuw. Zie hem zijn pijlen afschieten, venijnige pijlen in het hart van zulken. Dan gooit hij zijn influisteringen, zijn valse, zijn leugenachtige inwerpingen in het hart; het lijkt allemaal waarheid te zijn. Maar zie toch zijn duivelse bedoelingen. Zie toch, hoe hij dat hart zoekt te kwetsen en die zondaar zoekt te kwellen opdat hij in de wanhoop zou verzinken. Ach, hij tracht niet zelden lasterlijke gedachten, atheïstische gedachten in het hart te werpen, boze gedachten van God. Daar heeft zo’n ziel smart over, en daaraan ziet u dat ze van de duivel komen. Hij wil ze weg hebben, maar hij kan er vaak niet tegenop. O, wat een venijnige pijlen!

Hoe moet je nu veilig zijn voor de pijlen van de boze? Daarover gaat het nu in onze tekst. Al die pijlen van de wereld, van de schijngodsdienst maar ook regelrecht van de boog van satan, hoe moet je daar nu veilig voor zijn? Dat zegt nu David in de woorden van onze tekst: ‘Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild.’ Hij heeft een veilige Schuilplaats voor die gruwelijke wapenen. Waar dan? In de Heere heeft Hij een veilige Schuilplaats; een Hoog Vertrek. Dat heeft God hem door Zijn Woord geopenbaard. God heeft hem getoond waar veiligheid is tegen de moordende pijlen van de duivel, de zonde, de dood en de hel. Waar is hij dan? Waar hij is? O, heerlijke openbaring als Hij gezien wordt, Die tot een Schuilplaats wilde worden. Als Hij gezien wordt, Die op deze wereld wilde komen om de pijlen op te vangen, de pijlen van de boze, de pijlen van de zonde, de pijlen van de wereld. Ze zijn allemaal op Hem gericht toen Hij op deze wereld kwam en hing op Golgotha’s kruisheuvel aan het vloekhout. Toen zijn de pijlen op Hem gericht, pijlen van alle geweld dat tegen Gods Kerk gericht is. Maar zie nu ook de vurigste van alle pijlen: de toom van de Almachtige. Zie nu ook die schrikkelijke pijl die ons zou kunnen treffen als we als een vijand van God naar eeuwig recht verdelgd zouden kunnen worden, omdat we tegen Hem zijn opgestaan en vijand van God en vrienden van de duivel zijn geworden. Zou God ons niet kunnen treffen met de dood en met de eeuwige ondergang? Maar zie ook voor die vurige pijlen heeft Hij Zijn hart voor opengesteld. Hij heeft de toorn van God willen dragen. En Hij was machtig om die vurige pijlen uit te blussen. Hij was machtig om ze te overwinnen. Waar Hij, God uit God en Licht uit Licht is, is Hij de broederen in alles gelijk geworden is. Zo kon Hij als Borg al die pijlen opvangen om een Schuilplaats te worden tegen al die pijlen die op Hem gericht zijn. Als we door het geloof tot Hem de toevlucht leren nemen en veiligheid vinden als in de schaduw van Zijn vleugelen, vinden we geborgenheid. Daar is de Heere een Hoog Vertrek. Daar zal geen kwaad ons deren. ‘Wie in de Schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal vernachten in de Schaduw van de Almachtige’, zegt Mozes in de 91e psalm. O, heerlijke Schuilplaats bij God! Heerlijke Schuilplaats in Hem, Die de Zijnen in de geestelijke strijd ook de wapenrusting Gods wil geven om te wederstaan in de boze dag. Dan worden je lendenen omgord met de waarheid en leer je strijden in de mogendheden des Heeren. Je krijgt het borstwapen der gerechtigheid en je voeten worden geschoeid met de bereidheid van het Evangelie des vredes. Je ontvangt het schild des geloofs. Dat ziet op Hem in Wie de liefde Gods geopenbaard is en daarmee mag je al de vurige pijlen van de bozen uitblussen. Een Schuilplaats en een Schild, tegen de vurige pijlen van de bozen, vind je in Hem, van Wie de dichter zingt in de 76e psalm: ‘Daar heeft de vijand boog en schild en vurige pijlen op verspild. God brak het zwaard, bedwong de krijg; dat vrij het roofgedierte zwijg’. Uw roem, o groot en heerlijk Wezen, is tot veel hoger top gerezen.’Dat heeft David gevonden. Dat staat hier in dit vers. ‘Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild, op Uw Woord heb ik gehoopt.’

Uw Woord, het Woord des Heeren, dat is het spreken Gods. Het Woord Gods heeft hem de Schuilplaats geopenbaard. Dat heeft hem het Schild getoond. Dat doet God door Zijn Woord, door Zijn spreken. Ten diepste is het vleesgeworden Woord die Schuilplaats, dat Schild. En wat leert hij nu in al zijn oefeningen, in al zijn strijd? Om daarheen de toevlucht te nemen, om daar zijn veiligheid te zoeken; in het spreken Gods in het Woord, waar hij die veiligheid ontsloten mag vinden. Zo mag hij ervaren dat God hem een Schild wil zijn in de strijd tegen de boze. Kent u dat gebruik van het Woord des Heeren, van het spreken Gods, wat God gebruikt in uw strijd, waarin u telkens dreigt te om te komen? Als de vijandschap zo hevig op u af komt, de tegenstand zo groot is, de wapenen zo gemeen, zo fel, zo diep in uw hart kunnen dringen en u pijnigen? Kent u dit gebruik van Gods Woord? Hij gebruikt het Zelf, zodat Hij u door Zijn Woord uw Schuilplaats openbaart en u daarin een veilige toevlucht mag vinden. Dan mag u ervaren hoe dat die brandende pijlen van de boze daarop uitgeblust worden. O, heerlijk Woord des Heeren; o, veilige Schuilplaats, niet alleen voor de toekomst, maar ook voor het heden. Ook hier in de strijd is Hij gedurig de Schuilplaats, Die volkomen veiligheid verschaft aan hen die in de goede strijd mogen strijden. Hoort daar al bij? Dan mag u met David zeggen: ‘Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.’

Zingen: Psalm 119:57, Ps.32:4 en Ps.76:2:

57 ‘k Haat ranken, vol van kwaad, en bitt’re vrucht,
Maar ik bemin met al mijn hart Uw wetten.
Gij zijt mijn schild, de rots, waarheen ik vlucht;
Gij kunt en wilt mijn ondergang beletten;
‘k Vertrouwd’ op U, en ’t blijft nog staag mijn zucht,
Om op Uw woord mijn vaste hoop te zetten.

    4 Gij zijt mij, HEER’, ter schuilplaats in gevaren;
    Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren.
    G’ omringt me, daar Gij mij in ruimte stelt,
    Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
    Mijn leer zal u, o mens, naar ’t recht doen hand’len,
    En wijzen u den weg,dien gij zult wand’len.
    Ik zal u trouw verzellen met mijn raad,
    Terwijl mijn oog op u gevestigd staat.

    2 Daar heeft de vijand boog en schild
    En vuur’ge pijlen op verspild.
    God brak het zwaard, bedwong den krijg.
    Dat vrij het roofgebergte zwijg’.
    Uw roem, o groot en heerlijk Wezen,
    Is tot veel hoger top gerezen.