BLIJDSCHAP OVER EEN EEUWIGE ERFENIS
Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want ze zijn mijns harten vrolijkheid. (Ps. 119:111)
Lezen: Jesaja 61
Aan een erfenis wordt over het algemeen een grote waarde toegekend. De erfenis van iemand is immers alles van wat hij bezit. Al zijn rijkdom, de hele schat die hij hier op aarde vergaderd heeft, is zijn erfenis. En voor wie zal die zijn? Er zijn veel mensen die zich daarover bekommeren. Als u iemand kent in uw familiekring, of iemand die u genegen is, die veel schatten heeft vergaderd, veel rijkdom heeft, vraagt u zich wellicht af: ‘Zou ik ook in het testament staan? Zou er iets voor mij bij zijn?’ Wat zijn er veel mensen bekommerd over hun erfenis, ook over wat ze zelf na zullen laten. Waar zal het allemaal blijven? Voor wie zal het allemaal zijn? Men maakt daarom wel een testament en dat is zeker geen ongeoorloofde zaak. Het kan veel twist voorkomen.
Maar anderszins moet we toch ook zeggen: Wat is er veel ongezond bezig zijn met een erfenis. Dat een testament maken zeker ordelijk kan zijn naar Gods Woord vanwege onze plicht hierin te verstaan, toch zien we vaak dat er twist is onder erfgenamen, en wel om het grootste deel naar zich tot te halen. Dat is niets anders dan een onheilige, geesteloze twist. De begeerte van de mens gaat dan uit naar het goed van een ander. Zo wordt hebzucht zichtbaar, egoïsme, materialisme. Men zal er niet goed mee zijn. Salomo zeg: ‘Een erfenis die in zijn eerste verhaast wordt, zal in zijn laatste niet voorspoedig zijn.’ Denk ook eens aan de verloren zoon. Heeft hij zijn erfenis ook al niet voortijdig willen grijpen en doorgebracht? Daarom is het wel goed om te horen wat David, de dichter van Psalm 39, zegt: ‘Gaat niet de mens als in beeld daarheen, gelijk een schaduw die verdwijnt. Men woelt vergeefs, men brengt met zorg bijeen, al wat op aard’ begeerlijk schijnt; en niemand is verzekerd wie eens al die goed’ren naar zich nemen zal’. Die vergankelijke erfenis, wat zijn we er toch druk mee!
Maar nu spreekt David in onze 119e Psalm over een betere erfenis, een onvergankelijke erfenis. Want van alle erfenissen van tijdelijk goed geldt: men laat ze na aan anderen. Ze moeten het al hun kinderen overlaten, zo zingen we in Psalm 17. Maar er is ook een erfenis die onvergankelijk is. Die blijft je altijd bij, die raak je nooit meer kwijt. Als je benieuwd bent welke erfenis dat is, wel zie dan in het vers van onze tekst: ‘Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve’. Het gaat om een onvergankelijke erfenis. Die heeft veel meer waarde dan alle andere erfenissen. Ze heeft de grootste waarde, want je raakt ze nooit meer kwijt.
Veel mensen denken dat alles op deze wereld vergankelijk is. Maar het heeft God behaagt om Zijn volk Israel al een schaduw te geven van een onverwelkelijke erfenis in het land Kanaän. ‘Tot een eeuwige erfbezitting’ werd ervan gezegd. En dan zeg ik, het was een schaduw. Oudtestamentisch was alles in schaduwen geopenbaard. Die schaduwen waren op zich natuurlijk niet genoegzaam. Maar ze zeggen wel veel. Ze tonen het land Kanaän als een schaduw van het eeuwige Kanaän der ruste. Van het beloofde land waar God de Zijnen voor eeuwig brengt. Daar is dus wel een erfenis die onvergankelijk is, een erfenis die men nooit meer kwijt raakt als men die ontvangt. Ziet u er de waarde al van in? Weet u al hoe u die erfenis moet krijgen? Hoe die ons deel wordt? David spreekt er hiervan. Het gaat over de weg waarin het Woord Gods ons het allerdierbaarst wordt; waardoor het spreken Gods ons de weg baant naar die eeuwige erfenis. Het is er daarom mede in opgenomen en behoort er ook toe. Ja het is ook eeuwig en wordt ook een eeuwige erfenis genoemd. ‘Uw getuigenissen heb ik genomen tot een eeuwige erve’. O, daar in die getuigenissen vind ik wat eeuwig mijn deel zal zijn. David bedoelt dus niet dat hij genoeg heeft aan letters of aan letterkennis. Hij bedoelt niet dat hij genoeg heeft aan een boek. Maar hij bedoelt de waarheid die in dat boek staat, de eeuwige waarheid, door God geopenbaard, die onvergankelijk is. Die kan door niemand stuk gemaakt worden, door niemand afgenomen worden. Het is de eeuwige waarheid van de waarachtige God, Die ons de zaligheid openbaart in het vleesgeworden Woord, in de Heere Jezus Christus. Want in Hem is het getuigenis Gods, het spreken van God tot zondaren. David heeft daar iets van gekend, toen hij zei: ‘Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve’. O, dat onvergankelijke woord van God, dat bestaat in eeuwigheid. Dat is altijd waarachtig. U weet het denk ik onderhand wel, dat David daar tekens op terugkomt in deze Psalm. In het begin van de overdenkingen hebben we wel eens gezegd dat sommigen die Psalm daarom wat eentonig vinden. Lees het ook in vers 89: ‘O Heere Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’. Dan gaat het toch telkens over hetzelfde, zegt men dan. Het zijn telkens weer getuigenissen van de eeuwigheid van dat Woord van God. Maar het is geen eentonigheid. We hebben het in het begin van de overdenking al gezegd: vergelijk het eens met een parel. Als men tien parels ziet, is het dan eentonig? Of vergelijk het eens met een diamant die men in het zonlicht houdt en telkens van een andere zijde beziet, om zich te verwonderen over haar heerlijke schitteringen. Is dat eentonig? Zo is er in deze Psalm werkelijk geen eentonigheid, maar een kostelijk getuigenis van een eeuwige waarheid, die, zo zegt Calvijn, niet vaak genoeg herhaald kan worden. Gods Woord, het eeuwige woord van God, Zijn getuigenis; ik heb het genomen tot een eeuwige erve. Een erfenis, ziet u er waarde in? Want daar zit het hem op vast. De natuurlijke mens ziet in van alles en nog wat waarde, maar niet in Gods spreken. Niet in Gods waarheid; die is hem niet lief, niet dierbaar. Want dat Woord oordeelt de zondaar. Dat ontdekt de zonde. Dat Woord toont ons dat we God vertoornen en dat we het niet goed kunnen maken. De leringen van dat Woord vereren ons niet, maar die tonen ons hoe diep we gevallen zijn. In een diepe jammerstaat, een ellendestaat; in een staat waarin we de verdoemenis verdienen. Sommigen houden daarom niet van het Woord van God en hebben het niet lief. Ze zijn bang dat ze zichzelf tegenkomen en horen veroordeeld te worden. Ach, liefde tot het spreken Gods kan er slechts zijn als er liefde is tot de God Die spreekt. Als er een besef is dat God de waarheid spreekt, ook als de waarheid ons tuchtigt, ook als die waarheid ons vernedert. Maar wie ziet daar het hoogste goed in?
Hoor toch verder en weet dat God die waarheid u toe doet komen. Dat die waarheid u wil ontdekken aan uzelf om te behouden; om u voor eeuwig te behouden en niet verloren te laten gaan. Is dat geen grote schat? Is dat niet van grote waarde! Veel mensen bekommeren zich alleen maar om tijdelijke dingen, tijdelijk goed, vergankelijke schatten en nooit om andere dingen. Om voor eeuwig behouden te worden, hebben die geen waarde. Ik weet wel dat Gods kinderen de Heere dienen om een andere reden.. Die hebben God Zelf lief gekregen. Maar ik wil het toch diegenen die die liefde missen eens onder ogen brengen, kon het zijn in het hart leggen. Want u zoekt uw eigen ondergang als u het Woord Gods tegenstaat en verlaat. Want het wijst ons toch de weg naar het eeuwige leven. Dan zou het wel kunnen zijn, zo zegt een van onze vaderen, dat God iemand wakker schudt om hem eerst te jagen om het eeuwige leven te zoeken en vervolgens te leren dat het gaat om een groter goed dan om de hemel. Dan gaat het om de God van de hemel. Mochten we er eens een indruk van krijgen hoe dwaas we zijn als we dat goed dat in het Woord van God geopenbaard is, verachten omdat het ons tuchtigt, omdat het ons ontdekt, omdat het ons vernedert. Als een patiënt weet dat het tot zijn behoud is, dan geeft hij zich nog wel over aan de chirurg. Dan willen we ons wel in doktershanden geven, omdat we zeggen: het is toch tot ons behoud. Die man zal me niet opereren om me te laten sterven, maar juist opdat het ter genezing zou zijn.
Zo komt Gods Woord, zo komen Zijn getuigenissen, ook tot u. Niet om u van Hem te vervreemden. Daartoe heeft God Zijn Woord niet gegeven! ‘Ik ben niet gekomen om te verderven.’ zegt de Heere Jezus, ‘maar om te behouden’. In dit heden der genade komt dat Woord nog om ons, zondaren, te redden van het verderf. Daarom wordt het Evangelie een goede boodschap genoemd; dat geldt het hele Woord van God. Ook de wet, die tuchtigt en vernedert behoort daar wezenlijk toe. Ook die is gericht op behoud, is gegeven uit genade en daarom hoop ik dat het van u ook eens waar mag worden: ‘Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve’. Dat Woord wijst me de weg naar het eeuwige leven. Dat Woord is van God gegeven om mij een eeuwige erfenis deelachtig te maken.
Dat we dat Woord zo mochten ‘nemen’, is geen prestatie van David. Ik heb het Woord genomen staat er, maar David bedoelt daar niet mee te zeggen: dat heb ik gedaan. Dat weten we wel uit andere plaatsen. Het is een wonder dat God Zijn ogen voor de rijkdom van dat Woord geopend heeft. En de keuze die dan in het hart gelegd wordt, is een keus gegrond op overtuigingen door de Heilige Geest. Zo doet de Heere dat nog, Hij overtuigt u in het hart en geeft u een liefde tot dat Woord, hoe het ook tot u komt en wat u ook doet. Het is toch Gods Woord. Het is Zijn spreken, ook als we er onder vallen moeten. Ook als we er door gebroken worden, ook als we erdoor vernederd worden. Dan richt Hij wel weer op. Dat zegt Zijn eigen woord. Dan komt Hij wel met Zijn beloften voor gebrokenen van hart; dan wil Hij de treurende Sions wel troosten. Dan wil Hij de gevangenen wel vrijheid verkondigen en dat gebeurt ook door datzelfde Woord. Al wat in dat Woord staat, de geboden maar ook de beloften en het vervullen ervan – zijn in Christus ja en amen. Hoe Hij de wet vervuld heeft als Borg en Middellaar voor degenen die in de ontdekkingen niets overhielden dat voor God stand kon houden. Niets dan een doorgebracht leven, zonde, schuld, niets dan overtredingen tegen God. Als je niets hebt overgehouden en het Woord heeft het ons geleerd, zou je dan dat Woord nog liefhebben? O, waar liefde tot de God van dat Woord in het hart is uitgestort, daar houden we het Woord toch vast. Dat is wel merkwaardig. Ik weet het; het is niet anders. God spreekt en er zijn mensen die zoeken zelfs de tuchtiging van het Woord. Als het Woord scherp in hun vlees snijdt, gaan ze toch door om dat Woord te zoeken en vragen om maar eerlijk behandeld te worden. En vordert God alles? Dan is het toch goed. De Heere doet het niet verkeerd. Maar weet hoe Gods Woord niet alleen op wonderlijke wijze ontdekt, niet alleen ontgrondt en ontneemt wat we missen moeten, maar ook geeft. Het openbaart de rijkdom van het werk van de Heere Jezus. Heerlijk, als we ervaren mogen hoe de Heere bij de discipelen hun verstand opende, zodat ze de Schriften verstonden. O, als het verstand geopend wordt, gaan we de Schrift recht verstaan. Dan heeft dat Woord ons gelezen. Dat heeft ons geleerd wie we waren en ons leven blootgelegd. Maar als we Hem mogen kennen en mogen aanschouwen vanuit Zijn Woord, zoals Christus het openlegt, zoals hij het bij de discipelen deed en bij de Emmaüsgangers en zoals Hij het nog doet, o, wat wordt dat Woord dan liefelijk! Wat wordt ons dan een erfenis geleerd van grote waarde! Zeker die de erfgenamen zijn, zullen wel strijd hebben in het verkrijgen van die erfenis en in het bewaren van die erfenis. Maar toch, waar ligt nou die wezenlijke strijd ten aanzien van de erfenis van Gods kerk? Wie heeft die verworven? Is het Christus Zelf niet? Is Hij het niet Die voortdurend genoemd wordt als Degene die de erfenis krijgt? ‘Daarom zal ik Hem een deel geven van velen’, heeft de Vader van eeuwigheid gesproken. ‘Eis van Mij en Ik zal u geven de heidenen tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting.’ Een erfdeel, een bezitting krijgt Hij op grond van Zijn verdiensten. Christus krijgt een erfenis. Daar wordt veel over gesproken in Gods Woord.
Maar hier gaat het om een andere erfenis. Want hier in de tekst gaat het over een erfenis die de gelovigen ontvangen. En die krijgen ze in Gods getuigenis. Wat ligt er anders in die getuigenissen opgesloten dan Hij, die zich daarin wil openbaren? Christus heeft gezegd: ‘Onderzoek de Schriften, want ge meent in dezelve het eeuwige leven te hebben en die zijn het die van Mij getuigen’. Hem daarin te ontmoeten, dat is de grote vrolijkheid van het hart. David zegt: ‘Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want ze zijn mijns harten vrolijkheid’.
David heeft een eeuwige erfenis, die God aan een arme zondaar geeft in Christus, in de Schriften gevonden. Hij vond Christus in de Schriften en Christus is zijn erfenis, We hebben daar ook iets van gelezen in Jesaja 61 als een bron van vreugde voor Jesaja. Ook wordt erover gesproken in de 16e Psalm. Ach, het is eigenlijk al afgeschaduwd in de Levieten en priesters. U weet dat zij geen erfenis kregen in het beloofde land. De Heere is hun erfdeel, zo werd hun gezegd. Dat staat ook in de 16e Psalm, maar dan wel voor alle gelovigen. Daar zegt David: ‘Getrouwe Heer, Gij wilt mijn goed, mijn God, Mijn erfenis en ’t deel mijns bekers wezen. Gij onderhoudt gestaâg het heuglijk lot, dat Gij, zo mild, voor mij hebt uitgelezen. De schoonste plaats (dat is dan die erfenis) mat Gij met ruime snoeren; o heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren’. Daar ziet hij op die erfenis die hij ontvangt in Christus. Die heeft God hem gegeven in Hem en die brengt ook de hemel mee. Dat is de staat van eeuwige gelukzaligheid: altijd bij de Heere te zijn en te delen in Zijn liefde, door de genade van het Lam, dat Lam, Dat geslacht is van de grondlegging der wereld.
Heel de erfenis is verborgen in de getuigenissen des Heeren. Het is waar, voor de mens van nature gaat zij geheel en al schuil. Die ziet er niets van en Gods kinderen kunnen na ontvangen genade het Woord wel eens zo lezen dat het hen leest, maar dat ze er Christus nog niet in ontmoeten. Maar als het verstand geopend wordt om de Schriften te verstaan, ontmoeten we, bijna in iedere versregel Jezus Christus en Die gekruist. Dan zien we ook in dit vers dat van Christus gesproken wordt: een eeuwig Erfdeel, Ze zijn mijns harten vrolijkheid, zegt David daarom. O, hij is heel vrolijk in de Heere, en zijn ziel verheugt zich in zijn God, want Hij heeft hem bekleed met de klederen des heils, en de mantel der gerechtigheid heeft Hij hem omgedaan. Zeer vrolijk in de Heere.
Het kan je wel eens bedroeven hoe vrolijk sommige mensen zijn in de wereld. Wat zeg ik: sommige mensen? Er is er op de honderd mensen nauwelijks één die zijn genot ergens anders zoekt. Nauwelijks één. Misschien op de duizend nog niet één die zijn genot ergens anders zoekt. Allemaal vrolijkheid in de vergankelijkheid. Vrolijkheid tot het oordeel en daarna eeuwige smart. O, hoe moest het ons benauwen als we daarop zien. En die honderd of die duizend die in de wereld hun vrolijkheid zoeken, wat hebben ze er niet voor over! Wat een ijver in de ongerechtigheid! En die enkeling die het Woord Gods zoekt, doet het soms nog zuchtend. Die doet het soms nog op een wijze dat je je afvraagt of er wel vrolijkheid in is. Zeker, er zijn tijden dat Gods kinderen bedroefd zijn. Ze heten de treurende Sions te zijn. Maar toch, wat ligt ten diepste ten grondslag aan het werk des Heeren? De Heere werkt toch in de diepste zin in het hart meer vreugde dan dat anderen in de wereld vinden. ‘Gij hebt m’ in ’t hart meer vreugd gegeven, dan and’ren smaken, in een tijd, als zij, door aards geluk verheven, bij koorn en most wellustig leven’. Meer vreugde in de dienst des Heeren. Hebt u die ook? behoort u al bij die enkelingen die hun vrolijkheid vinden in de dienst des Heeren? ‘Ik Heere die al mijn blijdschap in U vind, hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten.’ Behoort u bij hen door genade, die mogen zeggen op weg te zijn naar de eeuwige erfenis: ‘Nu reis ik getroost, onder het heiligend kruis, naar het erfgoed daarboven, naar het Vaderlijk huis. Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn; gestorven voor mij zal mijn zwanenzang zijn.’
Zingen Psalm 119:56 en Psalm 4:4:
56 Ik heb voor mij al Uw getuigenis,
Ter eeuwig’ erv’, volvaardig aangenomen,
Naardien mijn hart daardoor vervrolijkt is.
Ik heb gepoogd, mijn lusten in te tomen,
En ’t hart geneigd, om eeuwig en gewis,
Ten einde toe, Uw wetten na te komen.
4 Gij hebt m’ in ’t hart meer vreugd gegeven,
Dan and’ren smaken in een tijd,
Als zij, door aards geluk verheven,
Bij koorn en most wellustig leven,
In hunnen overvloed verblijd.
Ik zal gerust in vrede slapen,
En liggen ongestoord ter neer;
Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
Schoon ’t onheil schijnt voor mij geschapen,
Zult mij doen zeker wonen, HEER.