GODS RECHTEN MET EEDZWERING ONDERHOUDEN
Ik heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid (Ps. 119:106).
Lezen: Matth. 23:16-22
Zweren moeten we nooit lichtvaardig doen. Er zijn Bijbelgedeelten die zelfs het zweren lijken te verbieden. De wederdopers hebben in de tijd van de reformatie zulke Schriftgedeelten aangegrepen door het zweren van een eed te weigeren of te verbieden.
De Heere Jezus heeft in de Bergrede ons nadrukkelijk een ernstige waarschuwing voorgehouden tegen lichtzinnig spraakgebruik, als Hij zegt: ‘Wederom hebt gij gehoord dat van de ouden gezegd is: Gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uw eden houden . Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings; noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze.’
De Zaligmaker, Die altijd helder en klaar de waarheid sprak, houdt ons voor dat ook wij in ons spreken bij ons dagelijkse werk duidelijke en eerlijke taal moeten gebruiken, in alles eenvoudig en oprecht.
Mensen die het niet zo nauw nemen met de waarheid, hebben vaak de behoefte om hun woorden kracht bij te zetten. Het kan een kenmerk zijn van hun ontrouw en leugenachtigheid. Dan zeggen ze: ‘Het is echt en echt en echt waar!’ terwijl de leugens er vanaf druipen. Laten we met zulke kwalijke gewoontes toch niet meedoen maar waarheidsgetrouw zijn in ons spreken.
Nog erger wordt deze zonde als er sprake is van een eed. Voor Gods aangezicht wordt dan gelogen. Dat was de zonde van Ananias en Saffira, maar dan wel nadrukkelijk tegen de Heilige Geest, zoals Petrus sprak. Ze moesten het met hun dood bekopen. Ik zal van een valse eed niet zeggen dat het een bijzondere zonde tegen de Heilige Geest is, maar het komt er toch wel dicht bij. We roepen in een eed Gods Naam aan en als we dat doen met een leugen in onze rechterhand, dan is dat geen licht vergrijp, maar een heel zware zonde. Daar lichtvaardig mee om te gaan is een teken van een oppervlakkige godsdienst, die meer opheeft met eigen schone schijn dan met de eer of waarheid van God.
De waarschuwing tegen lichtvaardig zweren wordt door de apostel Jakobus ook gegeven. Kennelijk was het als een diep ingevreten gezwel in de Joodse samenleving. Dat blijkt uit de bestrijding van het lichtvaardig zweren niet alleen door de Heer Jezus, maar ook door de apostel Jacobus, als hij schrijft: ‘Doch vóór alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt’ (Jak. 5:12). Kennelijk was het ook in zijn tijd de gewoonte om het niet zo nauw te nemen met de waarheid en dan toch met een eed te doen voorkomen alsof je bijzonder eerlijk bent. Het bevestigen van eigen waarachtigheid is tenminste een teken van grove zelfoverschatting. De apostel Paulus schrijft aan de Romeinen: ‘Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt’ (Rom. 3:4).
Toch blijkt overduidelijk uit Gods Woord dat het gebruik van de eed geoorloofd is en dat we niet zelden lezen over een Godzalig zweren. In de wetgeving die God gaf aan Israël is er duidelijk sprake van. Zo lezen we dat ‘wanneer iemand aan zijn naaste een ezel, of os, of klein vee, of enig beest te bewaren geeft, en het sterft, of het wordt verzeerd, of weggedre¬ven, dat het niemand ziet; Zo zal des HEEREN eed tussen hen beiden zijn, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij zal het niet wedergeven’ (Ex 22:10,11). Men mocht niet bij de afgoden zweren, maar Jeremia beveelt: ‘Zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen’ (Jr 4:2). Verder lezen we van Abraham dat hij Abimelech zwoer, en van Jakob dat hij Laban zwoer. En Jonathan zei tegen David: ‘Zweer mij dan nu bij den HEERE, zo gij mijn zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders huis!’ En David zelf sprak tot Bathseba: ‘Voorzeker, gelijk als ik u gezworen heb bij den HEERE, den God Israels, zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon in mijn plaats zitten.’ Bewijzen genoeg dus. Daar kunnen we er nog wel bijdoen uit het Nieuwe Testament, als iemand soms denkt dat het alleen tijdens het Oude Testament mocht. Hoor eens van de engel die Johannes op Patmos ziet, staande ‘op de zee, en op de aarde’. Die ‘hief zijn hand op naar den hemel; en hij zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn.’ En schrijft de apostel Paulus niet van het zweren van God Zelf, als hij aan de Hebreeën schrijft: ‘Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij nie¬mand, die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzel¬ven, Zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen, en verme¬nigvul¬di¬gende zal Ik u vermenigvuldigen. Want de mensen zweren wel bij den meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreken; Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloedi¬ger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is geko¬men.’ Ook op andere plaatsen wordt over Gods zweren gesproken, met name in de Psalmen. In Psalm 110 lezen we: ‘De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.’ En om nog een duidelijk voorbeeld te geven: in Psalm 89 spreekt God: ‘Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan; en de Getuige in den hemel is getrouw.’ Nee, er is geen grond om te denken dat we nooit mogen zweren. Staande blijft, wat we overal in de Bijbel tegenkomen met betrekking tot het oprechte zweren, waarbij voor Gods aangezicht trouw en waarheid worden bevestigd, zoals in onze Heidelbergse Catechismus staat.
In onze Heidelbergse Catechismus staat daarom in vraag 101: ‘Mag men ook Godzaliglijk bij den Naam Gods een eed zweren?’ Het antwoord zegt: ‘Ja, als het de overheid van haar onderdanen, of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eed zweren is in Gods Woord gegrond, en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest.’
Je kunt over veel dingen twijfels hebben, maar als je een eed zweert, moet je geen twijfels koesteren over wat je doet, maar je moet de trouw en de waarheid met volle overtuiging bevestigen
De Heere Jezus wijst erop in het Schriftgedeelte dat we uit Mattheüs 23 lazen, dat men zijn beloften altijd moet betalen en niet moet gaan zweren bij schepselen, want die kunnen ons niet oordelen, of veroordelen en straffen, zoals God dat zal doen bij alle valse eden. Zweren mag je alleen bij en voor God.
Nu zien we hoe David in de 119e Psalm in ons tekstvers spreekt over een zaak die kennelijk voor hem van bijzonder gewicht is: hij wil de rechten van Gods gerechtigheid onderhouden. Hij onderstreept met die woorden dat Gods rechten rechtvaardig zijn. Kunnen wij daar bijvallen? Dat doen we namelijk zo makkelijk nog niet. Van nature vinden we dat we zelf rechten hebben. We leven in een tijd dat iedereen spreekt over de rechten van de mens. Iedereen meent overal recht op te hebben. Wee, als men hem tena komt. Nee, over plichten heeft men het niet graag. We willen ons recht doen gelden. Zelfs tegenover God denkt de hoogmoedige mens rechten te kunnen doen gelden. Dan komen we in opstand tegen Gods handelen met ons en vinden we dat Hij ons tekort doet. Och, dat we toch eens zagen hoezeer wij God tekort doen! Door de zondeval laten we ons vaak weinig aan Gods wil gelegen liggen. Het komt alles omdat we onszelf lief hebben boven God.
Maar nu gaat het in de tekst van onze overdenking over het onderhouden van Gods rechten. Kennelijk heeft David er zicht op. Ja, ook heeft hij er liefde voor. Dat hangt inderdaad samen met liefde tot God. Het hangt ook samen met een diep besef dat God recht heeft op heel ons leven. We behoren Hem als onze Schepper in alles te dienen en te eren. Gods rechten zijn rechtvaardig. Dan zijn wij verplicht – daar heb je de plichten die we graag vergeten! – om te doen wat Hij zegt. Als er liefde voor God in je hart is uitgestort, zoek je daarnaar. De Heere Jezus noemt het ‘een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid’. Bij honger en dorst heb je wel een heel sterk verlangen. Het moet vervuld worden. Het is het verlangen om rechtvaardig voor God te worden. We zijn het niet door onze zonden. Van nature leven we eraan voorbij. Maar door genade gaan we het zoeken en leren beseffen wat Salomo zegt: ‘Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de gerechtigheid redt van de dood.’ De vraag gaat leven: ‘Mijn ziele, doorziet gij uw lot? Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?
David wil de rechten van Gods gerechtigheid onderhouden. Toch kan hij het zelf niet, zoals wij het ook niet kunnen. De begeerte is sterk, maar hoe kom je aan die gerechtigheid? Heel je leven moet dan volmaakt op orde zijn, ja ook ten aanzien van wat achter je ligt. En als je daar licht over krijgt, zie je alleen maar zonde en schuld. Wordt dat geen meineed voor David? Je kunt toch nooit aan de eisen van Gods gerechtigheid voldoen?
Is dit niet de pijn van iedere ziel, die God lief krijgt en begeert te dienen? De oplossing voor deze nood ligt in Gods Zoon, Die in deze wereld kwam om in onze natuur als een rechtvaardig mens te leven. Hij kwam onder de wet om degenen die onder de wet zijn, te kunnen verlossen. Hij sprak al bij Zijn doop: aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. En dat heeft hij gedaan in heel zijn leven, als Borg, in de plaats van Zijn bruid. Hij heeft volmaakt Gods wil gedaan en Zijn wetten onderhouden. Daar kwam bij, dat Hij onder Gods rechtvaardige toorn de straf der Zijnen wilde dragen om die te betalen in Zijn lijden en sterven. Daarvan riep Hij op Golgotha: ‘Het is volbracht!’ Daarom kon Jeremia al van Hem spreken als van ‘de HEERE onze Gerechtigheid’.
Er is een Borg en Middelaar, die zondaren tot Zich roept om deel te krijgen aan Zijn verdiende gerechtigheid. Ze mogen die ontvangen door schuldvergevende genade. Jesaja sprak ervan: ‘De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.’ Vrijmoedigheid om tot Hem te gaan, krijgen degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Want in de Bergrede zegt Christus van hen: ‘zij zullen verzadigd worden’. Verzadigd wordt de ziel alleen door Christus, als aan Zijn voeten ervaren wordt, hoe Hij de zondaars ontvangt en met hen eet. Hijzelf is hun Brood uit de hemel. David die in het broodhuis Bethlehem opgroeide, heeft van Hem gehoord en geleerd en zong als herdersknaap al in Psalm 23:’Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. Zo mocht hij zelfs vertrouwen in een dal van de schaduwen des doods, omdat de Heere, Zijn gerechtigheid, bij Hem was.
David zingt nu dat hij dit ook wil bevestigen. Iets bevestigen is iets vast maken. Als een huwelijk bevestigd wordt, wordt het vastgemaakt in de Heere. Zo mocht David zijn eed ook vastmaken in God. Eigenlijk doen we dat altijd met onze eden. We leggen ze af voor Gods aangezicht om onze verwachting op Hem alleen te vestigen en bevestigen daardoor onze woorden.
Er klinkt in dat bevestigen iets door van een vertrouwen dat je niet in jezelf wilt en kunt gronden, maar waarvoor je de grond zoekt in de waarachtige God. Het is een zoeken om hulp, om steun, maar dat met een liefdevolle verwachting en een vast vertrouwen. Ook klinkt er een belofte in door waarin hij tot uitdrukking brengt dat dit voor hem een voorgenomen levenshouding is, waar hij nooit van wil afwijken. Hij heeft de diepe overtuiging dat Gods rechten rechtvaardig zijn en daar wil hij zich zijn leven lang aan houden.
Hoe is dat met ons? Welke voornemens liggen er in ons hart? Wees er maar voorzichtig mee. Mijn moeder gebruikte in de opvoeding wel eens de uitdrukking dat de weg naar de hel met goede voornemens is geplaveid. Ik vond dat onbegrijpelijk. Ik dacht dat je dat eigenlijk van de weg naar de hemel moest zeggen. Het zijn toch góede voornemens? Maar ik zag niet dat het zelfvertrouwen dat mensen daarbij koesteren een kenmerk is van de komende mislukking. Verwacht je het van eigen kracht, dan komt er niets van terecht. Met steunen op eigen kracht ga je verloren. Je moet ermee naar de almachtige God. Je mag ermee naar de Zaligmaker. Zoek zijn hulp. Daar kom je niet mee om. Met een oprechte eed tot God gaan om door Hem geleid te worden in de weg van Christus’ gerechtigheid, daar kom je niet beschaamd mee om. Zo’n eedzwering is God verheerlijkend en profijtelijk voor je ziel. Ja, dit hoort bij de weg der zaligheid.
Ps. 119:53 (ber. CJM), Ps. 5:8 (ber. CJM) en Ps. 23:1:
Uw Woord is als een lamp die zorgt voor licht
waar ik mijn voet wil zetten in Uw sporen,
een fakkel waarnaar ik mijn wegen richt.
Daarom heb ik, o God, een eed gezworen,
die in U is bevestigd en ‘t verplicht
te leven naar Uw recht, dat ik wil horen (Ps. 119:53).
Leid, HEERE, daar zij mij bespieden,
mij in, in Uw gerechtigheid,
wil op de weg, door U bereid,
mij ondanks deze boze lieden
Uw leiding bieden (Ps. 5:8).
De God des heils wil mij ten Herder wezen.
‘k Heb geen gebrek, ‘k heb geen gevaar te vrezen.
Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden,
aan d’ oevers van zeer stille waat’ren leiden.
Hij sterkt mijn ziel; richt, om Zijn Naam, mijn treden
in ’t effen spoor van Zijn gerechtigheden (Ps. 23:1).