Psalm 119 vers 102

DOOR GODS ONDERWIJS OP DE GOEDE WEG

Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd (Ps.119:102).

Lezen: Psalm 25:1-13

Als het gaat over onderwijs, en daar gaat het ook over in dezer tekst , dan moeten we beseffen dat niet alle onderwijs eender is. Er wordt op deze wereld natuurlijk ontzettend veel onderwijs gegeven. Kinderen worden van hun jeugd af aan onderwezen om later hun plaats in de wereld te kunnen innemen. Als we daar nu eens vanuit gaan, dan weten we dat de moeilijkheden die er zijn bij het onderwijs verschillend zijn.

Er zijn moeilijkheden die hun oorsprong vinden in de leerling: de een leert makkelijker en de ander moeilijker. Dus iemand die niet goed kan leren, die geeft moeite bij het onderwijs, die kun je niet veel leren.
Er kunnen ook moeilijkheden zijn ten aanzien van de leraar: het kan zijn dat een leraar niet zo bekwaam is om de leerstof over te dragen, om de kinderen te onderwijzen. Ze weten het zelf wel, maar kunnen het niet zo goed brengen, zo ordelijk, dat de leerling het kan overnemen. Hij begint bij de moeilijkste zaken, maar de eenvoudige dingen waar hij mee zou moeten beginnen, om trapsgewijze de stof op te bouwen, dat ziet hij niet. Hij heeft er zelf zozeer geen oog voor en kan de leerstof niet overdragen. Een ongeschikte leraar.

En in de derde plaats kunnen er ook moeilijkheden zijn ten aanzien van de leerstof. De leerstof kan zo moeilijk zijn, dat men zegt: wie kan daar nu inzicht in krijgen? Wie kan dat zich nu eigen maken. De leerstof is te moeilijk. Dus let wel, bij het geven van onderwijs ontmoet men drie soorten bezwaren en moeilijkheden. De eerste noemde ik de leerling, die kan zich niet alles eigen maken. Hij heeft een plafond voor zijn kennis, er zijn grenzen aan zijn vermogen. In de tweede plaats de leraar en in de derde plaats wat er geleerd moet worden.

Als we dat nu eens nagaan voor het geestelijk onderwijs. Hoe staat er dan mee? Hoe staat het met de leerling? Als het gaat over het onderwijs in de leer der waarheid, en dan wel op de weg ten leven? Dan bedoel ik dat niet als een louter verstandelijk onderricht. Dat zullen we straks nog wel zien. Maar dan bedoel ik het hemels onderwijs, dat God wil geven aan ons als dwazen. Aan mensen, die door de zonden, dwaas geworden zijn. Hoe staat het met elke leerling in het geestelijk onderwijs? Wel die is dwaas. Die gaat leren wat Agur zegt in de Spreuken 30. Die prijst zichzelf niet, maar die zegt: ‘Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen mensenverstand. En ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap door Heiligen gekend. Wie is ten Hemel opgeklommen en neder gedaald?’ En even later zegt hij: ’De rede Gods is doorlouterd’. Maar van zichzelf zegt hij: ’Ik heb geen mensenverstand, ik ben onvernuftiger dan iemand’. Daar hebt u de leerling, een dwaas dus; hardleers. En wees eens eerlijk, kinderen des Heeren, u hebt het toch geleerd dat u hardleers bent? Het onderwijs dat Hij u gaf, moet u telkens weer hebben. Ach, als u in hoogmoed wel eens hebt gezegd: ‘Nu weet ik het, nu heb ik het van de Heere geleerd’ en het is zeker waar, wat de Heere u leert, dat is een bestendig goed, dat is wel waar. De zaken die de Heere u leert, blijven zoals Hij ze u heeft geopenbaard. Maar wij zijn ze telkens weer kwijt! Wij moeten telkens weer op dat plekje gebracht worden waar we het weer zien. Wij hebben zoveel herhaling nodig, dat het Woord van God voor Gods kinderen nooit eentonig wordt. Het wordt nooit saai. Nee het wonder van Gods genade blijft voor hen wel een wonder. Dat is een onuitputtelijke schat en rijkdom waar ze nooit in uitgeleerd raken. Maar als ze zien op zichzelf: telkens weten ze het weer niet meer; ze zijn dwaze leerlingen, die geen reden krijgen om zichzelf te prijzen. En laten we dan eens zien naar de leerstof. Dan moet ik zeggen: die dwaze leerling, wiens verstand door de zonde verduisterd is, die de leerstof zich eigen moet maken, daar moet je van zeggen: hoe zal hij het kunnen leren? Want hoger, moeilijker leerstof is er eigenlijk niet te bedenken. Ja onmogelijker zaken zijn er eigenlijk niet. Het is niet alleen een moeilijke weg die de leerling moet gaan, maar het is een onmogelijke weg. En hij moet zaken leren, waarvan ik durf te zeggen dat de beste leraar hier op aarde het de mens niet aan het verstand kan brengen. En zeker niet in het hart. Hoe men ook onderwijst, en hoe men z’n best ook doet. Want de leerstof die geleerd moet worden, de weg waarop men de leerling leiden moet, dat is een weg waarop de mens niet wil gaan. Die smalle weg ten leven, daar is de mens van nature afkering van. Die weg met doornen bezaaid, of die gladde weg, hij glibbert eraf, omdat zijn eigen zonden hem zijn tot slijk. Hij wil allerlei dwaalwegen op, die zijn vlees veel aangenamer toeschijnen. De mens wil vleselijke lusten najagen, wil met hoogmoed zichzelf geprezen zien. Hij wil goed heten bij God en bij mensen. Hij ontloopt de strijd. Hij wil anderen behagen, opdat ze hem zullen behagen, maar vergeet dat het nodig is om God te behagen. De leerstof, die de Heilige Geest zondaren wil leren, en ook zal leren, die staat de mens van nature tegen. Je kunt de leerstof als volgt wel samenvatten: ‘God moet de eer ontvangen en de mens moet leren wie hij zelf is’. Hij moet leren dat God goed is en dat hij zelf slecht is. Ja, zegt u; dat zijn toch eenvoudige zaken?

De mens is nergens zo tegen gekeerd als tegen dat onderwijs. De mens heeft van nature harde gedachten van God en voedt die. Kwade gedachten van God: je denkt altijd maar dat de schuld van alles bij God ligt. Hij is altijd maar bezig de schuld ook van zijn onbekeerlijkheid, van de zonde of als hij verloren gaat, dus van zijn ondergang, op God te werpen. Het komt allemaal door de Heere. Hij zegt het openlijk. Of soms niet openlijk. Dan blijft het verborgen in het hart. Maar o, die kwade, die boze gedachten van God en die goede gedachten van zichzelf! Ja, uiteindelijk kan ik het niet helpen. Ik ben nu eenmaal zo. Het is mijn karakter, het is mijn aard. Wat een verontschuldigingen weet de mens dan niet aan te dragen als het gaat over zijn zonden. Als het gaat over zijn leven waarin hij niet is, wat hij moest zijn. O, tot in zijn gebeden toe. God de schuld en zelf geen schuld. Kwade gedachten van God en goede van zichzelf. Dat is de mens! En ga die mens nu maar eens anders leren. Ga daar maar eens aanstaan. Probeer het uw kinderen maar eens in te prenten. Doe het maar eens op catechisatie, of op de huisbezoeken, of in de prediking. Zeg het de mensen maar aan. Het is onze taak. Daar worden we allen toe geroepen, ieder op zijn plaats. Goed van God te spreken en slecht van de mens. Wat al een tegenstand heb je daarin te verwachten. En die komt er ook. Onvermijdelijk openbaar. Want de mens wil dit niet. En als hij al onder het beslag van de waarheid leeft, omdat hij toch uiteindelijk zo ook is opgevoed en het zo vaak zo gehoord heeft, als hij zich daarbij al neerlegt en zegt: ja, het is de waarheid, Gods woord zegt het. Maar dan nog is het nodig om er oprecht onder verbroken te worden en om er waarlijk onder te bukken, verootmoedigd te worden. Het is mij nog nooit gelukt iemand op de knieën te krijgen. Het is mij nog nooit gelukt iemand te vernederen. En dat lukt geen enkel mens. Wij kunnen elkaar dat onderwijs niet geven. Nee, de leerstof is te moeilijk, ze is te zwaar. De mens is er te zeer tegen gekant. Hij wil niet vernederd worden. Hij wil niet verbroken worden. Hij wil niet niets zijn. Hij wil groot zijn en groot worden. Hij wil geprezen worden. Men moet met pluimstrijkende woorden hem lieflijk tegemoet komen. De leerling is dwaas. De leerstof is onmogelijk. Hoe moet het dan? Hoe moet dan zo’n leerling toch geleerd worden? Hoe moet een mens die moeilijke, die onmogelijke zaken leren? Hoe moet hij zichzelf leren kennen en verfoeien en God leren kennen en hoogachten, liefhebben en Zijn eer zoeken?

We zouden drie zaken bezien. Niet alleen de leerling, niet alleen de leerstof, maar ook de leraar, de leermeester. Dat mogen we ook zeggen van het hemels onderwijs: wat een uitmuntend Leermeester is er voor dit onderwijs! Die maakt het alles goed. Al is die leerling nog zo dwaas en tegenstrevig. Al is hij gekant tegen het onderwijs dat hij krijgen moet, al is de leerstof nog zo onmogelijk, die Leermeester kan onderwijs geven en Hij doet het ook. Ja, op een uitmuntende wijze. Waar is dan de roem? Waar is toch de roem voor dat hemelse onderwijs dat Gods kinderen krijgen in hun leven? Die roem is voor God! Die roem is voor de Leermeester, en dat is de Heere Zelf. Dat is God Zelf door de Heilige Geest.

Het middel hierbij is het leerboek. Dat is het Woord des Heeren en dat gebruikt de Heilige Geest. Die kan het hart openen door dat Woord. ‘Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods’. We moeten geen onmiddellijkheidsdrijvers worden. Gods Woord leert het ons en Paulus heeft het ook geleerd, dat dit weg is waardoor de Heere altijd gewerkt heeft. Het leerboek is het Woord en de Heilige Geest is de Leermeester. De Heilige Geest leert evenwel door dat Woord op een heel eenvoudige wijze, door het gehoor. Door dat Woord wil God dat het verkondigd wordt. Dat mogen mensen doen. Dat mogen ouders doen aan hun kinderen; dat mogen leerkrachten doen. Dat mogen predikanten en ouderlingen doen. Dat mag vanaf de kansel geschieden, dat mag op de huisbezoeken gebeuren. Maar uiteindelijk moeten de mensen die hiermee bezig zijn, toch niet denken dat zij het kunnen geven. Zij kunnen dat onmogelijk, bij leerlingen die vijandig zijn ten aanzien van de leerstof en voor wie die te moeilijk is, in hun hart niet duidelijk maken. De uitwerking van dat onderwijs is geen mensenwerk. Maar dat kan de Heilige Geest doen, Die uiteindelijk de grote Leermeester is. Ik mag het ook wel anders zeggen, want de Heilige Geest werkt op een verborgen wijze. De wijze waarop God werkt door Zijn Woord, waarop de Heilige Geest dat Woord kracht doet hebben, dat is: door die grote Leraar der Gerechtigheid te openbaren. ‘Hij zal het uit het Mijne nemen’, zei de Heere Jezus al, ‘en Hij zal het u verkondigen’. De Heilige Geest gaat het Woord gebruiken om Zijn grote doel te bereiken en dat is: Christus te verheerlijken en de zondaar door Hem tot God te brengen. De Heilige Geest doet een wonder werk in een zondaarshart. Hij geeft hem onderwijs. Dat kan uiteindelijk niet tegengestaan worden. Het kan zelfs niet vergeten worden. Het is onderwijs dat heel veel verandert in het leven. Het is onderwijs dat blijvend is. Deze, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel.’ Daar hebt u het onderwijs benoemd, door de Heilige Geest gegeven. Die komt en gaat overtuigen. Die gaat de zondaar overtuigen van zonden, die niemand anders aan het verstand kon brengen, of met het hart kon doen gevoelen. Dat kan de Heilige Geest wel, Hij gebruikt er het Woord voor. Het Woord van God in een vertelling of prediking, in een eenvoudig gesprek of waar dan ook. Onder het lezen van iets kan de Heilige Geest het Woord gebruiken door Zijn kracht. Die Goddelijke overtuigingskracht gaat alle menselijke vermogens te boven. Daardoor gaat de zondaar geloven. Die wordt overtuigd. Die wordt wedergeboren. O, dat is een geheim werk, dat is een verborgen werk, maar ook een heel wezenlijk werk; een krachtdadig werk. Als die grote Leraar der Gerechtigheid door Zijn Geest in een zondaarshart gaat leren, dat we zondaren zijn, dat we tegen God gezondigd hebben, dan komt er een kennis, die we elkaar niet geven. Maar als de Heere ze geeft, kan ze niet tegengehouden worden. Al zou een mens niet willen weten dat hij zo slecht is, als God hem ervan overtuigt, gaat hij het toch zien. Dan kan hij er niet onderuit. Dat is het onwederstandlijke van het werk van de Heilige Geest. Daarvan geldt ook: vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard. Wij mensen geven elkaar dat onderwijs niet. Maar als een mens God recht gaat keuren, gerechtigheid gaat toeschrijven in al Zijn weg en werk en schuld gaat eigenen, zie daarin het onderwijs dat de Heilige Geest geeft. Onderwijs dat Hij geeft in de weg van overtuiging. Niet alleen leert de Heilige Geest wat zonde is, maar ook wat gerechtigheid is. Dat is niet alleen ten aanzien van de eisende gerechtigheid Gods, die gekend wordt bij de zonde, maar ook ten aanzien van de genoegdoening aan Gods gerechtigheid door de Heere Jezus Christus. Ook als die grote Leraar de zondaar overtuigt, is dit het werk van de Heilige Geest. Die zal Christus openbaren in een zondaarshart. Ook daartoe wordt het Woord van God gebruikt. Dat grote, dat goede, heilige leerboek, gebruikt de Heilige Geest om een zondaar het licht te doen opgaan in zijn duisternis, zodat deze mag zien op de gerechtigheid van Hem Wiens gerechtigheid alleen redt van de dood. O heerlijk onderwijs! Daarvan iets te ontvangen, daar wordt het geloof ook door versterkt.
Bent u daar ook begerig naar? Ziet u ook uit naar dat onderwijs van de Heilige Geest? Dat onwederstandelijke onderwijs brengt tot stand wat mensen niet tot stand kunnen brengen. O, waar het komt, daar vergeten we het niet, nee die hardleerse leerling ook niet. Die hardleerse leerling gedraagt zich niet altijd naar die kennis, dat is wel waar. Hij blijft gereed tot afdwalen, maar o wat een geduldige Leermeester! Wat een volharding bij die Leermeester, nee wat een volharding door die Leermeester. Ach, de kennis die God gaf, zal geen leed uit het geheugen wissen. Ik weet wel dat die leerling er nog al eens tegeningaat, telkens weer. Telkens slaat iemand weer een dwaalweg in, dan hier, dan daar, maar hij wordt terug gebracht. De Heere doet het Zelf, door Zijn Geest. Die goede Herder ziet de dwaasheid van Zijn dwaalzieke schapen wel, maar hij weet ze ook terug te brengen.

Dat onderwijs, hoewel ze geen reden krijgen om zichzelf te prijzen, dat verandert heel hun leven. Dat is het onderscheid met o zoveel onderwijs dat mensen in godsdienstige zaken aan elkaar geven. Dat blijft in het verstand, maar als de Heilige Geest het gebruikt, op catechisatie of in de kerk, of door wat u leest, dan doet datzelfde onderwijs u iets. Dat heeft een praktische uitwerking. Daarom heeft David in vers 102 gezegd: ‘Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd’. Anders was ik er vast wel van geweken. Maar omdat ik dit onderwijs heb gehad, dat Goddelijke onderwijs, dat Gij mij geleerd hebt, heeft dat me vastgehouden. Dat heeft me bij Uw rechten gehouden. Dat heeft me geleerd wat zonde is en wat gerechtigheid is. Dat heeft me de weg des levens doen kennen, in Hem die de weg Zelf gebaand heeft. Dat heeft me op die weg bewaard. Dat bracht me erop en hield me erop. O wonder van genade!

Dat onderwijs vergeten we niet. Dat heeft in de derde plaats een blijvende, praktische uitwerking. Dat is in tegenstelling met al het tijdgeloof wat de schijn wel heeft van een verandering, maar het wezen mist. Dat zijn degenen die voor een ogenblik meelopen, met enig uiterlijk vermaak en genoegen. Maar uiteindelijk is hun hart er niet bij. O, als de Heilige Geest ons leert, als we in ons hart onderwezen worden, ons leven er door vernieuwd wordt, dan houdt de Heere ons vast. Dan bewaart Hij bij Zijn rechten, bij Zijn gerechtigheid; bij Zijn Heilige wil, bij de weg ten eeuwigen leven in Christus. Dan wordt de Heere, onze gerechtigheid, geopenbaard. Zie hoe dat het leven daarbij David beïnvloed heeft. Daardoor kon hij in de vorige verzen zeggen wijzer geworden te zijn dan zijn vijanden; verstandiger dan zijn leraars hier op aarde. Als de Heilige Geest leert, worden we verstandiger dan alle aardse leraars. Voorzichtiger dan de ouden, ja zo zijn zijn voeten geweerd van het kwade en is hij niet geweken van Gods rechten. U ziet het: vers 101 en 102 hebben alles met elkaar te maken. In vers 101 zegt hij: ‘Wel geweken van kwade paden, mijn voeten ervan geweerd en in vers 102: ‘maar niet geweken van Uw rechten’. En dat kwam door dat hemelse onderwijs, dat zijn leven zo veranderde. Daardoor werd hij zo beïnvloed dat hij de zonden ging haten en vlieden en Gods recht en gerechtigheid lief kreeg. Dat is de genade van de volharding.

Een vraag voor ons allen. Door wie laten wij ons onderwijzen? Van nature lezen en horen we graag allerlei zaken waardoor we niet wijs zullen worden en waardoor de Heilige Geest niet wil werken. Zoekt u daarin nog al uw vertier? Trekt daar al uw lust en uw liefde heen? Onderzoek eens wat u de laatste week gelezen hebt, wat u de laatste week gezocht hebt om te horen. Waren het zaken die de Heere kan zegenen? Hebt u er om gebeden? ‘Heere zegen Uw Woord, zegen Uw eeuwige waarheid. Mag ze in mijn hart ook kracht doen, leer U er mij door’? Laat het toch ons gebed zijn of de Heere ons wil onderwijzen op de weg ten leven. Want alleen dan, als we door Hem geleerd worden, zullen we niet dwalen, maar dan zullen we er ook niet van afdwalen. Alleen dan zal het waarheid worden: ‘Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd’.

Zingen: Psalm 119:51 en Psalm 25:6:

51 Ik heb mijn voet geweerd van kwade paân,
Opdat ik steeds Uw woord zou onderhouden;
‘k Heb mij gewacht die wegen in te slaan,
Die mij van ’t spoor der deugd verbijst’ren zouden;
Want Gij hebt mij geleerd daarin te gaan,
Met allen, die op Uwen naam betrouwden.

6 Wie heeft lust den HEER te vrezen,
’t Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal zelf zijn leidsman wezen;
Leren, hoe hij wand’len moet.
’t Goed, dat nimmermeer vergaat,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal ’t gezegend aard’rijk erven.