De Heilige Oorlog XXV
Zingen Psalm 26 : 9
Schriftlezing: Psalm 59
We hebben overdacht hoe Vorst Immanuel weerkeerde naar de stad Mensenziel. Ook hebben we gezien, het opruimen van alle overblijfselen van de Twijfelaars. Is de strijd dan nu te boven? Dat willen we dan nu overdenken.
Een hernieuwde aanval van Diabolus
We zien een nieuwe legermacht, die door Diabolus bijeen geroepen wordt, om weer een aanval te plegen op de stad Mensenziel; een nieuwe aanval uit de hel. Diabolus is weergekeerd naar de Hellepoortsheuvel. Hij is afgedaald in de put met zijn oude kameraad Ongeloof. Daar zitten ze zichzelf te beklagen. Zo moet de duivel zich nog dikwijls beklagen. Het is nog nooit gelukt om een zondaar, die tot bekering werd gebracht, weer in zijn macht te krijgen. Het lijkt wel of het hem zal lukken, maar het is mislukt. Daar zit hij nu zichzelf te beklagen, woedend en op wraakzinnend. En er komt weer wat uit de beraadslagingen die in de hel gepleegd worden, tegen de stad Mensenziel. Men zweert wraak, over het verlies van die stad. Men besluit dat er een nieuw leger moet komen, en een hernieuwde aanval. Die aanval zal geweldadiger zijn, vernietigender zijn, dan de vorige aanval.
Dat nieuwe leger zal ook bestaan uit Twijfelaars, maar vooral uit Bloeddorstigen. Ook de Bloeddorstigen wonen net als de Twijfelaars in het land van de Hellepoortsheuvel, hoewel hun land wel wat gescheiden ligt. Met de Twijfelaars hebben we al kennis gemaakt; en we zullen ze nog wel tegenkomen, want die zijn zo gauw nog niet uitgeroeid. Twijfelaars doen niet anders dan in twijfel trekken wat Vorst Immanuel zegt. Er worden er van hen weer gemobiliseerd. Zij worden opgeroepen uit het land van der Twijfeling, het land dat ligt tussen het gewest der Duisternis en het Land van de schaduwen des Doods. Veel mensen halen dat door elkaar. Die landen liggen echt niet bij elkaar, dat zijn echt wel twee landen. Daartussen ligt dus het land der Twijfeling. De duivel zou wel willen dat iemand die geleid wordt door het land van de Schaduwen des Doods, via het land der Twijfeling in het land van de Duisternis terecht zou komen. Voelt u het onderscheid? Ieder die door het land der Schaduwen des Doods gaat, is nog niet in het land der Twijfeling, gelukkig niet! David zegt dan: “U stok en Uw staf, die vertroosten mij.” Nee, we moeten dat niet verwarren. Een ieder kent wel dat land van de Schaduwen des Doods. Er zijn beloften voor die mensen, die daarin verkeren. Denk aan: “Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien.” En: “Zij die wonen in het land van de Schaduwen de Doods, over hen zal een Licht schijnen.” U begrijpt toch wel, dat dit het land der Duisternissen nog niet is, want het land der Twijfeling ligt daar nog weer tussen.
Maar Twijfelaars mogen er dus weer zijn, in het grote leger wat Diabolus nu optrommelt. Toch heeft hij zijn hoop vooral gevestigd op andere soldaten, die hij nu werft. Dat is toch weer een ander slag. Dat zijn Bloeddorstigen. Zij danken hun naam aan hun aard. Zij doen niets liever dan bloed drinken, zwelgen. Ze hebben een geweldige woede tegen de stad Mensenziel. Hun land ligt onder de Hondster; daardoor wordt het land ook geregeerd. We moeten het antwoord schuldig blijven wat Bunyan hier precies mee bedoelt. Maar hoe het zij, dat land van de Bloeddorstigen ligt in de provincie Walg-van-het-Goede. Het ligt ver van het land van de Twijfelaars. Ze zijn ook van heel andere aard. Toch grenzen die landen weer aan elkaar, want ze komen allebei uit bij de Hellepoortsheuvel. U begrijpt misschien wel dat, al zijn die mensen heel verschillend in aard, ze best in één leger samen te voegen zijn. Want ze hebben een gemeenschappelijke haat tegen Immanuel en tegen de stad Mensenziel; en dat verenigt opperbest. Dat is altijd al zo geweest. Die gemeenschappelijke haat smeedt allerlei slag van mensen samen. Dan kunnen zelfs Herodes en Pilatus vrienden worden, terwijl ze altijd tegenover elkaar gestaan hadden. Maar als het gaat over de ondergang van Christus dan worden ze vrienden. Je kunt dat ook zien in het politieke bestel. Als bijvoorbeeld de liberalen en socialisten de handen ineenslaan om, gemeenschappelijk, te strijden tegen het christendom, wat heb je dan te duchten als je zo’n regering krijgt. De vijanden van Christus slaan gemakkelijk de handen ineen al zijn ze op economisch gebied elkaar’s tegenpolen. Dan zie je gebeuren wat er staat in de tweede psalm: “Wat drift beheerst het woedend heidendom; en heeft het hart der volken ingenomen. De koningen verheffen zich alom. De vorsten zijn vermetel saam gekomen, om God de Heer’ zelfs naar de kroon te steken. Zo smelt men samen, in de gemeenschappelijke strijd, tegen de duivel.
De Twijfelaars en de Mannen des Bloeds kunnen het wonderwel samen vinden, in het leger van Diabolus, in de gemeenschappelijke haat tegen Immanuel, en tegen de stad Mensenziel. Tienduizend Twijfelaars zijn er opgeroepen en vijftienduizend Mannen des Bloeds. De veldmaarschalk mag weer de man zijn, waarop Diabolus toch nog zijn hoop gevestigd heeft; en die de stad Mensenziel zo ontzettend veel kwaad kan berokkenen. Kent u hem? We weten dat ieder hem kent, die een beginseltje geloof van de Heere gekregen heeft. Het is Ongeloof. Daar kan de duivel mee uit de voeten. Gods kind niet! Ongeloof mag weer de scepter zwaaien. De generaals die aangesteld worden over de Twijfelaars zijn: Beëlzebul, Lucifer, Appolyon, Legioen en Cerberus. Het zijn nu er vijf. Vroeger waren het er zeven, maar er zijn er een paar gedegradeerd. Een paar zijn gemaakt tot luitenant, want Diabolus heeft aan die Twijfelaars niet gehad wat hij had willen hebben. Ze hadden de stad Mensenziel stuk moeten krijgen, althans onderworpen moeten houden, en dat is niet gelukt. Diabolus wil op hen niet meer vertrouwen. Ze mogen dan wel mee met de strijd, maar hij heeft zijn verwachting niet op de Twijfelaars gevestigd.
Die vijftienduizend Bloeddorstigen die moeten het nu doen. Dat zijn mannen waar Diabolus veel vertrouwen in stelt. Het zijn ruwe mensen. En hij verwacht van hun dapperheid de overwinning. De leiding in dat leger van Bloeddorstigen is toevertrouwt aan de generaals Kaïn, Nimrod, Ismaël, Ezau, Saul, Absalom, Judas en Paus. Ze worden ons getekend. We zien hoe ze uittrekken. Kaïn heeft heerschappij over twee benden. Het zijn de Vurigen en de Nijdige Bloeddorstigen. Ze zijn dus van verschillende aard. Zij hebben wat Kaïn ook had: een vurigheid met nijd. Een rood vaandel dragen ze, en op het wapen staat een moordknots.
Nimrod heeft ook het bevel over twee benden van Bloeddorstigen. Nimrod regeert de Wreedaardige en Sluipende Bloeddorstigen. Zij dragen ook een rood vaandel en een bloedhond is getekend op hun wapen. Ismaël regeert de Spottende en de Lasterende Bloeddorstigen. Ook zij hebben een rood vaandel en op het wapen staat iemand getekend die Izaäk bespot. Ezau regeert de Murmurende en Wraakgierige Bloeddorstigen. Ze passen uitmuntend bij zijn aard. Ze dragen een rood vaandel en op hun wapen is iemand getekend die de ondergang van Jacob zoekt. Saul leidt de Bloeddorstigen die zonder reden gebelgd waren. Samen met Bloeddorstigen die een helse woede in zich hebben. Ze dragen een rood vaandel en zijn wapen tekent iemand die met drie pijlen David zoekt te doden. Absalom leidt de Bloeddorstigen die om werelds voordeel hun vader vermoorden en de Bloeddorstigen die eerst vriendelijk met iemand omgaan en dan een zwaard in iemands hart steekt. Absalom heeft zich ook zo tegenover Amnon gedragen, toen hij hem op de maaltijd nodigde. Het vaandel van hem is ook rood en het wapen toont een vadermoorder. Judas is leider van Bloeddorstigen die voor geld verraden. En ook van hen die met een kus verraden. Een rood vaandel heeft hij, en het wapen toont dertig zilverlingen en een strop. Paus heeft maar één bende onder zich. Hij is een man die makkelijk alles onder zich verenigd. Ze dragen ook het rode vaandel en hun wapen heeft een brandstapel met de martelaren daarop.
Ziet hier het leger van de Bloeddorstigen ons getekend, waarmee Diabolus nu de stad Mensenziel hoopt te kunnen krijgen. Hij vertrouwt vooral op de mannen des Bloeds. Hij vertrouwt niet zozeer op de Twijfelaars, die kunnen de stad Mensenziel blijkbaar niet aan. En zo is het toch als Gods kinderen wat geoefend worden. Dan zijn de listen van de duivel hen niet meer onbekend. Als je door de strijd, door de aanvechtingen, en de vele vertwijfelingen geoefend wordt, dan herken je ze de volgende keer. En dan kunnen die Twijfelaars niet meer zoveel macht oefenen in de stad Mensenziel. Diabolus weet dat ook wel, daarom moeten die mannen des Bloeds het nu doen. Hij weet: Die klemmen zich aan iemand vast, zelfs aan een vader, aan hun moeder, aan hun broer of aan hun zuster; dat geeft ze niet. Zij willen bloed zien. En deze mannen zullen de overwinning nu wel behalen. Ze hebben eens zelfs Vorst Immanuel van zijn koninkrijk verwijderd; en daarom heeft Diabolus grote verwachting van hen.
In de stad Mensenziel wordt de nadering van het leger opgemerkt. Toezicht doet zijn werk goed. Dat moet ook. In de stad Mensenziel moet toezicht gehouden worden. Gods kinderen moeten nauw toezien, opdat ze niet in de strikken van de duivel vallen. Toezicht ziet die legereenheden naderen, en boodschapt dat zo snel als hij kan in de stad Mensenziel. Onmiddellijk worden de poorten gesloten; en wordt de stad in staat van verdediging gebracht. Diabolus komt met zijn Twijfelaars. Hij weet ze toch nog een goede plaats te geven. Hij legt ze bij de Voelpoort. Wat wordt daarmee bedoeld? Wel, Gods kinderen willen nog wel eens steunen op hun gevoel. En als ze daarop gaan steunen, komen ze gemakkelijk in vertwijfeling. Daar kunnen de Twijfelaar hun nog grijpen, juist als ze steunen willen op hun gevoelens.
De Bloeddorstigen, tekenen het geweld wat gedaan wordt op Gods kinderen. Het is het geweld om hen ten onder te krijgen. De duivel komt nu niet meer op kousevoeten, zozeer met list, maar hij komt nu met bruut geweld. De duivel komt nu met vervolging, met verdrukking in de wereld, zoals al Gods kinderen daar iets, of veel, van krijgen. De duivel wil op die wijze de stad Mensenziel nu stuk krijgen. Het is hem er ook zozeer niet meer om te doen, om er de baas te worden. Hij wil ze het liefst vernietigen. U weet het, zo werkt de duivel met moordschavotten, met brandstapels, met gewelddadige verdrinking. Zo heeft hij wel gewerkt met arena’s. U kunt daar over lezen in de kerkgeschiedenisboeken. Dan weet u, dat als het op andere wijzen niet wil lukken, de duivel, de Bloedmannen in het veld brengt. En dan probeert hij op die wijze Gods kinderen stuk te krijgen, te verwoesten. Als hij dan de baas niet over ze kan spelen, zo zal Christus ook niets aan ze hebben; zo wenst hij. Maar ook dat is hem nog nooit gelukt.
Maar ziedaar zijn aanval met de mannen des Bloeds, waar hij zijn verwachting op gevestigd heeft.Waar moeten deze Bloedmannen zich legeren? Bij de Oogpoort en bij de Oorpoort. De stad Mensenziel moet het zien en schrikken. Ze moet het horen en sidderen. Ongeloof wordt uitgezonden met de eis. In de naam van Diabolus, wordt de stad, weer opgeëist door Ongeloof. Niet zozeer om de baas te spelen, maar om te verwoesten. Hij dreigt ook meteen, de stad te zullen verbranden. De opeising is heet als een gloeiend ijzer. Zijn Bloedzuigers willen alleen maar slurpen. Zijn Bloeddorstigen willen alleen maar verdelgen. Grote ontsteltenis is er in de stad Mensenziel. Ja, daar schrik je wel van, als je geloof, je het leven kan kosten. Als er werkelijk vervolgingen zijn, die je ten bloede toe vervolgen. Dat is wat! Wij kunnen wel eens overdenken hoe dat vroeger was, maar het moet er maar eens op aankomen! Ze moeten je maar eens uit je gezin weghalen. Ze moeten je maar eens dreigen met de dood. Je leven moet er maar eens van afhangen.
Ontsteltenis is er in de stad Mensenziel. Men weet maar één ding te doen. Men hoeft daar niet lang over na te denken. Ze gaan met deze opeising naar de Prins. Dat moet onze Vorst Immanuel weten. Ze schrijven er nog wel een zinsnede onder: “Heere, verlos ons van de mannen des Bloeds.” Kapitein Geduld wordt dan aangesteld om in het grootste gevaar, daar waar de stad het hevigst bedreigd wordt, zijn plaats in te nemen. Er komt hulp.Vorst Immanuel neemt de leiding. En kapitein Geduld krijgt de juiste plaats. “Gij hebt lijdzaamheid van node”, zegt de Heere tot Zijn kinderen. Hij wil ze leren verdragen, de verdrukking, die hier maar als van tien dagen is. Kapitein Goede Hoop, kapitein Liefde en de heer Vastewil moeten de rest van de stad goed bewaken. Goede Hoop doet immers de hoop leven. Dus, temidden van de verdrukking, de hoop niet vergeten. Goede Hoop moet de stad ook bewaren, tesamen met kapitein Liefde. Kapitein Liefde is ook een sterke kracht, die krijgt de duivel ook zo gauw niet stuk. En daarbij is Vastewil er, de gouverneur die zo gebeten is op die Diablolusmannen, in de stad. Vastewil is er, die niet nalaat om hen overal op te sporen; en uit te roeien.
De Vorst zelf komt ook; en plaatst zijn standaard op de wallen van de stad. De vijand moet zien dat híer Vorst Immanuel regeert. Gebeurd het zo niet, als de duivel met zijn mannen des Bloeds, een kind des Heeren benauwt? Dan komt het temeer openbaar dat het een kind des Heeren is. De banier wordt dus op de wallen geplaatst; en iedereen kan zien dat Vorst Immanuel zelf tegenwoordig is. De Twijfelaars krijgen hier niet veel macht Daarbij zegt Vorst Immanuel tegen kapitein Ondervinding: “Jij moet met je mannen exerceren, op het plein, in de stad. En dat moet je niet één keer doen, maar dat moet je blijven doen, dagelijks.” Begrijpt u ook dát? Dat betekent eigenlijk, dat men temidden van de aanvechtingen van de mannen des Bloeds, en temidden van die verschrikkelijke aanvallen van de duivel, moet zeggen: “Ik zal gedenken hoe voor dezen, ons de Heer’ heeft gunst bewezen. ‘k Zal de wond’ren gadeslaan, die Gij hebt vanouds gedaan.” Dat moet je herhaaldelijk doen. Kapitein Ondervinding moet dagelijks zijn exercities houden, zodat alle inwoners er moed uit scheppen. Kapitein Ondervinding krijgt zo’n heerlijke taak, temidden van de helse aanvallen.
Het is een langdurige aanval die plaatsvindt. Daar, waar de vijanden aanvallen, daar handelen ze ruw met de inwoners van de stad. Toch is er één kapitein die daar kloeke daden laat zien, juist daar waar de aanvallen zo hevig zijn. Het is kapitein Zelfverloochening, een jongeman, maar een moedige man. Hij is gesteld aan de Oog -en Oorpoort, om daar de stad te verdedigen. Hij doet dat met vierduizend man, en welk op zulk wijze, dat hij soms wel een uitval waagt. Hij gaat ver in de strijd, tegen de mannen des Bloeds. Dat is nog zo, in de verdrukking. Dan gaat de zelfverloochening soms heel ver. Dan laat het kind des Heeren zich soms wel kwetsen. Dat beschrijft Bunyan ook. Kapitein Zelfverloochening is bij tijden verwond, hij draagt verscheidene lidtekens. Zelfverloochening laat zich kwetsen.
Zo worden Geloof, Hoop en Liefde, zwaar beproefd. Maar hoe gaat dat dan, als Geloof beproefd wordt? Dan gaat het geloof juist schitteren; en de hoop wordt verlevendigd; en de liefde brandt. Immanuel roept tenslotte,na een lange tijd van hevige aanvallen van mannen des Bloeds,de kapiteins samen. Hij roept niet alleen de kapiteins van zijn leger, maar ook de mannen die uiteindelijk wel kapitein geworden zijn, maar horen bij de stad Mensenziel. U weet het verschil nog wel tussen oorspronkelijke burgers van de stad Mensenziel, die kapitein geworden zijn, en de kapiteins, die Immanuel meegebracht heeft. De kapiteins van Mensenziel zélf, zijn kenmerken die behoren bij ’s menens natuur. Terwijl de kapiteins die Immanuel meegebracht heeft, ziet op wat de mens van nature níet had, maar wat geschonken wordt. Kapiteins, die tot de stad Mensenziel behoren, zijn bijvoorbeeld: Kapitein Ondervinding en Zelfverloochening. Maar alle kapiteins worden samengeroepen, en daarbij ook al het volk dat strijd. Er worden twee compagnieën gevormd; en nu zegt Vorst Immanuel: “De tijd is gekomen om het leger van de vijand aan te vallen.” Daarvoor krijgen de twee compagnieën eigen instructies.
De ene compagnie moet de strijd voeren tegen de Twijfelaars. En de andere compagnie moet de strijd voeren tegen de mannen des Bloeds. Ze moeten heel verschillend handelen. De soldaten die moeten vechten tegen de Twijfelaars, krijgen de opdracht om te doden. Zij mogen hun aanval doen, onderleiding van kapitein Goede Hoop, kapitein Liefde, kapitein Oprecht en kapitein Ondervinding. Daar moeten we toch even bij stilstaan, want wie vechten het beste tegen de Twijfelaars; ook in het leven van Gods kinderen nu? Vorst Immanuel weet wel wie hij stelt voor welke strijd. Goede Hoop moet tegen de Twijfelaars strijden, want de twijfel houdt het tegen de hoop niet uit. Kapitein moet strijden tegen de Twijfelaars, want de kracht van de liefde is sterker dan de kracht van de twijfel. Kapitein Oprecht moet strijden tegen de Twijfelaars, omdat ook daarin een heerlijke gave schittert van de Heere aan de Zijnen; en waar de twijfel geen vat op heeft. Kapitein Ondervinding moet strijden tegen de Twijfelaars, om te bedenken wat God aan de stad Mensenziel gedaan heeft. Dat mag gebruikt worden om de Twijfelaars de doden. De Bloeddorstigen moeten door de andere compagnie bevochten worden. Maar zij krijgen een heel andere instructie: De Bloeddorstigen moeten niet gedood worden. Vorst Immanuel zegt: “De Bloeddorstigen moeten omsingeld worden. En na de omsingeling moeten ze levend gegrepen; en meegevoerd worden.” Zo gebeurd het ook. De uitval vindt plaats.
De legermacht, onder leiding van: kapitein Goede Hoop, Liefde, Oprecht en Ondervinding, strijdt tegen de Twijfelaars. Ze hebben het niet zo moeilijk, want de Twijfelaars zijn zo moedig niet. Ze slaan al heel gauw op de vlucht. Ze worden wel nagezeten, want de twijfel moet uitgeroeid worden. Er worden velen van de Twijfelaars gedood, hoewel er ook nog heel wat ontkomen. En die Twijfelaars die nu nog weer overblijven, vormen weer groepjes; en trekken overal rond. Maar ze zijn meest in het land van de Barbaren, in het land van de vreemdelingen van God. In dat land der Barbaren gaat niemand tegen ze in. Daar krijgen ze alle ruimte om d’r vertwijfelingen te uiten, en te zaaien. U weet, zo is het nog: De duivel heeft bij degenen die God niet vrezen ontzettend veel invloed. Daar gaan dan ook die Twijfelaars tekeer. Soms komt er ook later weer, zo’n groepje Twijfelaars naar de stad Mensenziel toe. Maar als dan even kapitein Goede Hoop zijn hoofd boven de wallen laat zien, dan maken ze zich al weg. Of als kapitein Ondervinding, of kapitein Liefde, maar even laat zien dat hij er is, dan zijn de Twijfelaars weer weg. Zo gaat het na de oefeningen, van stad Mensenziel, nog. Dus de Twijfelaars zijn gedood, gevlucht, of hebben geen vat meer op de stad Mensenziel.
Maar nu de Bloeddorstigen. Zij moesten omsingeld worden. Dat is maar een vreemde handelswijze. Dat vinden die Bloeddorstigen zelf ook, als ze op het strijdtoneel ja, wél omsingeld worden, maar níet aangevallen worden. Als dat gebeurt verachten ze eigenlijk hun aanvallers. Maar dat verachten duurt niet zolang, want als de omsingeling eenmaal besloten is, dan worden ze gegrepen, ontwapend, en gevangen genomen. En dan is het met een Bloeddorstige zo: dat al zijn moed weg is. Dan blijken het toch maar lafhartigen te zijn. Dan blijken ze toch maar vreselijk bang te zijn. Zo worden al die Bloeddorstigen ontwapend; en meegevoerd in de stad Mensenziel, om voor Vorst Immanuel te verschijnen. Daar blijkt, dat al komen ze uit één land, daar toch verschillende graafschappen zijn. In hun land zijn toch weer verschillende Bloeddorstigen. Er zijn er bij, die uit het land der Blinden komen. Anderen komen uit een land van Blinde Ijveraars. En er is nog een derde groep, die komen uit een graafschap, dat het land van Boosheid heet. Het is dus nog wel verschillend met welke Bloeddorstigen je te maken hebt. Dat blijkt ook in tijden van vervolging, als de Kerk Gods, ten dode, toe vervolgd wordt. Als de Kerk te vuur en te zwaard bestreden wordt, dan zijn de aanvallers van de Kerk toch mensen van verschillend slag, Daar zijn er die uit het land der Blinden komen. Zij strijden tegen Gods kinderen, en doen ze verdrukking aan uit onwetendheid. Daar zijn ook Bloeddorstigen die uit het land van Blinde Ijveraars komen, zij doen het uit bijgeloof. Er zijn ook Bloeddorstigen die komen uit het land van Boosheid, zij doen het uit wraakzucht. Zij wonen in de stad Nijd, en zijn onverzoenlijk.
Het verschil tussen deze Bloeddorstigen blijkt nu juist, als ze bij Vorst Immanuel komen. Daar worden de ogen geopend, van hen, die in het land der Blinden wonen; en die uit onwetendheid gestreden hebben tegen de stad Mensenziel. Daar zijn erbij, die de Prins voor de voeten vallen; en hem smeken om genade. Die genade krijgen ze ook, want hij reikt met een gouden scepter hun tong aan. Ze worden niet gestraft. Zo handelt de Vorst met de Bloeddorstigen, die uit onwetendheid, zo dwaas tegen de stad Mensenziel streden. Maar er zijn er ook, die komen uit het land van de Blinde Ijveraars. Zij zijn wat moeilijker te beoordelen. Zij werden gedreven door bijgeloof. Komen ze voor de Prins, dan pleiten ze voor zichzelf. Ze proberen het voor te doen, alsof ze toch in hun recht stonden, in hun strijd. Er zijn er maar heel weinig, uit het land van Blinde Ijveraars, die in de schuld komen.
Zo is het nog met degenen, die in blinde ijver, vechten tegen de Kerk des Heeren. Daar komt er maar zelden één van tot bekering. Maar het kan wel! Daar waren er ook uit dat dit graafschap die toch in de schuld kwamen; en die ook de scepter van Immanuel kregen aangereikt. Maar die mensen uit het land van Boosheid, die onverzoenlijk en wraakzuchtig waren, die pleiten niet. Zij kauwen hun tong van angst en van smart, omdat ze de stad Mensenziel niet stuk konden krijgen. Dat is het enige wat ze doen. Ze hebben smart, omdat ze het verloren hebben. Voor hen is geen pardon. Zij werden weggeleid tot de grote gerichtsdag, die er nog gehouden zou worden voor het ganse heelal. Daar zouden ze hun oordeel krijgen.
Zo zien we dat ook deze aanval op de stad Mensenziel is afgeslagen. De poorten der hel zullen de Gemeente des Heeren niet overweldigen!
Wij gaan zingen uit psalm 59 : 1 en 2