Psalm 119 vers 109

GODS WET IS BELANGRIJKER DAN ONS LEVEN

Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet (Ps. 119:109).

Lezen: 1 Sam. 19:1-11

Waar heeft een mens zijn leven voor over? Dat zal niet bij iedereen eender zijn. De satan zegt (in Job 2:4): ‘ Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.’ Onze kanttekenaren denken dat de duivel van gedachte is dat het verlies van zijn kinderen Job ‘niet ter harte gaat zolang als hij met zijn eigen huid of leven ontkomen mag.’ Maar dat er wel ouders waren die eigen leven opgeofferd hebben voor hun kinderen. Soms is het zelfs wel gebeurd dat iemand zich voor zijn naaste opofferde. Maar de duivel kent het geheim niet van de liefde die iemand voor de Heere en Zijn dienst kan hebben, zo, dat hij zijn leven er voor overheeft als het om de naam en zaak van de Heere gaat! Evenwel moeten we het niet onderschatten hoeveel waarde iemand aan zijn leven kan hechten. Hoe het zij, David brengt het in onze tekst ter sprake en we willen eens bezien wat hij hiermee bedoelt te zeggen.

David wil in ieder geval zeggen dat hij zijn leven in groot gevaar gesteld heeft. De uitdrukking die hij gebruikt, heeft betrekking op iets kostbaars, dat heel breekbaar is; het kan gemakkelijk stuk vallen. Zo ziet hij zijn leven ook als iets heel kostbaars; hij beseft dat het heel broos is en dat hij het opeens kan verliezen. Denken wij daar ook wel eens aan? We leven vaak zo achteloos, zo ver van de dood. Maar als je bedenkt hoeveel mensen dagelijks gezond van huis gaan en voor de avond dood worden thuisgebracht! Wat heb ik een erge verhalen gehoord van een begrafenisondernemer, die in de vakantietijd altijd voor de ANWB slachtoffers van ongelukken uit het buitenland moest halen! Hoeveel mensen rekenen daar niet mee en sterven, of verongelukken onverwacht. En als je dan nagaat wat ze aan het doen waren, dan moet je zien dat ze hun leven niet in de hand bleken te hebben en het riskeerden voor een kleinigheid. Laten we toch ernstig leven, op een wijze dat de dood niet meer onverwacht kan komen, ook al komt ze plotseling. Laten we de waarde van ons leven, net als David, toch kostelijk achten. In Psalm 116:15 lezen we: ‘Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten.’ God acht het leven niet van weinig waarde en bijzonder zal Hij, zo zeggen onze kanttekenaren daar, ‘de dood Zijner uitverkorenen niet geringachten’.

Jonathan heeft in zijn pleidooi voor David bij zijn vader Saul deze woorden ook gebruikt, omdat David zijn leven gewaagd heeft en zichzelf in doodsgevaar gebracht toen hij tegen Goliath en de Filistijnen streed: ‘Want hij heeft zijn ziel in zijn hand gezet en hij heeft den Filistijn geslagen, en de HEERE heeft een groot heil aan het ganse Israël gedaan; gij hebt het gezien en gij zijt verblijd geweest; waarom zoudt gij dan tegen onschuldig bloed zondigen, David zonder oorzaak dodende?’ (1 Sam. 19:5). Ook de waarzegster in Endor gebruikte deze uitdrukking tegenover Saul, toen ze ontdekte dat de koning haar om raad kwam vragen, terwijl hij eerder zulke mensen liet doden. Ze heeft haar leven voor hem als het ware in de waagschaal gesteld. Daarom zegt ze: ‘Zie, uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn hand gesteld en ik heb uw woorden gehoord, die gij tot mij gesproken hebt’ (1 Sam. 28:21).

We komen deze uitdrukking ook al eerder tegen in de Schrift. Jeftha zegt tegen de mannen van Efraïm, die boos op hem zijn omdat hij hen niet bij de strijd betrokken had: ‘Als ik nu zag dat gij niet verlostet, zo stelde ik mijn ziel in mijn hand en toog door tot de kinderen Ammons, en de HEERE gaf hen in mijn hand; waarom zijt gij dan te dezen dage tot mij opgekomen om tegen mij te strijden?’ (Richt. 12:3). Hij zegt dat hij er zijn leven voor over heeft gehad om de vijanden te verslaan en dat ze dat wel moeten beseffen. En daar mogen we wel eens meer om denken, hoe in oorlogstijd soldaten hun leven geven voor de vrijheid van anderen. Ik denk dat onze kinderen de oorlogskerkhoven waar veel van onze bevrijders begraven liggen, wel eens mogen bezoeken, om daarvan doordrongen te worden.

Het zijn allemaal duidelijk geschiedenissen waaruit we zien hoe op verschillende tijden mensen hun leven veil hebben, dus bereid zijn op te offeren voor een bepaalde zaak. David gebruikt hier de uitdrukking om de Heere te zeggen dan hij zijn leven overhad voor Zijn geboden, om die te houden. Hier mogen we wel een toepassing maken op ons leven en ons afvragen hoeveel we ons aan Gods wil gelegen laten liggen.

Ga eens na of we in onze jeugd al vroegen naar Gods wil. Wellicht zijn we er bij opgevoed, maar was je toen al bang om te zondigen? Het is een voorrecht als onze ouders ons zo hebben opgevoed dat Bijbelse normen ons zijn ingeprent, maar nodig is dat er liefde bijkomt, zoals die erbij hoort als de Heere werkt. Maar hoe vaak is er alleen maar angst voor straf en dus een slaafse godsdienst, waar jongeren uit willen en vaak ook durven te ontsnappen om… de duivel te dienen. Als je daar toch je leven voor overhebt! Dan is er alleen vleselijke eigenliefde en wat is het gevaar dan groot om plotseling in de rampzaligheid te ontwaken! Je hebt de wil lief van degene die je liefhebt en heb je God niet lief, dan heb je jezelf er niet voor over. Dan begrijp je niets van martelaren die hun leven voor de Heere en Zijn eer en dienst gegeven hebben.

In onze tekst staat dat David Gods wet niet had vergeten. Dat kwam bij hem voort uit de liefde tot God. Gods liefdewerk hecht zich aan ons geheugen. Geen leed kan het eruit wissen. Wij zijn ten aanzien van veel dingen vergeetachtig; tenminste de meeste mensen. Het is wel opmerkelijk wat we onthouden en wat we niet onthouden. Let er eens op of er liefde in het spel is als je iets al of niet onthoudt. Let er vooral eens op als het om personen gaat. Onze genegenheid heeft veel met ons geheugen te maken. Andersom is het ook vaak zo dat we dingen die we liever niet doen ook graag vergeten.

Pas dit nu eens toe op het vergeten van Gods wet. Het gaat dan om Gods wil. En we hebben de wil lief van de persoon die we liefhebben. Daar heb je gedachten bij. Daar koester je de herinneringen van. Dat komt voortdurend terug in je gedachten. Zo zal het dan toch ook zijn met wat God wil, dus met Zijn wet? Als we God liefhebben, vergeten we niet iedere morgen te bidden om Zijn wil te doen. Die wil je kennen en zoeken te doen, gedreven door de liefde tot Hem. Als die liefde in je hart gewerkt is, dan gaat ze zo heersen, dat ze sterker is dan alle andere liefde. Ten diepste komt ze van Christus. De Heilige Geest stort ze als het ware uit in je hart. Van die liefde lezen we in het Hooglied: ‘Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm; want de liefde is sterk als de dood, de ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des HEEREN. Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen, ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten’ (Hoogl. 8:6 en 7). In deze tekstwoorden wordt de zekerheid van de liefde van Christus getekend. De bruid bidt daarom en zoekt een verzekering door verzegeling, zoals wij daar ook bij de sacramenten wel over spreken. Ze begeert een bevestiging van de liefde van haar Bruidegom, als een zegel op haar hart. De kanttekenaren denken aan de borstlap van de hogepriester, waar de namen van de twaalf stammen van Israël op waren gegraveerd. De hogepriester droeg de namen der twaalf stammen niet alleen op zijn hart, maar ook op zijn schouders, ter gedachtenis aan het volk van Israël. Hier zijn zowel de liefde van de bruid van Christus zelf, alsook de liefde van Christus tot Zijn kerk en uitverkorenen aan de orde. Die onderlinge liefde is zo sterk in haar kracht dat zij niet kan uitgeblust worden door vijanden of door tegenspoed, ja zelfs ook niet door den dood. Onze vaderen wijzen er in de kanttekeningen nog op dat de liefde die er is tussen Christus en Zijn kerk, niet kan gescheiden worden. Want ze is ‘samengebonden door den band van de Heilige Geest’. We mogen onszelf daarin wel onderzoeken. Kennen we die liefde? Het is een kennelijke gave van God, in het hart uitgestort. En ze wordt zichtbaar in het niet vergeten van Gods wil en dus van Gods wet
U zult weten dat in de Bijbel over het verband tussen de liefde tot God en de liefde tot Zijn wet nog veel vaker gesproken wordt. Denk eens aan wat Jeremia schrijft over het nieuwe verbond, dat God gestalte geeft in het leven van Zijn kinderen. Daar staat van in Jeremia 31:33: Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. In Jeremia 32:40 wordt dit bevestigd in de woorden: ‘En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.’

Gods wet wordt in het hart geschreven, gegraveerd. Dat is hetzelfde als de Godsvreze die in het hart gelegd wordt. Wat is dit alles wezenlijk. Het blijkt wel dat het in een ware bekering niet gaat om wat gedachtenvlagen of wat lichtvaardig praten. Het gaat om ons hart en daaruit, zegt Salomo, ‘zijn de uitgangen van het leven’. Als je God lief krijgt in oprechte Godsvreze, krijg je Zijn wil lief, en zo lief dat het in heel je leven blijkt. Zo lief dat je daar je leven voor over hebt en aan God wilt geven.

Zichtbaar is die liefde, die David kende en die op andere plaatsen in de Schrift wordt verwoord, ook geweest bij de marelaren die de eeuwen door de komst van Gods Koninkrijk zichtbaar hebben gemaakt in hun lijden en sterven. Eigenlijk was dit steeds een vrucht van het lijden en sterven van Christus. Die stierf niet als martelaar, maar als Borg en Middelaar, voor de zonden der Zijnen, om die te betalen en hen vrij te kopen van het geweld van duivel, dood, zonde en hel om ze tot Zijn bruid te maken. Als in tijden van vervolgingen de leden van de bruidskerk gevangen genomen werden om de marteldood te sterven, dan bleek dat ze hun leven voor hun Meester over hadden. Ja, hun liefde was sterker dan de dood. Ze hadden hun ziel als het ware in hun hand, omdat ze Gods wil en wet niet konden verloochenen. Indrukwekkend zijn de geschiedenissen die van hen opgetekend staan. Vroeger hadden veel gezinnen tenminste drie boeken in huis: de Bijbel, Vader Cats (dat waren vooral ook veel wijze lessen voor het dagelijkse leven) en een martelarenboek. De martelarenverhalen werden dan nogal eens voorgelezen opdat de gezinsleden zouden horen wat de waarde is van een oprecht geloof. Ik weet niet welke boeken bij u, na de preken op Gods dag, nog gelezen worden. Maar het zou niet verkeerd zijn als u met uw gezin eens vaker in de kerkgeschiedenis zou leven en dan ook bijzonder de indrukwekkende geschiedenissen van de martelaren. Dan leest u van Polycarpus uit Smyrna, die op hoge leeftijd nog verbrand werd, maar zijn Koning niet kon verloochenen; van Ignatius uit Antiochië, die in Rome voor de leeuwen geworpen werd en zich Gods tarwegraan noemde, dat tussen de tanden van leeuwen verbrijzeld moest worden; van Blandina, een meisje van stand en de slaaf Ponticus en 46 andere mensen die in Lugdunum (het huidige Lyon) gemarteld en vermoord werden omdat ze christen waren; van Vivea Perpetua en Felicitas, haar slavin, die doopkandidaten uit Carthago; zij moest haar baby afstaan en beiden zijn door een wilde stier gedood; en dan nog de vele anderen. Ook uit de reformatietijd zijn veel martelarengeschiedenissen bekend. Wat hebben bijzonder Alva en de inquisitie niet veel mensen gedood, door de strop, door verdrinking, door onthoofding, door levend te begraven, enzovoort. En gaan allerlei martelingen nog niet steeds door in landen als Noord-Korea, China, Afghanistan, Pakistan en in verschillende Afrikaanse landen? Het christendom heeft alle eeuwen door offers gebracht. Waar het op aankomt is, of het uit de ware liefde gebeurt.

In 1 Korinthe 13 lezen we onder meer: ‘Al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven. ’Ware liefde doet het niet , zo zeggen ook onze kanttekenaren daar, ‘uit eergierigheid of andere noden en inzichten’, maar ‘uit liefde van Gods eer, en om de gemeente daarmede te stichten en in de waarheid te bevestigen.’ Zo zien we maar weer dat alles nagemaakt kan worden. Maar ook dat wat echt is openbaar komt. Een zekere Quintus wilde in Smyrna ook de eer van martelaar wel krijgen, maar hij werd een afvallige en offerde aan de keizer, toen hij de wilde dieren zag. Niet eigen eer, maar de eer en wil van God moet onze drijfveer zijn of worden en nogmaals: dat zal enkel zijn door oprecht liefde.

David kon zeggen zijn leven over te hebben voor God en Zijn eer, dus in de dienst des Heeren. Hij kon zeggen dat hij Gods wet niet zou vergeten, al zou het hem het leven kosten. Kom. Leg er uw leven nog eens naast. Vraag het u eens af: ‘Waar heb ik mijn leven voor over?’ Sommigen koesteren verslavingen, ze vergooien hun leven eraan; denk aan drank en drugs; denk aan seksverslaving, maar ook allerlei boezemzonden waar men niet mee wil breken. Ze offeren hun leven op aan hun afgoden. Maar als door wedergeboorte Gods liefde in je hart uitgestort en Zijn wet erin gegrift is, dan zal dit er nooit uitgaan.

Psalm 119:55, 83; Ps. 116:2,3:

55 Mijn ziel is in mijn hand, steeds in gevaar;
‘k Verlies nochtans Uw wet niet uit mijn ogen.
Zij blijft mijn doel; en schoon een boze schaar
Mij strikken heeft gelegd door list en logen,
Ben ik van Uw bevelen hier of daar
Niet afgedwaald, noch tot hun kwaad bewogen.

83 Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint!
Zij zullen aan geen hinderpaal zich stoten.
Ik, HEER’, die al mijn blijdschap in U vind,
Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten;
‘k Doe Uw geboôn oprecht en welgezind;
Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.

2 Ik lag gekneld in banden van den dood,
Daar d’ angst der hel mij allen troost deed missen;
Ik was benauwd, omringd door droefenissen;
Maar riep den HEER’ dus aan in al mijn nood:

3 ’Och HEER’, och wierd mijn ziel door U gered!’
Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig.
De HEER’ is groot, genadig en rechtvaardig,
En onze God ontfermt zich op ’t gebed.