Psalm 119 vers 105

GODS WOORD ALS LAMP VOOR ONZE VOET

Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad (Ps. 119:105)

Lezen: Psalm 119:105-112.

Wie heeft de duisternis lief? Niemand immers! Of het moest zijn de vorst der duisternis! Ik denk toch dat diegenen de duisternis liefhebben die de werken der duisternis, dus de zonden, liefhebben. Duisternis, u weet wel wat dat is. Tenminste, u weet het zeker in het natuurlijke. Dan weet iedereen wat het is als het donker is. Wij haten de duisternis zozeer dat we het liefst niet in het donker zitten. Helemaal in het donker – u merkt het soms wel – dat vinden de jongste kinderen vaak niet fijn als ze moeten gaan slapen. Als het donker is, moet er toch ergens wel een lampje branden, al is het maar op de overloop. Er moet toch ergens een lichtpunt zijn, zodat het niet helemaal donker is. Duisternis is zo onzeker, zo angstig. De duisternis is op deze wereld niet geliefd. Waarom zou er anders zo veel straatverlichting zijn? Als het nacht wordt buiten, dan vinden we het niet fijn als je geen hand voor ogen kunt zien.

De Heere heeft in Zijn grote wijsheid de zon gegeven o dat er licht zou schijnen op deze wereld. Hij sprak: ‘Er zij licht,’ En er was licht. En heeft God Die in Zijn wijsheid dag en nacht heeft geschapen, voor de nacht ook geen lichten gegeven? De maan en de sterren zijn er, opdat ze bij nacht licht zouden geven. Wat kan een volle maan geen licht kan geven! Zelfs als er geen lantaarns zouden zijn, is er bij maanlicht toch nog tamelijk veel licht. Is de maan er niet, dan zijn er de sterren, hoewel die veel minder licht geven. Toch is het niet volslagen donker. Maar als dan de wolken ook die lichten wegnemen en als je helemaal geen maan en sterren meer zou zien, ja, dan kan het wel heel donker zijn. In een stad merk je dat zo gauw nog niet. Maar op het platteland, buiten de bebouwde kom, kan het dan heel donker zijn als er verder geen lichtpunten. Ik heb wel meegemaakt dat het dan zo donker kan zijn, dat je letterlijk geen hand voor ogen ziet. Ik denk aan een rit die ik eens moest maken zonder verlichting door de bossen, zodat ik bijna op de tast mijn weg moet gaan; het was aardedonker.

Denk nu eens aan die plaag in Egypte. Wat was het toen donker! Drie dagen dikke duisternis, zodat niemand zich durfde verroeren. Men kon echt geen hand voor ogen zien. Dat was niet voor niets een plaag! De Heere wist wel hoe Hij de Egyptenaren moest plagen, moest tuchtigen. Het was dus echt iets heel ergs. We kunnen het ons denk niet goed voorstellen. Drie dagen, drie nachten dat het aardedonker bleef. Dat is een angstige ervaring geweest. En wat is angst! Dan breekt het angstzweet je uit. Die duisternis was een angstige ervaring. De duisternis beangstigt en daarom willen we ze graag weg hebben. Want in de duisternis zijn er zoveel gevaren die je niet ziet, onbekende gevaren waarvan we denken dat ze wel dichtbij kunnen zijn en we weten het niet. Wat kan er niet op ons afkomen in de duisternis. Als we op weg gaan in de duisternis, dan is onze weg onzeker. We kunnen ons overal aan stoten, overal zijn er gevaren.

In het oosten, toen er geen straatverlichting was en men in het donker ’s avonds op weg ging, toen er open riolen waren, of hier en daar en overal hopen vuil lagen, kon men erover struikelen, of erin vallen; men zou zich besmeuren of zelfs in het water vallen en verdrinken. Men zou van een rots af kunnen vallen en dood zijn. Wat een gevaren voor iemand die in de stikdonkere duisternis op pad ging. In Egypte deed dat toen niemand bij die drie dagen dikke duisternis. Ook zijn er dan gevaren die naar je toe kunnen komen, al blijf je op je plaats. Ongedierte kan de mens angst bezorgen, vooral gevaarlijk ongedierte, zoals schorpioenen en slangen. Wat kan er al niet zijn dat een mens kan kwellen en benauwen. De duisternis maakt een mens angstig en onzeker. Hij overziet de gevaren niet en kent ze niet. Onbekende gevaren geven angst. Angst is nog anders dan bangheid. Als je bang bent dan weet je waarvoor je bang bent, dat is er iets dat je bang maakt. Maar angst is onberedeneerd. Die snoert je keel toe. Die beklemt het hart. Duisternis veroorzaakt angst.

Misschien dat u het in het natuurlijke kunt volgen. Maar als het over geestelijke duisternis gaat, denk ik dat er een heleboel zijn die dat niet meer zo goed begrijpen. Geestelijke duisternis is ook angstig, is ook benauwend, geeft ook schrik en voor wie ze kennen niet minder dan lichamelijke. De mens is van God afgevallen en God is de bron van alle licht. In de natuur maar ook in de genade. Daar spreekt de Bijbel op vele plaatsen over. De Heere Jezus heeft Zichzelf het Licht der wereld genoemd. Dat heeft in de duisternis geschenen en de duisternis heeft het niet begrepen. De mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht. U leest wel dat die beelden door de Heere Jezus vaak zijn gebruikt. In het Johannesevangelie kunt u het vooral lezen. De Heere Jezus heeft gesproken over een mens die in duisternis wandelt, over de blindheid van de natuurlijke mens voor het licht. De Farizeeën geloofden niet dat ze blind waren, maar de Heere Jezus heeft het ze aangezegd. Blinde leidslieden der blinden, die samen in de gracht vallen. Het beeld van de duisternis voor de mens zonder God is een Bijbels beeld. Dat kunt u lezen en ik ga al die voorbeelden hier niet noemen want dat zijn er tientallen. U ontmoet ze in heel de Schrift. De mens wandelt door de zonde in duisternis. Maar ik moet hier iets bijzeggen: die mens weet het niet, gelooft het niet. Dat is het merkwaardige van de geestelijke duisternis. Gods woord zegt het wel, maar de mens zegt: ‘Nee, het is voor mij niet donker, het is geen duisternis; ik zie nog wel wat. Dat is nu het merkwaardige en ook het gevaarlijkste van de geestelijke duisternis. De mens denkt dat er geen gevaren zijn en hij gaat maar door. Als iemand zo in de natuur zou handelen als het heel donker was en hij zou niet geloven dat het donker was en doen alsof er geen gevaren waren, dan zouden we hem waarschuwen. We zouden zeggen dat het niet goed gaat; maar in geestelijke zin is het zo ook. De mens van nature wandelt in duisternis en zegt: het is niet donker; welnee, ik kan het best zien. Hij wandelt, zegt Gods Woord in de spranken van eigen licht. De Farizeeën zeggen: ‘Zijn wij dan ook blind?’ De mens die wandelt bij eigen licht moet van de Heere Jezus in de Evangeliën horen dat het licht dat in ons is, duisternis is. Maar we geloven het alleen niet. Het licht van ons, van onze rede, van ons gezond verstand zoals we het graag noemen, is dat geen duisternis? Wij kunnen toch nog wel uitmaken wat goed of kwaad is? Maar dat kunnen we niet. We weten niet wat gevaarlijk of niet gevaarlijk voor ons is, wat zonde is en wat geen zonde is. We denken dat het niet zo is, en juist daardoor gaan we door op onze levensgevaarlijke weg. Het zou ons moeten beangstigen. Maar we denken dat het wel licht is en de vorst der duisternis lacht. Ja, de mens gelooft niet dat hij in zijn handen is en dat hij zijn wil doet. Hij gelooft niet dat het donker is en dat het licht van de rede duisternis bij God moet heten. En zo gaat de mens door. Hij verheugt zich in zijn eigen licht. Hij mag dan wel eens wat licht en leiding van anderen begeren, maar hij verstaat de woorden van onze tekst niet: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad’.

Hoe moeten we dat nu verstaan? Wel, alles is donker, maar er is een lamp, er is een licht. Welke lamp, welk licht? Dat is het Woord van God. David ervaart alles als duisternis. Dus zijn weg is gevaarlijk, vol grote gevaren. Hij zou erop omkomen. Hij weet niet wat goed is, wat kwaad is en wat zonde is, of wat voor God aangenaam is. Hij weet het zelf allemaal niet. Zijn leven is omringd met gevaren. Hij weet de weg niet. U trouwens wel? Misschien zijn er wel radeloze mensen die denken dat het verkeerd met hen gaat omdat ze het ook niet meer weten. Luister dan eens goed en hoor dat het die kant juist op moet! U moet het niet meer weten. U moet leren dat uw licht duisternis is. U moet in raadselen gehuld worden, zodat u zegt: ‘Nu weet ik het niet meer. Hoe moet het toch? O, ik dacht dat ik het wist. Ik meende dat mijn weg recht was. Nu ben ik helemaal ondersteboven gegaan. En nu merk ik dat mijn weg levensgevaarlijk is. Ik dreig om te komen. Hoe moet het toch!’ Denkt u dat het verkeerd gaat? Wel, dan gaat het goed. Dan hebt u misschien leiding nodig gekregen, Van wie? Nee, niet van uw eigen verstand, want dat helpt u niet. En de mensen? Ach hun licht is bij de Heere ook duisternis. U hebt het licht en de leiding nodig die David ook nodig kreeg: van God, door Zijn Woord. Ja zo werkt de Heere als Hij een zondaar bekeert.

Hebt u het zich nooit afgevraagd waarom Gods kinderen Zijn Woord zo lief krijgen? Ze drukken de Bijbel wel aan hun hart. Ze willen de Bijbel onderzoeken. Ze nemen hem mee, zelfs naar hun bed. In een verloren uurtje willen ze graag wat lezen, of wat horen door de middelen die God heeft gegeven. Zijn spreken is hun eten en hun drinken geworden. Hoe komt dat toch? Omdat het daarbuiten allemaal zo donker is. Omdat daarbuiten alles onbetrouwbaar is. Zelfs op prinsen kun je niet vertrouwen. ‘Waar men nimmer heil bij vindt,’ zingt de dichter. Maar dat Woord is de waarheid en daar spreekt God door. Dat wordt een licht in je duisternis, een lantaarn, een lamp voor mijn voet. David zegt: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet’. Neem dit beeld eens even in gedachten. Zie hem eens gaan door de duisternis. Denk dan maar eens aan het natuurlijke. Hij heeft een lantaarn bij zich, want alles is donker. Er is geen straatverlichting, geen zon, daar is ook geen maan; er is niets dat licht geeft. Het is een aardedonkere nacht. Maar hij heeft een lantaarn en kijkt goed waar hij zijn voeten neerzet. De lantaarn wijst hem op gevaren. Hier kan hij niet gaan. Daar kan hij ook niet gaan. Daar is geen weg. Het is levensgevaarlijk. Maar dan ziet hij de weg. Daar moet je wandelen. Daar is het veilig en daar kan je heen. De lantaarn toont het. Maar dat licht schijnt niet zo ver vooruit. Dat licht valt voor zijn voeten. Hij ziet eigenlijk maar een klein eindje van tevoren. Maar hij ziet wel waar hij zijn voet kan zetten. Als u nu geestelijk met een lantaarn gaat wandelen, heb je door Gods Geest de duisternis leren kennen. Je hebt ook licht gevonden, in Gods Woord. Weet u wat nu vaak gebeurt? Je loopt met die lantaarn en kijkt toch een heel eind voor je uit. En dan zie je toch nog niets dan duisternis. Je wordt nog angstig en onzeker want je hebt je blik in de verte gericht waar God niet eens wil dat je gaat kijken. Daar heb je nog niets mee te maken. Daar ben je nog niet aan toe. Als je zo in zorgen bent voor de verre toekomst, je zorgen maakt voor het volgend jaar of voor over drie jaar en zit te denken: hoe moet het dan! Dat wil de Heere niet. Hij geeft u Zijn Woord als een lamp voor uw voet. Niet als een lamp voor over drie jaar. Maar als een lamp om nu te zien waar u de volgende stap moet zetten en dat is genoeg. Gelooft u het niet? Het staat er toch! Dat zegt de Heere toch. Wij moeten niet in de verre toekomst kijken. Dat wil de Heere niet. ‘Zijt niet bezorgd voor de morgen, want die zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad’. Laat het u genoeg zijn dat ik u Mijn Woord geef als een lamp voor uw voet, om te zien waar u de volgende stap moet zetten. Dan is Mijn Woord wel betrouwbaar. Dat is wel een goede lamp. Dan zal Ik u wel zeggen waar u heen moet gaan. Geef het dan dus verder maar aan de Heere over. Hij zal u voor de volgende stap ook wel licht geven. En dan voor de volgende stap ook en dan voor een volgende stap. Ja, die lamp mag met u meegaan, die mag u begeleiden. Telkens mag u weer een stap verder gaan, geleid door de lamp van God; het licht dat Hij u geeft op uw pad. Zo wil de Heere met u gaan. Dat is Zijn wil. Hoort u het, bestredenen? U, die zo in onzekerheid wandelt omdat u het Woord Gods wilt misbruiken. U wilt het anders gebruiken dan dat de Heere wil. O, u wilt misschien wel een verzekering krijgen voor de verre toekomst en precies weten hoe dan de weg zal zijn. De Heere kan wel eens licht geven over uw weg. Ja, gelukkig wel. Ook over het eindpunt van die weg, dat doet de Heere ook wel. Jawel, Hij wijst wel eens aan waar de weg heengaat. En Hij geeft wel eens meer licht. Wanneer dan? Als de zon schijnt. Hij geeft wel eens iemand zijn weg te overzien tot het einde. O, dat zijn heerlijke ogenblikken, hartverkwikkende ogenblikken; als de duisternis moet wijken. Als de zon opgaat. Als de Heere Jezus Christus een zondaar beschijnt. Als ze Hem mogen zien van Wie het Woord ook spreekt. Maar Hijzelf is het Woord Gods, het vleesgeworden Woord! En als Hij Zichzelf openbaart en laat zien welk werk Hij gedaan heeft, als Hij laat zien hoe Hij de Zijnen bij de hand vat om ze naar Zijn raad te leiden naar de heerlijkheid, o, dan kunnen er wel eens ogenblikken zijn dat zelfs het eindpunt van de reis gezien mag worden. Dan wordt de ziel verkwikt en gesterkt.

Hoe het nu verder gaat? We zeggen wel eens: ‘Zo genoten en zo weer toegesloten’. Dan schijnt de duisternis soms tien keer zo dik als voor die tijd. Wat kan het dan toch weer donker zijn, als de Heere Zijn vriendelijk aangezicht bedekt. Dan zijn we verschrikt. ‘Hoe moet het nu?’ zo hoort u een angstige ziel zeggen: ‘Hij is zo ver van me geweken. Vroeger was het zoveel beter dan nu’. De Heere zegt: ‘Hier is Mijn Woord. Laat dat nu een lamp zijn voor uw voet. Wil er nu genoegen mee nemen, ja, er verheugd om zijn dat Ik u wil leiden door de duisternis waarin u nu verkeert. Maar Ik wil u toch leiden door Mijn Woord. Dat mag een lamp zijn voor uw voet en een licht op uw pad. Nee, dat Woord brengt niet op leugenpaden, waar het in een vorig vers over ging. Dat Woord bewaart voor leugenpaden en bewaart voor gevaren. Die lamp wijst telkens aan: daar kun je niet lopen, maar zak je in een moeras. En daar moet je niet komen, dan bevuil je je. En daar is een drekhoop, daar moet je niet komen en ginds zie is een ravijn, daar kun je ook niet komen; de lamp wijst het wel aan. Dat bewaart voor grote gevaren die rondom ons zijn, waar degenen in vallen die de lamp niet willen gebruiken. Die het Woord van God niet willen gebruiken. Die niet geloven in de duisternis en niet geloven in het licht. Ach, wie in de duisternis wandelt, zal echt vallen. Als we het Woord van God niet nodig hebben voor dagelijkse leiding en verlichting, dan vallen we in de duisternis. Maar het Woord van God wordt zo misbruikt. Gods kinderen kunnen het zelfs wel misbruiken als ze perse in de verre toekomst willen blikken, met een lamp die de Heere geeft voor hun voet.

Maar anderen misbruiken het ook wel. Ja, zij die de Heere niet vrezen en die de duisternis in hun eigen leven niet kennen, weet u hoe die vaak met het Woord Gods bezig zijn? Prachtig vinden ze die lamp; ze kunnen hem van alle kanten bekijken; ze zien zijn schittering. Ze vinden er veel moois in, maar gebruiken hem niet. Beschouwing is er wel, misschien enige bewondering, maar ze maken er geen gebruik van voor de praktijk van het leven. Geen gebruik op de weg die ze hebben te gaan. Geen bijlichten, waar het gevaarlijk is. Zie toch hoe het Woord van God ons gegeven is voor de praktijk van ons leven, voor iedere dag, voor iedere stap. ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’ ‘Hier is mijn Woord,’ zegt de Heere, ‘en daardoor wil Ik tot u spreken’. En daarom, het Woord Gods is gegeven voor degenen die zichzelf niet toevertrouwd zijn, die de weg niet meer weten, die dwazen geworden zijn, onbetrouwbaar, wier licht tot duisternis werd. Hoort u daar al bij? Bij die vernederde mensen, bij die afhankelijke mensen? Bij die mensen die worden als kinderen, maar dan als kinderen van God door wedergeboorte? Kinderen van God hebben de leiding van de Heere nodig door Zijn Woord. Dat Woord wordt hen van het begin af aan al lief. Dat woord gaan ze zoeken; dat drukken ze aan hun hart. Door dat Woord komt er licht. Licht en soms ook steeds meer licht. Het weinige ervan is al veel. Als iemand mag ervaren dat de Heere van hem af weet, Hij leiding wil geven, is dat een wonder. Maar toch dat profetische Woord is als een licht dat steeds meer wil schijnen en daardoor zal uiteindelijk de Zon der gerechtigheid opgaan in een zondaarshart. Daarom heeft Petrus ook gesproken over dat Woord, ja, over Christus maar dan in een ander beeld. Het gaat dan om het licht van de dag. Hij spreekt dan over de Morgenster, zoals hij Christus noemt, als de nieuwe dag aanlicht. Hij zegt: ‘Wij hebben het profetische Woord dat zeer vast is, en gij doet wel als gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten.’

Zingen Psalm 119:53 en Psalm 17:3:

53 Uw woord is mij een lamp voor mijnen voet,
Mijn pad ten licht, om ’t donker op te klaren.
Ik zwoer, en zal dit met een blij gemoed
Bevestigen, in al mijn levensjaren,
Dat ik Uw wet, die heilig is en goed,
Door Uw genâ bestendig zal bewaren.

3 Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden;
Wil mij voor struikelen bevrijden,
En ga mij met Uw heillicht voor.
Ik roep U aan, ’k blijf op U wachten,
Omdat G’, o God, mij altoos redt,
Ai, luister dan naar mijn gebed,
En neig Uw oren tot mijn klachten.