EN GEBED OM GEESTELIJK LEVEN IN DE VERDRUKKING
Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw Woord (Ps. 119:107).
Lezen: Psalm 94
We ontmoeten David in dit vers als een verdrukte. Ik denk dat we het wel met elkaar eens zijn, dat wij de verdrukking graag ontlopen. Wie wordt er nu graag verdrukt? Niemand immers. Er zijn er die naar onze overdenkingen meeluisteren die de onderdrukking onder het Duitse juk nog hebben meegemaakt. Wat een benauwde tijd voor een verdrukt volk! Wat een zorgen heeft dat niet met zich meegebracht; wat een angsten; wat een benauwdheid. Een land wil niet verdrukt worden. Maar ook ieder van ons leeft niet graag in omstandigheden die benauwen, die verdrukken. David wordt wel verdrukt.
Laten we onderzoeken waarom hij verdrukt werd. En als u zich op enige wijze herkent, is het ook goed om te onderzoeken waarom u verdrukt wordt. Want alle verdrukking op deze wereld is niet eender. Daar is een verdrukking zoals iedereen die ervaart, door de gevolgen van de zonde. Dan worden we verdrukt omdat we God verlaten hebben. ‘Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen’, zingt David in een van zijn psalmen. Die zal geen voorspoed hebben; wel tegenspoed, en uiteindelijk verdrukking, voor eeuwig, op een verschrikkelijke wijze als de toom Gods zich ontlaadt tegen de goddelozen. Verdrukking is er veel op de wereld, verdrukking van de Godsverlaters, als Hij hen tegenkomt met, toch nog waarschuwingen. Want dat zijn het. Als we de gevolgen van de zonde van nabij ondervinden in eigen hart en leven op een weg die niet goed is, dan is die verdrukking een waarschuwing. Zult u het niet vergeten? Want als u nog voor eigen rekening leeft, hebben de waarschuwingen ook niet ontbroken in uw leven. Misschien ervaart u allerlei verdrukkingen. Als u in het ziekenhuis verzorgd moet worden en uw weg is nog een weg die niet goed is, een weg die niet uitkomt in het eeuwige leven, dan verdrukt de Heere u. Waarom doet Hij dat? Ik hoop dat u met David eens in mag stemmen, die zong: ‘Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest, opdat ik dus Uw Goddelijk recht zou leren.’ Het kan zijn dat wij gaan roemen in de verdrukking, zoals Paulus schrijft. Weet dat zo de verdrukking die ons op wegen van de zonde, wegen zonder God, ontmoet nog ten goede zou kunnen zijn. Voor veel mensen is het een voorbode van hun eeuwig verderf. Als ze zich niet bekeren van de goddeloosheid van hun weg, maar doorgaan. Dan is het een verdrukking die straks nog erger zal worden. Dat is de verdrukking van de goddelozen. Laten we bidden daarvan op tijd gered te worden; om daardoor geroepen en getrokken te worden door het zaad van het Woord als ons hart geploegd wordt.
Maar hier in de tekst ontmoeten we toch een andere verdrukking. Hier gaat het over de verdrukking van een kind des Heeren. Hebben die dan ook verdrukking? Ja, veel verdrukking. Die gaan door veel verdrukkingen, zo is hun gezegd, in Gods Koninkrijk in. Dat heeft de apostel Paulus gezegd en ervaren, maar ook de profeten ench, Gods kinderen van alle tijden. Daar is er niet een hier op deze wereld die de verdrukking niet heeft ervaren. Het geldt allen die de Heere vrezen. Daarom denk ik dat zoveel nabijkomenden, zoveel natuurlijke mensen tegen het leven in waarachtige Godsvreze aankijken als een benauwend leven; als een leven dat hen niet aanlokt. Want ze zien wel dat het veel strijd en verdrukking geeft. En dat laatste is waar. Het geeft veel strijd en verdrukking. Hoewel het toch een goed leven is! Hoewel er geen beter leven bestaat dan een leven, geleid door de Heere, dan een leven in de vreze des Heeren. Maar het is een leven met veel strijd en verdrukking. De schare die voor de troon is, die de palmtakken van overwinning daar mogen dragen en die het lied zingen tot lof van het Lam, dat is een schare, die uit de grote verdrukking komt.
Gods kinderen worden verdrukt hier op aarde. Merkt u? Ze komen allemaal uit de grote verdrukking. Dus kennen ze die allen. Ze worden wel vaker aangemerkt als verdrukten en als ellendigen. En zulk soort namen worden wel gebruikt om al Gods kinderen samen te vatten, om ze allen onder een noemer te brengen. ‘Wat zal men dan antwoorden de boden des volks? Dat de HEERE Sion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin hebben zouden’, schrijft Jesaja (Jes.14:32). En later schrijft hij over ‘de verdrukten, de door onweder voortgedrevenen, de ongetroosten’, die ‘hun stenen gans sierlijk leggen’ en ‘op saffieren gegrondvest worden’. Ja, ieder die de Heere vreest, zal daar iets van kennen. Zullen we het eens zien in het verband van onze tekst?
In Ps.119:107 staat: ‘Ik ben gans zeer verdrukt.’ Maar vlak daarvoor zegt David: ‘Ik heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.’ Nu, daar leest u de bron van de verdrukking. David is ingewonnen voor de dienst van God. De wil van God is hem lief. De rechten des Heeren bemint hij boven alles. Die zoekt hij voor zichzelf en voor anderen. Die wil hij handhaven, uit liefde, tot God en tot de naaste. Want hij weet dat het heil van de naaste verbonden is aan het doen van de wil des Heeren. Zo wil David handhaven wat God heeft ingezet: de rechten des Heeren en Zijn gerechtigheid. Die wil hij onderhouden. Nu, dat geeft strijd. Overal waar iemand ingewonnen wordt voor de dienst des Heeren en de wil van God lief krijgt, daar brengt dat strijd met zich mee en daardoor verdrukking. Denkt u dat de duivel iemand met rust laat als hij de Heere gaat vrezen? Als iemand innerlijk overtuigd en dan ook uiterlijk getrokken wordt? Dat gaat samen. Word je innerlijk getrokken om de wil van God te zoeken, ook in de kleine dingen van iedere dag, dan zal het ook zijn in de grote dingen. In alles krijg je tegenstand, misschien wel waar je het nooit verwacht had. Dan zijn er overal mensen die zich tegen je stellen of die je verlaten of dwars zitten. Die je het leven onmogelijk willen maken. Dan heeft de duivel opeens ontzettend veel handlangers. De een openlijk en bruut; die door spotten probeert iemand je er vanaf te brengen. De ander geniepig, verleidelijk, met schijnbare liefde, die evenwel af probeert te trekken van de dienst en de vreze des Heeren. Maar vijanden zijn er overal, handlangers van de duivel, vijanden van Gods werk en Kerk. En ze verdrukken. Ze kunnen het iemand zo benauwd maken! We kunnen het zo moeilijk krijgen op ons werk, als we niet meer kunnen zwijgen waar we moeten spreken. Maar niet alleen op het werk. Het kan ook wel in eigen gezin, in eigen familie, onder eigen kennissen. En ach, waar is de hevigste strijd dikwijls? is het niet in het eigen innerlijk? De lusten tot de zonde, het begeren van het vlees, dat strijdt tegen de geest? Geeft ook dat geen strijd, benauwdheid en verdrukking? Wat zit een mens dikwijls in de klem. En de duivel stookt het; die ziet het. Die bevordert de verdrukking. Laten ze het maar benauwd hebben, laat de vreze des Heeren maar iets verschrikkelijks lijken. Laat het leven van Gods kinderen maar vol ellende en vol benauwdheid zijn; zo zou hij wel willen. Ja, zo zou hij wel willen.
Wel, de verdrukking is waar; ze is er. En de Heere laat het nog toe ook. Zijn hand is er zelfs in. Laten we het maar niet vergeten. Daardoor mogen Gods kinderen zeggen: ‘Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest.’ Ja, die leren roemen in de verdrukking omdat ze lijdzaamheid werkt, bevinding en hoop, waar de liefde Gods in het hart is uitgestort, zegt Paulus in de Romeinenbrief. Roemen in de verdrukking? De verdrukkingen lijken een leven mee te brengen vol nood en ellende, vol benauwdheid en narigheid. Maar toch is het niet zo. Want die verdrukking drijft uit, al is ze nog zo hevig. En ze kan soms hevig zijn! We hoeven er niet verachtelijk over te spreken. Kijk maar in de tekst: ‘Ik ben gans zeer verdrukt’. Dat is niet weinig. Waarom staan alle twee die woordjes daar? ‘Gans’, dat betekent eigenlijk ‘overal’ . Op ieder levensterrein ondervind ik tegenstand. En ‘zeer’, dat ziet op de mate. Het is ontzettend zwaar, die verdrukking. Dus de verdrukking betreft heel Davids leven, in al zijn facetten. Begrijpt u dat? Weet u wie dat begrijpt? Die weet dat het zuurdeeg van het Koninkrijk Gods het hele leven doortrekt, zoals gist het brood.
Als God iemand bekeert, dan bekeert Hij een jongen of meisje, een man of vrouw niet alleen voor de zondag, zodat alleen de zondag verandert. Of dan bekeert Hij zo’n jongen of meisje of zo’n man of vrouw niet alleen voor de uurtjes dat ze alleen zijn. Nee, iemand die bekeerd wordt, die krijgt een begeerte om God altijd te dienen, waar hij ook is. Ieder uur van de dag en op alle terreinen van het leven. Dan is er geen levensterrein dat uitgezonderd kan worden; waarvan we zeggen: dat hoort er niet bij en heeft niets met God te maken. Nee, juist de waarachtige Godsvreze dringt door op alle terreinen van het leven en brengt dus ook overal verdrukking met zich mee. ‘Ik word gans zeer verdrukt. Overal komt men me tegen.’ Dat kan zijn op het terrein van relaties met mensen. Maar het kan ook zijn op het terrein van het wel en wee van uw zaak, van uw financiën. Het kan ook zijn ten aanzien van uw lichaam, of ten aanzien van uw omgeving, ten aanzien van uw werk; welk terrein eigenlijk niet? Overal kan de duivel het proberen. Bij Job deed hij het op alle terreinen tegelijk, zowel zijn geld, als zijn gezin, als zijn hele bedrijf, alles stortte ineens in; hij was ‘gans zeer verdrukt’. En de duivel lachte. En de Heere liet het toe. Verdrukt op alle terreinen van het leven. Vaak gaat het samen. Let er eens op. Als iemand enige geestelijke verdrukking krijgt omdat de vreze des Heeren komt in zijn leven, dan ziet u niet zelden dat het lichaam ook gaat kwijnen. Soms komt er ziekte en narigheid, waarvan de duivel zegt in het hart: dat komt er nu van. Je wordt er niet beter mee maar eerder slechter. Ja, ‘gans zeer verdrukt’. Op verschillende levensterreinen schijnt opeens alles tegen te lopen. Dat is geen vreemde zaak. Maar mocht het maar zo zijn: ‘Die hoe het ook moog’ tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid hopen.’ Want tegenlopen doet het wel. Anders zou de duivel de duivel niet zijn. De satan is een tegenstander.
Maar laten we eens verder kijken in onze tekst. ‘Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw Woord.’ Hij roept in die verdrukking tot de HEERE. Ik kan u niets beters aanraden. In de benauwdheid riepen ze tot de Heere. In de benauwdheid die ze hadden, zo verloste Hij hen uit al hun angsten,’ zo leest u telkens in de 107e Psalm. Is er een beter adres om in de nood van uw leven tot God te gaan? En dan weet ik wel: daar is de duivel een vijand van. Dus die zegt al lang in uw hart: ‘Ja, nu naar de Heere gaan, terwijl je Hem 60, 70 jaar aan Zijn plaats kon laten en de Heere niet nodig had. Dat is onoprecht, huichelaar! Nu in het laatste van je leven, nu je bijna ten onder gaat en niets meer goed kunt maken, nu zeker je nood bij God brengen? Nu wil God je ook niet horen.’ Zo stookt de vader der leugenen. Een doorbrenger, aan het einde van zijn leven gekomen, die niets meer heeft om God aan te bieden, maar alles verloren heeft; een leven vol zonde en vol schuld. En dan de benauwdheid van een aftakelend lichaam! Dan te ervaren dat het met de dag minder wordt. Is daar nog verwachting voor? Mag die ook roepen, zo zeer verdrukt? Ja, dat mag! Die mag roepen tot de Heere bij Wie uitkomsten zijn; uit genade, niet om verdienste. Heere, Heere, o, David bidt tot de Heere! Zie het in de allergrootste benauwdheid. Daaruit komt de roep tot de levende God om verlichting. Daarin is er verwachting omdat God leeft en omdat Hij machtig is om te verlossen. Omdat Hij genadig is en goed. Omdat Hij uit vrije genade een zondaar, die niets verdiend heeft, kan helpen. Psalm 88 is een heel droevige psalm, een heel duistere psalm van een bijzonder bestreden kind des Heeren. Maar hij roept toch nog tot de Heere. Toch nog! O, wat is een benauwdheid verschrikkelijk als men ook dat weigert. Als men ook dat niet meer wil doen. Zegt u: ‘Ja ,maar ik kan het niet oprecht? Ik weet niet te bidden zoals het behoort’? Breng dat ook maar bij God. Laat het maar een deel van uw benauwdheid uitmaken. Ja, is dat uw grootste benauwdheid niet, verdrukten, door onweder voortgedrevenen? Dat u tot God niet weet te naderen, dat u de hemel niet open kunt krijgen met uw verzuchtingen? En mag je dan toch roepen? Ja, zelfs als de dood heerst. Als je dan zegt: ‘Ik lig in de banden van de zonde en van de dood. Ik heb werkelijk, werkelijk helemaal niets waardoor God mij zou horen. En ik weet ook geen levend gebed op te zenden’. Bid dan toch maar. Hoe? Net als David hier. ‘Heere, maak mij levend naar Uw Woord.’
David was niet een man die zelf beschikte over het leven, of over het geestelijke leven. Als u denkt dat Gods kinderen dit kunnen, dan kent u ze nog niet. Zij leren dat ze, zoals in het Avondmaalsformulier staat, midden in de dood te liggen en het leven buiten zichzelf in een Ander te zoeken. Leven, geestelijk leven hebben ze van zichzelf niet. ‘Wie het leven nu in eigen hand niet meer heeft kunnen houden, die komen aan door het Goddelijk licht geleid’, zo heeft David gezongen in Psalm 22. Hij riep tot de levende God. Hier staat het: ‘Maak mij levend naar Uw Woord’. Bidt dat een levendgemaakte ziel? Denk niet geliefden dat Gods kinderen zichzelf zo altijd bezien. In hun hart wordt een verzuchting gelegd, die vertolkt hoe ze overtuigd zijn van hun nood en dood. Erkenden we toch eens hoe het met ons staat. Zagen we toch eens hoe de dood door de zonde is doorgegaan tot alle mensen. Beleefden we de geestelijke dood eens in zijn verschrikking. Er zou verwachting zijn. Dan zeggen misschien degenen die er iets van ervaren: welke verwachting? Deze, dat u met David gaat zuchten. Want de ergste ellende blijft altijd nog dat we onze ellende niet kennen. De ergste dood is dat we niet zien dat we dood zijn. Maar als we het mogen zien en de verzuchting uit de nood en uit de dood rijst op tot de God van alle leven, dan is dat een verzuchting vanuit een smartelijke verdrukking. Dan is dat een verzuchting waarbij je onder een geweldige overmacht ligt. Want de duivel, de wereld en de zonde, wie kan ze klein krijgen?
David voelt zich zeer verdrukt. Hij kan er zelf niet bovenop komen en zijn vijanden overwinnen om zelf het leven te verwerven. Hij zoekt eeuwig leven dat voor God bestaan kan; waardoor hij bij Hem mag komen. Hij kan het niet bewerken of verdienen. Maar hij smeekt om dat leven dat eeuwig is, dat uit God is; dat niet overwonnen wordt door de duivel, door de dood of door de hel. ‘Maak mij levend naar Uw woord.’ De Levensbron vinden Gods kinderen buiten zichzelf, in Hem, Die het leven verwierf door Zijn dood. In Hem, Die Zichzelf heeft genoemd het Levende Water, een Bron van levend water. Maak mij levend. Ziet u dat dit een toevlucht nemen is tot Hem, van Wie het leven alleen maar kan komen? Ik weet niet of het u al opgevallen is, maar deze verzuchting horen we vaker in de overdenkingen van Psalm 119; deze verzuchting: ‘maak mij levend’. Misschien hebt u al eens gedacht dat ik me vergist heb, toen ik in het begin van de Psalm heb gezegd: deze psalm bevat geen herhalingen. Sommigen vinden de psalm eentonig, maar dat is ze niet. In ieder vers staan er steeds nieuwe verzuchtingen. U zegt: Ja maar, dat ‘maak mij levend’ hebben we toch al heel wat keren zien staan? In vers 25: ‘Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw Woord’; vers 37: ‘Wend mijn ogen af dat ze geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen’; vers 40: ‘Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid’; vers 88: ‘Maak mij levend naar Uw goedertierenheid; dan zal ik de getuigenissen Uws monds onderhouden’. En nu in vers 107/ En het komt nog wel vaker: ‘maak mij levend’. Toch eentonigheid? Ach, als het gaat over deze psalm in zijn rijke schakering, in al die verzuchtingen vanuit verschillende omstandigheden, dan hoeft het u niet te verwonderen dat dit de grondtoon blijft, de grondtoon van deze heerlijke zang, van deze rijk geschakeerde bede, door de Heilige Geest aan David gegeven. Dat dit de grondtoon blijft, komt omdat er van ons niets is te verwachten dan de dood. En daarom, die weerkerende verzuchting: ‘Maak mij levend. Heere. Het leven moet van U komen’. Dat is een verzuchting die Gods kinderen nooit moe worden. Daar proeven ze zelf geen eentonigheid in, maar nood. Dat komt op uit de nood. En zo’n verzuchting wordt uit de nood in hun leven geboren. Die vergezelt hun al de dagen van hun leven. Het kan alles alleen van God komen, het begin maar ook de voortgang en ook de voleinding; de onderhouding van het werk voor Gods Kerk.
Onderhouding is ook Gods werk. Dat betekent bediend te worden uit de Levensbron; uit Hem, Die ook verdrukt werd. Die verdrukt wilde worden. Ja, Die verdrukt wilde worden opdat Hij de verdrukten zou kunnen bevrijden. Hebt u het ooit gezien? ‘Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen’? Een zware druk is op Hem gelegd. O, dat Hij op Zich nam wat ellendige zondaren voor eeuwig zelf zouden moeten dragen! Het is verdiend om eronder te bezwijken. En Jesaja ziet die lijdende Knecht des Heeren. Hij heeft het op Zich genomen. O, de straf die wij verdiend hebben: ‘toen dezelve geëist werd, werd Hij verdrukt’! Hij werd verdrukt, zegt Jesaja in grote verwondering, opdat zij van de last ontheven zouden worden en voor eeuwig in vrijheid zouden worden gesteld. Weet, dat uw verdrukking niet de helft, niet een kwart, niet een tiende, niet een honderdste van Zijn ellende heeft. Als de blik geslagen is op Hem, Die verdrukt werd als Borg, hebben sommigen wel gezongen op hun brandstapel. Hoe moet je dat anders verklaren? Dan zijn ze wel moedig naar het schavot gegaan. Dan hebben ze wel geroemd temidden van de verdrukking. Waarom? Omdat het hun ten goede was. Omdat het hun onder de liefde Gods was opgelegd. Terwijl Christus onder de toorn Gods werd verdrukt. Omdat het hun tot loutering is. En is dan de Koning tegenwoordig, is Hij nabij met Zijn liefde, dan is de verdrukking schier geen verdrukking meer. Dan wordt de gevangenis wel een paleis. O, dan is er vreugde en vrede door het smaken van de liefde Gods in Christus. Daarom, nee, het leven van de verdrukten, van Gods kinderen, het leven van hen die een leven vol strijd en verdrukking hebben, is toch zo’n ellendig leven nog niet. Nee, een zoete omhelzing, een blijk van Gods liefde en gunst is zo oneindig veel meer dan alle ellende en alle narigheid die er op deze wereld uiteindelijk door de zonde toch is. En die toe zal nemen voor hen die de Heere niet zoeken; die vervreemd van God voortleven naar hun ondergang. Hoort u daar nog bij? De Heere verhoede het. Dat toch Zijn roepstemmen, Zijn verdrukkingen – want Zijn hand is er in als ze u ontmoeten op uw weg naar het verderf – toch geheiligd werden en u mochten brengen op de weg ten leven. Dat Gods Woord kracht mocht doen in uw leven tot uw eeuwig behoud! En verdrukte kinderen des Heeren, kom, zie nu eens op het lot wat u wacht. Daar is een schare die uit de grote verdrukking komt. Ze hebben hun klederen gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam. Ze hebben leren roemen in de verdrukking, in beginsel al hier op aarde. De Heere geve u daarmee in te stemmen vanuit de verzuchting die we mochten overdenken uit de 119e Psalm, vanuit de verzuchting van Gods kind en knecht David: ‘Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE; maak mij levend naar Uw woord.’
Zingen: Ps.119:54, Ps.94:3,6:
54. Ik ben op ’t diepst verdrukt; ai, schenk mij, HEER’,
Vernieuwde kracht, sterk naar Uw woord mijn leven.
Merk op in gunst, mijn God, hoe ik U eer;
Hoe hart en mond vrijwillig, offers geven;
Ai, zie daarop met welgevallen neer;
Laat in mijn hart Uw rechten zijn geschreven.
3. ’t Verbrijzeld volk, o HEER’, moet bukken,
Daar zij Uw erfdeel wreed verdrukken;
De zwakke weêuw, van hulp ontbloot,
Wordt met den vreemdeling gedood.
Zelfs wordt d’ onnooz’le wees vermoord;
Naar recht noch reden wordt gehoord.
6. Neen, dwaas, de HEER’ weet uw gedachten,
Dat z’ ijdel Zijn bestuur verachten.
Welzalig is de man, o HEER’,
Die door Uw tucht en hemelleer
Het nut der onderdrukking weet,
En voordeel trekt zelfs uit het leed.