Psalm 119 vers 99

JE LERAARS OVERTREFFEN

Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn (Psalm 119:99).

Lezen: Lukas 2 vanaf vers 41.

Als er in de 119e Psalm één tekst zou staan waar het lijkt dat David niet op zijn plaats is, dan zal dat deze zijn. Maar ik mag je verzekeren dat er niet één woord in de 119e Psalm, noch in de Bijbel staat, dat de Heere heeft opgetekend om ons te misleiden; het is altijd om ons te leiden. Ook het woord van onze tekst is een waarachtig en goed woord. Het is een woord dat zelfs voortreffelijk is. De schijn van hoogmoed is er bij Gods kinderen dikwijls. Veel van Gods lieve en tere kinderen worden door anderen wel eens versleten als eigenwijze en hoogmoedige mensen. Zijn ze dan nooit hoogmoedig? Zijn ze dan nooit eigenwijs? Jawel, dat zijn ze van zichzelf zeker wel, en ook dikwijls. Maar wie zal het onderscheiden, wanneer het de schijn ervan heeft of werkelijk zo is?

We kunnen het bij een ander vaak moeilijk beoordelen.. Maar laten we proberen om te onderscheiden enerzijds tussen de hoogmoed, zoals die een gruwel is voor God en zoals hij onze natuur voortdurend bezet, zoals ze de bron is van alle ongerechtigheid; zoals ze de oorzaak ook is van de zondeval. Hoogmoed van de mens die als God wilde zijn en boven God staan; die gruwelijke hoogmoed, die wortelzonde, die in het bestaan van ieder mens woekert en die de mens maar niet ziet, maar waar God aan kan ontdekken en anderzijds de ootmoed, die in onze tekst ligt. Want daarin is wel ootmoed, hoewel het de schijn heeft van hoogmoed, is het geen hoogmoed.

Alle mensen zijn hoogmoedig door de zonde. Ik weet niet of u uzelf als zodanig ooit heeft leren kennen. Want je ontmoet het altijd in de omgang met mensen, hoe godsdienstig ze ook zijn. Wie niet aan zichzelf ontdekt is, weet niet vernederd te worden. Er zijn twee zaken die in twee woorden onder woorden gebracht mogen worden. Ze verschillen maar één letter. Er staat één letter slechts op een andere plaats. En toch wordt daarmee een hemelsbreed verschil tot uitdrukking gebracht. Er is een leven van ‘streven’ en een leven van ‘sterven’. Leg er je leven maar naast. De hoogmoedige mens streeft en Gods kinderen sterven. Er is een weg waarin we groter willen worden, klimmen en boven een ander uit willen komen. Het strevende leven staat tegenover het stervende leven, waarin we afgebroken worden, minder worden. Dat laatste is het leven van Gods kinderen. Johannes de Doper zei het zo: ‘Hij moet wassen en ik minder worden’. Wij zijn van nature strevende mensen, of we nu in de wereld leven of in de godsdienst. Of we nu in de kerk komen of niet, dat is onze aard! Daarmee wil ik niet zeggen: dien dan de zonde en de wereld maar, want je bent toch hoogmoedig. Nee, want God ontdekt aan die hoogmoed door Zijn Woord en door Zijn Geest. Hij kan de zaligheid leren aan degenen die Hij vernedert. Want dat is het werk Gods ook! Hij stoot de hoogmoedigen van hun tronen. Hij weet te vernederen mensen die zichzelf nooit zullen vernederen. Ook zijn er mensen die een gestalte aannemen van ootmoed. Die zich in allerlei bochten trachten te wringen, terwijl he toch draait om het grote IK. IK en nog eens IK. Het gaat dan allemaal om onszelf. Het is allemaal eigenliefde en zelfzucht die gecamoufleerd kan worden, zodat een ander het zelfs niet meer ziet. Maar de Heere ziet het hart. De Heere weet wat in het hart van een zondaar omgaat: hoogmoed, kent u ze al? Kent u uw zelfzucht al? Kent u uw eigenliefde al? Ziet u al hoe dat u streeft, streeft en nog eens streeft om maar veel te zijn, om maar alles te krijgen. Tenslotte moet de hemel ook nog ons bezit worden, ja, we willen ons verheffen tot boven God, maar het is niets dan een torenbouw als van Babel. Een mens die zichzelf niet ziet, gaat door totdat hij ontdekt wordt. En dat is het wonder van de vernedering; dat is het wonder van Gods genade die de zondaar doet walgen van zijn hoogmoed, van zijn zelfzucht; doet wenen over zijn zelfzucht tot in zijn gebeden. Doet wenen over die smartelijke eigenliefde, die zo God onterend is en zoveel vijandschap tegen genade in zich heeft. Wat is de mens geworden! Als God de mens aan zichzelf ontdekt, vol hoogmoed, zelfzucht en eigenliefde, dan ziet hij het. Daarom heeft Petrus zo bitter geweend. Hij dacht dat hij de Heere zo liefhad. O, wat een zelfzucht, wat een eigenliefde! Bent u er ooit aan ontdekt?

Gods kinderen kunnen niet staan boven die hoogmoedigen en zelfzuchtigen. Ze komen eronder te staan, want ze worden eraan ontdekt en worden onder die ontdekking verbroken, vernederd, verootmoedigd. U hebt het vaak horen zeggen, maar hebt u het ook geleerd? Dat een vrucht van genade is ootmoed, ootmoed en nog eens ootmoed! De Heere verootmoedigt, Hij vernedert. Ach, zijn Gods kinderen dan nooit meer hoogmoedig? Die wortelzonde, die gruwelijke wortelzonde, die is zo maar niet uitgeroeid met wortel en tak. O nee! Wat is dan de smet van de zonde smartelijk. Altijd maar de brokstukken van je hoogmoedig bestaan in je om te dragen. Soms lijkt het wel eens of het geen eens brokstukken zijn, maar nog ongebroken is als je weer bezig bent jezelf te verheffen. Dat doe je los van de Heere. Het is een weer afzwerven van dat plekje aan de voeten van die grote Leraar der gerechtigheid; weer opstaan om het zelf te doen. Het zich verheffen, nee, ze raken het niet kwijt, ook Gods kinderen niet. Er is er niet een die kan zeggen: dat heb ik afgeleerd. Dat IK sterft eerst bij de laatste snik en zo lang dragen ze het in zich om.

Altijd weer komt het boven om jezelf te verheffen. Daardoor kan er onder Gods kinderen soms zelfs wel eens nijd en jaloezie en twist zijn. Dat siert hen niet. Dat is niet de wil van de Koning, maar het gebeurt wel. Sommigen vinden er oorzaak in om te schimpen op Gods kerk en op Gods kinderen. Moet je eens kijken, die staan ook tegen elkaar op! Dat is ook geen eer voor Gods kinderen en wat nog erger is: ook niet voor de Heere. Het was ook niet tot de eer van de discipelen dat ze onder elkaar twistten, wie de meeste zou zijn. Wie zal zeggen dat dat goed was? Maar let wel: een niet ontdekte hoogmoedige schimpt er het meeste op. De mensen die er ver boven staan en die denken: ik ben zo niet. Die schimpen en die smaden. Die zeggen: moet je eens kijken, allemaal twist en gekrakeel in die godsdienst. Allemaal ruzie en hoogmoed onder die kerkmensen. Die staan er ver boven. Maar wie aan zichzelf ontdekt is, die staat ernaast of er onder. Wie aan zichzelf ontdekt is, gaat er toch niet boven staan. Maar het is verdrietig, intens verdrietig als we zien hoe dat ook Gods knechten – de discipelen waren toch knechten des Heeren, ze zouden toch straks apostelen zijn – hoe dat zij soms met elkaar overhoop lagen en de een boven de ander wilde staan. Tenslotte waren er zelfs die de een ter rechter- en de ander ter linkerhand van Christus wilde zitten. De zonen van Zebedeus, Johannes en Jakobus, hadden hun moeder aan hun zijde. O, dat streven! O, die hoogmoed! Walgelijk maakt ze ons in Gods oog. Maar nogmaals, het is het werk van de Heilige Geest eraan te ontdekken. Die verbreekt er onder en geeft er smart over. Daarom krijgt dat IK een doodsteek bij hen die de Heere vrezen. Hun streven wordt toch veranderd in sterven. In de dood, ja ik zei het al: dat IK sterft bij de laatste snik. Het is een stervend leven waarbij soms die hoogmoed nog flink de kop opsteekt en een oorzaak is van twist, van onheilige strijd, van duisternis, ook onder de kinderen des Heeren. We mochten er allen maar smart over hebben. We mogen allen wel bidden om die genade die vernedert. ‘Geen meerder goed’, zo zong Datheen al: ‘Geen meerder goed, Heer, Gij mij geven meugt, dan dat Gij mij vernedert en maakt kleine.’ Klein gemaakt, vernederd te worden, dat is het werk van de Heere.

Misschien begrijpt u nu dat de woorden van onze tekst de schijn bij zich hebben dat David hier niet vernederd is. Hij zegt: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars.’ dat is nogal wat. Is dat nu geen zelfverheffing? Is David daar wel op zijn plaats? Laten we eerst eens nagaan, wie deze leraars zijn. Leraars zijn degenen die onderwijs geven. In de dagen van David betrof dat vooral leraren in de godsdienst. Het was het werk dat vooral ook aan priesters en levieten was voorbehouden. Lesgeven, onderwijs geven gebeurde uit het Woord van God. Natuurlijk kwamen daarbij ook maatschappelijke zaken aan de orde, maar dat onderwijs was niet zo geseculariseerd als in onze tijd. Zij kenden niet zoveel wereldse vakken, zonder God. Dat mag trouwens nog niet. Bij ons behoort een aardrijkskundeleraar ook een overtuigd christen te zijn. Die behoort het ook niet anders te leren dan zoals de Heere geopenbaard heeft. En hoewel we de wetenschap in het beheersen van de schepping niet weg hoeven te gooien, is het de opdracht de schepping voor God te beheren. Alles moet in het licht komen te staan van het Woord Gods. Alle onderwijs dat gegeven wordt, moet binding hebben met de vreze des Heeren. En wee, waar dat veracht en niet nodig geacht wordt.

Wat zijn er niet veel plaatsen in ons land waar onderwijs gegeven wordt, waarbij men niet dan met verachting en spot over de godsdienst spreekt! Zijn er niet ontzettend veel scholen en leraren die hun onderwijs geven, maar niet op die wijze dat er ook maar iets van de Schepper van hemel en aarde, Die recht heeft op ons hele leven, sprake is? God wil dat we onze gaven in Zijn dienst besteden. Daar komt bij velen niets van aan de orde. Losgerukt van de Schepper wordt onderwijs gegeven dat de naam ‘wijs’ niet verdient. Nee, er is geen wijsheid, zonder Gods wijsheid. Als we God vergeten, verlaten, verachten, niet rekenen met Zijn Heilige wil, kunnen we niet van wijsheid spreken. Dan bevinden we ons ver van de bron van de wijsheid. Dan strijden we zelfs tegen de bron van alle waarheid en wijsheid!

Hier ziet u een verklaring voor ons tekstwoord: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars.’ Als er onbetrouwbare leraars zijn, leraars die door hun eigen wijsheid, hun waanwijsheid, hun wereldse wijsheid, zich los van God verheffen en menen ontzettend veel klaar te kunnen maken, dan is het geen wijsheid, geen ware wijsheid. Dat heeft David beseft. Hij heeft zichzelf niet willen verheffen, maar Gods Woord willen verheffen. Let u maar goed op, er staat: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn’. Kijk die leraars die de bron van hun wijsheid overal zoeken behalve in het Woord van God en dat niet zo belangrijk vinden, maar het een verouderd boek achten, zoals je zo vaak in onze tijd tegenkomt, die missen wijsheid. Als ik het Woord van God liefheb, bemin en acht, dan is er wel wijsheid, maar in dat Woord; niet in mijn woord, maar in dat Woord van God. Waarom ben ik nu verstandiger dan die leraars? Omdat ik de bron van de wijsheid hoog acht. Omdat ik daar mijn wetenschap uit wil halen. Dat is wat hier in de woorden van onze tekst staat: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn’.

Er zijn veel onbetrouwbare leraars. Laten we er wel op toezien. Er zijn er die in het lesgeven op de scholen van onze kinderen of kleinkinderen onderwijs geven dat met wijsheid niets te maken heeft. We mogen daar wel bang voor zijn, omdat ze onze kinderen ten kwade beïnvloeden. Gelukkig zijn er scholen die in eigen kring gesticht zijn en onder toezicht staan van degene die nog enige waarde hechten aan de ware wijsheid. Maar daarom is het ook zaak om daarop nauw toe te zien. Degenen die daar aangesteld worden om onderwijs te geven, moeten de bron van de wijsheid hoog achten, het Woord Gods liefhebben, alles in dat licht begeren te zien en zichzelf als dwaas erkennen. Leraren die zelf niet buigen onder het goddelijke Woord, onder de eeuwige waarheid, die zullen de leerlingen die het wel doen niet overtreffen. Maar zulke leerlingen zullen hun leraren overtreffen en in ootmoed mogen zeggen: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn”. Omdat Gods Woord voor hen de bron is van de ware wijsheid, van de ware wetenschap.
Maar we mogen het wel even doortrekken. We kunnen natuurlijk het woord leraar hier makkelijk alleen maar even toepassen op leraren in het onderwijs op degenen die onze kinderen onderwijzen. Maar we mogen het hier wel doortrekken naar de leraars die het Woord Gods verkondigen, onderwijs geven uit de Bijbel en daartoe geroepen zijn. O, wat is er een trieste toestand in Gods kerk op deze wereld bij alle verdeeldheid en verscheurdheid! Er zijn er zoveel die zeggen leraar en dienaar van het Woord te zijn; maar als men luistert, dan dienen ze het Woord niet. Ze zeggen wel een dienaar van het Woord te zijn, maar ze brengen hun eigen wijsheid. Ze staan niet onder het Woord, maar boven het Woord. Zij maken zelf wel uit wat waarheid is in het Woord en wat er niet waar is, al naar het hun gelegen komt. Hun eigen wijsheid moet over het Woord triomferen. Men ziet ze niet eerbiedig luisteren naar het woord en doorgeven wat het Woord zegt. Zulke leraars, al noemen ze zich dienaren van het Woord, ze zijn het niet; ze willen heersen over het Woord. Als u daaronder zou zitten en daaronder zou moeten opgaan, naar hen gaat luisteren, dan kan het ook wel zijn dat men zegt: ‘Ik overtref’, ‘ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn’. O, hoe verdrietig als zulken leidinggeven in Gods koninkrijk, leiding over alle dienstwerk dat verricht moet worden en zelf niet buigen onder het Woord van God!

Je komt dat tegen tot op de hogescholen en universiteiten. Professoren in de theologie, die godgeleerden heten, maar niet door God geleerd zijn en ook de ware wetenschap verachten en de bron van de wijsheid verkrachten. Wat zijn er al velen geweest die de naam theoloog droegen en zich met elkaar beijverd hebben om het Woord Gods stuk te maken. Wat een vreselijk oordeel moet er toch komen over zulken. ‘Ik ben verstandiger’, mogen hun leerlingen wel zeggen, ‘dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn’.
Uw getuigenissen. We mogen wel bidden om getrouwe leraars die de getuigenissen van de Heere liefhebben en die het Woord Gods tot hun betrachting hebben. Zulken behoren er op de kansels te komen. Daar moeten we de Heere veel om vragen. Die niet komen met eigen wijsheid maar luisteren naar het Woord van God. En als zij niet op hun plaats zijn – dat kan ook! – dan staan ze er ook boven en er niet onder. Dan luisteren ze zelf niet. Dan moet men hun de weg Gods ‘bescheidenlijker’ uitleggen. Dan moet men zeggen: ‘Nee, in het Woord Gods staat het zo!’ Het is geen schande, als er zo’n liefdevolle verhouding in Gods kerk is. Ik denk aan Apollos die door Aquila en Priscilla de weg Gods ‘bescheidenlijker’ kreeg uitgelegd; niet uit de hoogmoed. Want, wee wie zich verheft boven het Woord Gods. Dat mogen de dienaars, de leraars, zelf ook niet. Dat mogen zij niet, maar ook niet degenen die onder de prediking komen. Wat niet naar Gods Woord is, zal geen dageraad hebben. We moeten leren buigen onder de geopenbaarde waarheid. We moeten aan de voeten terecht komen van Hem Die de Opperste Wijsheid is.

Daarom hebben we gelezen uit Lukas 2. Jezus was nog maar een kind van 12 jaren en hij heeft tussen de mensen die wijs heten te zijn, allerlei leraren, gezeten in de tempel. Maar Hij heeft ook echt kunnen zeggen wat David hier sprak: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn’. Er was wel veel godsdienst bij die farizeeën en Schriftgeleerden, maar ze hebben het Woord Gods ver achter zich gelaten. Ze hadden veel ‘vonden gezocht’. Zoals dit in de Bijbel heet, die ze zelf ook voor anderen hadden uitgedacht en waarvan ze wel konden zeggen ze al 300 jaar oud waren, maar het was niet naar Gods Woord. En de Heere Jezus zat tussen hen. En Hij hoorde hen, zo staat er. En Hij ondervraagde hen. Daar begon het mee. Eerst luisteren. Dat moeten wij trouwens ook doen. Eerst horen en dan ondervragen om door te dringen tot wat er nu achter zit bij degene die spreekt. Wat denk je daar nu van? Laat hij het eens wat duidelijker proberen te zeggen. Om dan te ontdekken dat de bron van wetenschap en van wijsheid afwezig is. Dan ware wijsheid er tegenover te stellen, niet in hoogmoed, maar door de wijsheid die van boven is, ja, die door Christus in Zich omgedragen werd, Die de Opperste Wijsheid Zelf is. Ze hebben zich verbaasd over Zijn verstand en antwoorden.

De Heere Jezus is de Opperste Wijsheid, Die in deze wereld kwam om dwazen te leren. Aan Zijn voeten wordt onderwijs ontvangen. Aan Zijn voeten wordt geleerd. Want Hij is het die Gods getuigenissen, Gods wet, die Hij de sterveling zet, in het binnenst ingewand omdroeg, zo staat in Psalm 40. Hij heeft de getuigenissen Gods liefgehad, maar ook gestalte gegeven. Hij heeft de wet Gods volbracht, wat niemand deed en niemand kon. Ja, Hij is als Borg de weg gegaan tot in de hel toe, tot in de Godsverlating toe. Waarom? Om een weg te banen voor Godverlaters, tot hun eeuwig behoud. De Heere Jezus heeft Zichzelf overgegeven, waarom? Omdat hij de Zijnen heeft liefgehad, heeft liefgehad tot het einde. Hij heeft Zich doodgeliefd Als Leraar der gerechtigheid wil Hij de gerechtigheid die Hij verwierf, ook verkondigd hebben. Daarvan iets te leren is aan Zijn voeten te vertoeven. Daarvan iets te leren is te ervaren dat wij niet kunnen dienen, maar bediend moeten worden door Hem. Daarvan iets te leren is vernederd te worden in onszelf. Alles te verliezen om Jezus te vinden. Om Hem alleen te vinden, Die een algenoegzaam Borg en Zaligmaker is voor ellendigen. O, aan zijn voeten als een vernederde dwaas te vertoeven en van Hem wijsheid te leren. Kijk, dat maakt waarlijk ootmoedig en ook waarlijk wijs. Dat is een ootmoedige wijsheid, waar de waanwijsheid niet tegenop kan. Nogmaals die waarlijk ontdekt is aan de wortel van hoogmoed in zichzelf, die hoeft niet boven een ander te staan. Nee, nooit! Maar de wijsheid die geleerd wordt en die van boven is, die Christus leert, die is wel waar, die is waarachtig. En het onderwijs van die opperste Leraar, van die Leraar der gerechtigheid, ja hoor eens, dat is zeker. Dat is zeker en onfeilbaar. Kijk en dat wordt ‘eigenwijs’ genoemd in onze tijd. Daarom zijn ook de verootmoedigden, de vernederde kinderen Gods in de ogen van veel eigenwijzen hoogmoedigen. Daarom kunnen sommigen ook denken dat zo’n tekst als deze meer hoogmoed en eigenwijsheid in zich heeft dan Godsvreze, maar het is niet waar! Hierin is ootmoed en hierin is waarachtige Godsvreze, ook als David mag zeggen: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraars.’ Waarom? Omdat hij een leerling is, een leerjongen aan de voeten van de grote Leraar der gerechtigheid. De Heere geve ook ons dat plekje te kennen.

Zingen: Psalm 119:50 en Psalm 19:7.

50 Ik overtref mijn leraars in beleid,
Want ik betracht al Uw getuigenissen;
Ik overtref zelfs in voorzichtigheid
De grijsaards, die de ware godsvrucht missen;
‘k Bewaard’ Uw wet, die zulk een licht verspreidt,
En van mijn heil mij best kan vergewissen

7 Weerhoud, o HEER, Uw knecht,
Dat hij zijn hart niet hecht’
Aan dwaze hovaardij.
Heerst die in mij niet meer,
Dan leef ik tot Uw eer,
Van grote zonden vrij.
Laat U mijn tong en mond,
En ’s harten diepsten grond,
Toch welbehaag’lijk wezen.
O HEER, die mij verblijdt,
Mijn rots en losser zijt,
Dan heb ik niets te vrezen.