GODS BEVELEN BEWAARD ONDANKS GELEGDE STRIKKEN
De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen (Ps. 119:110).
Lezen: Psalm 17 of Psalm 35
Er zijn wat een pogingen van de satan om ons van Gods weg af te trekken en op eigen gekozen wegen verloren te laten gaan. Het begin was er al in het paradijs. En hij heeft veel handlangers gekregen in de mensen die hen als hun heer en meester of zelfs als hun vader – zoals de Heere Jezus zegt – eren. In onze tekst worden ze samengevat onder het woord ‘goddelozen’.
Wellicht zijn we vaak niet duidelijk genoeg in het gebruik van dit woord. We moeten denken aan alle die hun weg zonder God gaan, dus loos van God. Dat zijn er heel wat meer dan we vaak denken. Want we kunnen in naam wel ‘christen’ heten, maar toch echt wel zonder Christus leven. En als we zonder God leven dan zijn we toch echt in wezen ‘godloos’ en dus goddelozen. En wie zo zonder God leeft, zal al gauw een strik zijn of strikken leggen voor hen die een andere weg gaan en die wel met God willen rekenen of zelfs leven. Laten we eens een tiental van zulke strikken met elkaar overdenken, tot onze waarschuwing, opdat we er niet in vallen of vast komen te zitten.
Een eerste strik die de satan voor Adam en Eva legde, was hun verkeerde gedachten van God te willen geven. De ‘vader der leugen’, zoals Christus hem noemde, schreef God een leugen toe! De slang sprak in het paradijs: ‘Is het ook dat God gezegd heeft: ‘Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?’ Toen Eva de waarheid daartegenover stelde, ging de satan verder met liegen en zei: ‘Gijlieden zult den dood niet sterven; maar God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden; en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.’ God wordt hier onwaarachtigheid toegeschreven en ook de gedachte dat de mens Hem van Zijn plaats wil of kan verdringen. Let erop hoe de duivel in ieder geval bereikt heeft, dat de mens deze leugen is gaan geloven. Hoe vaak trekken mensen Gods Woord niet in twijfel! Ze geloven de duivel en houden God voor een leugenaar. Daarbij beeldt men zich in dat we de plaats van God mogen gaan innemen, dus als God zijn, om zelf uit te maken wat goed is en wat kwaad is. Zie je het niet overal om je heen? En hoe is dat met ons? Beelden we ons ook in dat we zelf de dienst mogen uitmaken? Je vergist je danig al je denkt dat God zal goedkeuren wat we gemakshalve zelf goedkeuren. Dwaal toch niet af van Gods bevelen, zoals David dit niet wilde!
Een tweede strik is het om God te vergeten. Dan leven we of Hij niet bestaat, ons niet ziet en ons niet oordelen zal. Dat zie je heel de wereld over. David zegt in Psalm 14: ‘De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand die goed doet.’ Maar het is niet alleen in de wereld zo; ook veel mensen, die wel zeggen godsdienstig te zijn, rekenen niet met hun Schepper. ’s Zondags aan ze misschien wel naar de kerk, maar verder doen ze vaak waar ze zin in hebben. De week en de vakanties zijn er dan om je eigen wil te doen en dus jezelf te dienen. Maar hoe moet dat straks, als je sterft en voor God moet verschijnen, om verantwoording van je leven af te leggen? Is het geen strik van de satan om God te vergeten, ‘dagen zonder getal’?
Hiermee samen hangt de strik van opgaan in het vergankelijke. Tijdelijke dingen vragen onze aandacht. Eten en drinken, kleding en huisvesting, geld verdienen en reizen, het krijgt niet alleen vaak voorrang, maar het neemt zelfs al onze tijd in beslag. We zijn zo druk met deze dingen dat we ternauwernood tijd nemen voor ons ochtendgebed en overdag is God dan uit onze gedachten en nemen de vergankelijke zaken ons helemaal in beslag. Het argument dat het tijdelijke of het natuurlijke wel geoorloofd is om er je tijd aan te geven mag geen verontschuldiging zijn om te leven alsof je alleen maar een lichaam hebt en geen ziel. Vraag je alle dagen toch eens af: ‘Mijn ziele doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?’ Laat je ziel en zaligheid je toch het zwaarste wegen en laat je niet verstrikken in allerlei tijdelijke zaken, waar je niets van meeneemt als je straks sterven moet.
Een vierde strik die ik noemen kan, is de strik om te denken buitengesloten of genegeerd te worden. Wij mensen zijn aangelegd op sociale contacten. We willen graag ergens bij horen. Vroeger was dat vooral de familie. Tegenwoordige zijn het vaak vriendengroepen. Je valt daarbij niet graag buiten de boot. Vaak past men zich aan bij anderen en gaat men meedoen met dingen die zelfs tegen je geweten ingaan. Dat is de strik waarop ik doel. Je zou net als David vanuit de liefde tot God naar Zijn bevelen moeten leven, maar als je die liefde mist, of als ze verkild is, hecht je meer aan het meedoen met anderen, om maar bij hen te horen, dan aan de aansluiting met degenen die de Heere vrezen. En alleen staan willen mensen niet graag, hoewel dat toch beter is dan je te laten verleiden tot zonden. Zoek toch liever Gods nabijheid in Zijn weg, dan de nabijheid van zondaren!
Als vijfde strik noem ik de vrees om geminacht te worden. We worden graag hooggeacht en onze natuur is door de zonde eerzuchtig. Hoeveel doen we niet om geëerd en geprezen te worden en was het dan nog maar om het goede dat we doen, maar niet zelden gaat het verlangen naar eer boven het verlangen naar het goede. Minachting is een gemeen wapen en de duivel weet dat we daar moeilijk tegen opgewassen zijn. Als je niet meedoet met de zonden van anderen, word je al gauw veracht om je nauwe geweten en je vrezen of angsten worden je aangerekend als gebrek aan moed en durf. Maar het is beter dat ze laag op je neerzien dan dat ze je omhoogsteken vanwege het onteren van God.
Een zesde strik is angst om uitgelachen te worden. Is minachting een machtig wapen in satans handen, het gaat nog een stap verder als ze je uitlachen terwijl je juist vrijmoedigheid kreeg om je gedrag te verdedigen. Bij kinderen zijn deze strikken heel pijnlijk en het is een wonder als de Godsvreze in een kinderziel er tegen opgewassen blijkt te zijn. Maar volwassenen zijn er op hun werk of in hun omgeving vaak ook gevoelig voor. Als ze geen weerwoord hebben tegen bijtende spot of meewarig uitgelachten te worden dan zouden ze er soms in een verkeerde dapperheid iets tegenover willen stellen en zich te buiten gaan in het tonen van wat men toch echt wel durft. Vraag je dan maar af of je niet buiten Gods weg gaat en tenminste je eerzucht je parten speelt. Laat de mensen liever lachen. Ze kunnen beter om je lachten dan om je huilen als het gaat over dingen die je ondergang bevorderen.
Als zevende strik die ik noem, is de haat. We willen graag dat men ons aardig vindt en je mag je best inspannen om goed te doen in je omgeving. Maar het tegenovergestelde te oogsten van wat je zoekt, is uitermate pijnlijk. Dan vindt men je niet aardig, maar heeft men een afkeer van je omdat je niet doet wat de anderen willen. Als je haat wat anderen liefhebben en liefhebt wat anderen haten, dan deel je in hun haat. Bij oprechte Godsvreze zal dit zo zijn. Maar mis je de liefde tot God dan ga je mijden waar anderen een hekel aan hebben. Dan waarschuw je ze niet voor zonden en zeker niet voor het oordeel, de toorn en de straffen van God. Je angst voor haat is een strik, waardoor je in wezen het beste voor de ander niet meer zoekt, maar uit liefde voor jezelf de ander verloren dreigt te laten gaan.
De achtste strik, die hier aan tegenovergesteld is, is het verlangen geliefd of geprezen te willen worden. Vleierij is ook een machtig wapen van de satan. Zijn we er niet allemaal gevoelig voor? Als mensen onze kwaliteiten opsommen en proberen onze gevoelens te bespelen met het doel zelf in een goed blaadje te komen staan, dan zouden we dat moeten doorzien. Ik heb verschillende malen mensen in mijn omgeving gehad die me zo streelden met hun woorden dat je hoogmoed erdoor gekieteld werd. Er zou een waarschuwingssysteem in werking moeten treden, omdat de personen die zo bezig zijn zowel voor jou geen goeds zoeken, maar wel voor zichzelf. Vaak bleek achteraf hoe zulke personen als huichelaars openbaar kwamen. Werkelijk goed voor elkaar zoeken is: elkaar eerlijk behandelen. IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten. Als je eerlijk tegen elkaar bent, wijs je elkaar terecht en daar ben je wezenlijk goed mee. Laat je niet verstrikken in de vleierijen van mensen die uiteindelijk zichzelf zoeken en die slecht voor je zijn.
Als negende strik wil ik de hoogmoed noemen. Wellicht had ik ze al in het begin moeten noemen, want de zondeval heeft alles te maken met hoogmoed. We wilden in de zondeval boven God gaan staan en een van de gevolgen van de zondeval is dat we denken gekregen te hebben wat we zochten: zelf de dienst te mogen uitmaken over wat goed of kwaad is. De hoogmoed is een wortelzonde. Ze doet mee bij al die andere zonden die ik al noemde en zit erachter als drijfveer. Ga maar eens na:
Onze verkeerde gedachten van God hebben te maken met goede gedachten van onszelf, zelfs zo dat we boven God willen staan. Hem veroordelen we, terwijl we onszelf verheffen. Is het geen gruwelijke hoogmoed?
Als we God vergeten is dat omdat we eigen willen en begeren boven Zijn heilige wil stellen en die niet zoeken te doen. Waar wij onze zinnen op zetten moet dan gebeuren en of God al of niet geëerd wordt, is niet eens in onze gedachten. Is ook dat geen vreselijke hoogmoed? Wanneer de vergankelijke dingen ons in beslag nemen, terwijl ze door de zonde toch echt aan de dood onderworpen zijn, hebben we de onvergankelijke dingen van Gods koninkrijk buiten onze gedachten, willen en begeerten gesteld. Ook dan krijgen onze eigen zaken voorrang, of ze overheersen zelfs en verdringen wat de eer van God en Zijn rijk betreft. Komt het niet door hoogmoed?
Als angst om genegeerd te worden ons gedrag gaat bepalen en we ons gaan inspannen om erbij te horen en liefst in het middelpunt te staan, gaat dat allemaal weer niet om ons lieve ‘ik’? Ook daar zoeken we onszelf omhoog te steken en wordt Gods eer door onze hoogmoed vergeten. Geminacht te worden druist tegen ons verlangen in om juist hoog geacht en geëerd te worden. We gaan ons verzetten en doen ons best om uit die nare plaats te raken. We proberen onze kwaliteiten te tonen en hoogmoed is ook daarbij de drijfveer. Het verband met de vorige strik, de minachting, is hier wel duidelijk. Maar het meewarige of spottende karakter van die houding van anderen, als ze ons uitlachen, doet onze hoogmoed opleven en we gaan proberen anderen tot voorwerpen van spot en verachting te maken door… onze hoogmoed.
En niet anders is het als we gehaat in plaats van bemind en gezocht te worden geeft een pijn die we moeilijk kunnen verdragen uit… alweer hoogmoed. We zouden moeten beseffen dat goddelozen het goede haten en blij moeten zijn dat we niet onder hen gerekend kunnen worden, maar daartegenover zoeken we nogal eens de genegenheid van hen die God niet liefhebben. En dan tot slot het verlangen geliefd of geprezen te worden om toch een grote plaats te krijgen in een vriendengroep, waarom we dan zaken overhoop halen die anderen fijn vinden, ook al schept God er geen behagen in. Ook hierbij is de drijfveer het hoogmoedige verlangen naar een hogere plaats. Maar er is nog een tiende strik, die we zouden benoemen: het is de strik van angst voor vervolging. Dan negeert men ons niet, maar keert men zich tegen ons om onze ondergang te zoeken. De Heere Jezus heeft al gezegd dat Zijn volgelingen in de wereld verdrukking zullen hebben. Op veel plaatsen wordt de vervolging door Hem voorzegd en het kan zo’n negatieve uitwerking krijgen dat niet weinig jongeren (en wellicht ook nog ouderen) zich afkeren van de ware godsdienst, om maar niet in de verdrukking of vervolging te moeten delen. Je kunt zo’n houding aannemen als je de liefde mist. Maar als je God leert kennen en lief krijgt door het werk van de Heilige Geest, Die je Christus leert kennen, dan krijg je er alles voor over om de Heere te dienen, ook de vervolging. Ga nu maar eens na of die liefde in ons hart is. Bij David was ze er, waardoor hij zeggen kon: ‘Ik ben niet afgedwaald van Uw bevelen.‘’
Afdwalen is onze natuur geworden. Na de zondeval dwalen we steeds af van God. We moeten stilgezet en omgekeerd worden. Maar dan nog is onze natuur tot afdwalen geneigd. David zegt niet voor niets in Psalm 19: ‘Wie zal de afdwalingen verstaan? Reinig mij van mijn verborgen afdwalingen.’ Hij staat niet hoog met zijn eigen wijsheid of vermogens, maar heeft kennelijk Gods leiding en weerhoudende genade nodig. Ik hoop dat we op hem lijken en zo afhankelijk geworden zijn. Maar u voelt ook wel dat hij het feit dat hij niet afgedwaald is, niet op eigen rekening schrijft. Als hij in een biddend leven vraagt om voor afdwalingen bewaard te worden, is het een verhoring van zijn gebed. Hij schrijft die bewaring aan de Heere toe en geeft Hem dus de eer.Hier ligt voor ons nog een bijzondere les. Schrijven wij verhoring van gebeden ook aan God toe en geven we Hem daarvan de eer? Laten we toch niet zo klakkeloos bidden, maar onthouden wat we mogen vragen en zo gevraagd hebben. En blijf opmerkzaam op wat de Heere doet op onze gebeden en erken Hem erin. Misschien vragen we zaken die niet goed zijn of verhoorde God niet uit redenen die wij niet begrijpen. Dan is onderworpenheid al een zegen. Maar als we nu de toepassing maken voor de bede van David hier, dus met het oog op het niet afdwalen van Gods bevelen, dan is dat ook voor ons een alleszins gepast gebed. Daarvan mogen we weten dat God het verhoren wil. Zult u Hem daarvoor blijven benodigen? Dan krijgen de goddelozen met hun strikken uiteindelijk geen gelegenheid om u in hun strikken om te brengen. En u zult er goed mee zijn, want in het houden van Gods geboden ligt een grote zegen. Zijn grootste zegen is als Hij u leert hoe Christus niet verstrikt is door de goddelozen, maar hen heeft overwonnen. Dan kan Hij u ook uit hun strikken bevrijden om u te laten delen in Zijn overwinning.
119:55 en Ps. 19:6
55 Mijn ziel is in mijn hand, steeds in gevaar;
‘k Verlies nochtans Uw wet niet uit mijn ogen.
Zij blijft mijn doel; en schoon een boze schaar
Mij strikken heeft gelegd door list en logen,
Ben ik van Uw bevelen hier of daar
Niet afgedwaald, noch tot hun kwaad bewogen.
6 Dus krijg ik van mijn plicht,
O God, een klaar bericht.
Wat is ’t vooruitzicht schoon:
Hij, die op U vertrouwt,
Uw wetten onderhoudt,
Vindt daarin groten loon.
Maar, HEER’, wie is de man,
Die op ’t nauwkeurigst kan,
Zijn dwalingen doorgronden?
O bron van ’t hoogste goed,
Was, reinig mijn gemoed,
Van mijn verborgen zonden.