LEVEN BIJ GODS WET
Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag (Ps. 119:97)
Lezen: Rom. 7:7-26.
ik denk dat deze tekst de bekendste tekst is uit Psalm 119. Dat hoeft ons niet te verwonderen, want heel Psalm 119 handelt over Gods wet, en over de liefde tot de wet en dat heeft David hier juist verwoord: ‘Hoe lief heb ik Uw wet’. Omdat David in ieder vers met de wet en wil Gods werkzaam is, wordt ook dat hier verwoord: ‘Zij is mijn betrachting de ganse dag’. Mijn betrachting betekent, ‘een overdenking die het leven beïnvloedt’. Het woord ‘betrachting’ betekent eigenlijk ‘overdenken, overwegen, ermee bezet zijn, ermee bezig zijn’; maar dan wel zo, dat het ook in de handelingen van ieder uur en van het hele leven tot uitdrukking komt. In dit vers wordt dus eigenlijk de hele Psalm samengevat. Zo is het begrijpelijk dat men zo’n vers als karakteristiek, als kenmerkend voor de hele 119e Psalm ziet en dat het het bekendste vers wordt van de hele Psalm.
Aan de andere kant is er een groot gevaar; want wat het bekendste is, is meestal ook het meest afgesleten. Door het vele horen, door het vele beluisteren van dezelfdewoorden dringen ze dikwijls niet meer tot ons door. Het is zo bekend, ik heb het al zo vaak gehoord. Hebt u dat wel eens gemerkt? Dat geldt ook van andere bekende en toch ook zo wezenlijke waarheden. Er zijn veel woorden in het kerkelijk leven, die het geestelijk leven betreffen, die zo gemakkelijk langs ons heenglijden. Zijn die waarheden minder geworden? Nee dat niet, maar wij stompen zo af. Ja, ons harde hart sluit zich meer en meer toe voor waarheden die we al zo vaak gehoord hebben, vooral als we ze in wezen nog niet begrijpen. Het afslijten is eigenlijk minder een zaak van de waarheid zelf, als wel van degene die de waarheid hoort. Laten we dat niet vergeten. Er zijn veel mensen die ageren tegen het gebruik van wat ze noemen ‘termen’. Ze zeggen: ‘Och, allemaal termen in de preek’. Het is zeker zo dat we moeten proberen de waarheid zo te verwoorden dat er aandacht voor is. Zo heeft de Heere Jezus in de taal van het volk gesproken, zodat men wat de woorden betreft het wel kon volgen; maar de zaken begreep men niet. Als we woorden gebruiken zoals ze het in de Roomse kerk jaren hebben gedaan – de mensen begrijpen, als je in het Latijn gaat preken, niet wat er gezegd wordt. Daarom is het een goede zaak dat ieder in zijn eigen taal de grote werken Gods verwoordt, zoals we van het Pinksterfeest ook lezen. Het is een goede zaak dat webegrijpelijke woorden gebruikenom de waarheid zo te brengen, dat de mensen de woorden kunnen volgen. Maar toch, die mensen die zo fel ageren tegen allerlei termen en begrippen, moeten wel weten wat ze doen. Want dikwijls ageren ze juist tegen de meest wezenlijke waarheden, die niet anders weer te geven zijn. Neem begrippen als Gods soevereiniteit, of gerechtigheid, of andere waarheden uit Gods Woord.We moeten ze uitleggen en bidden dat de zaken verstaan en ervaren mogen worden.Laten we goed beseffen dat, als we bepaalde woorden nooit horen door een afslijtingsproces, we altijd weermoeten vragen of de Heere ons wil onderwijzen door zijn Woord en Geest. Laat in mijn leven die woorden zaken worden. Wat zou ik dat ook wensen van de woorden van deze tekst, van dit vers, dat deze woorden zaken werden, werkelijkheid werden.
Wat is het een kostelijk vers, een kostelijk werk een kostelijke waarheid in het hart en leven van David. Hij roept het uit als met verwondering: ‘ Hoe lief heb ik Uw wet’. Hij roept uit en openbaart dat hij Gods wet liefheeft. Vanwaar die verwondering? Omdat onze natuur die wet zo lief niet heeft. Het is niet een zaak van onze natuur dat we God en Zijn wet liefhebben. Wat u zich ook inbeeldt, door de zonde zijn we liefhebbers van onszelf. En dan kan er wel enige onderwerping zijn aanGods wet en wil; sommigen komen er heel ver in. Je zou zeggen, wat hebben die de wet lief! Hun hele leven regelen ze ernaar, hier een weinig, daar een weinig. Ze zijn altijd bezig met Gods wet. En ondertussen zegt de Heere: ‘Gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. Ja, tegen zulke mensen! Hoe kan dat? Ach, als die liefde tot de wet niet dieper gaat dan hier een weinig en daar een weinig en als men druk doende is aan het bijeen vergaderen van eigen werk, aan het bouwen aan een huis van eigengerechtigheid, van eigen vroomheid en van eigen godsdienst, dan is er niets dan liefde tot zichzelf. Onze natuurlijke drijfveer is eigenliefde. En deze eigenliefde is ongerechtigheid. Dat is niet liefde tot God boven alles, maar liefde tot zichzelf boven alles. En wie dat ziet, zal begrijpen wat Jesaja zegt: ‘Onze gerechtigheden zijn een wegwerpelijk kleed’. Het hart was niet goed. De liefde was niet goed; er was wel een uiterlijke onderwerping aan Gods wet en toch kennen we van nature de wet niet als van God. Toch kennen wehet wezen van de wet niet, wat God daarin vraagt, namelijk liefde tot God en liefde tot de naaste; liefde tot God boven alles en liefde tot de naaste als tot zichzelf. Dat eist Gods heilige wet. Maar alser eigenliefde is boven alles, volbreng je dan de wet?We kunnen ondraaglijk worden voor anderen, als we lasten opleggen die te zwaar zijn om te dragen.Dan is er toch alleen maar eigenliefde en zijn we verkeerd bezig. Kent u dat? Gods kinderen kennendat? Die zijn ook wel eens zo bezig geweest, dat ze tot hun schande en schaamte moesten bekennen bij de heiligste verrichtingen toch nog zichzelf bedoeld te hebben. Eigenliefde.
Paulus is ook zo’n Farizeeër geweest, wat we gelezen hebben uit Romeinen 7, Paulus die toch ook de wet zo goed kende. Iedereen zou gezegd hebben, als iemand de wet liefheeft, dan is Paulus het; die heeft er alles voor over. Dat wordt een Farizeeër bij uitstek. Dat wordt een van de beste, van de grootste, van de geleerdste geleerden in Gods wet. Wat een liefde tot Gods wet! Het was niet waar, hij kende de wet nauwelijks. Ja, de letters kende hij, hier een weinig en daar een weinig. Maar weet u wat hij zegt in Romeinen 7: ’Zonder de wet leefde ik eertijds’. Hoe kan hij dat nu zeggen, hij die als Farizeeër is opgegroeid? Hij was altijd met de wet bezig, maar hij verstond de wet niet in haar geestelijkheid, in haar oordelen over het binnenste van zijn hart. Hij had niet meer dan een schijnliefde tot de wet en dat is geen werkelijke liefde. Nee, van nature kennen we de wet niet. Toen Paulus bekeerd werd en Christus hem tegenkwam op de weg naar Damascus, heeft Paulus daarna gezegd: ‘Toen het gebod gekomen is, is de zonde weder levend geworden en ik ben gestorven’. Toen heeft hij geleerd dat ook het begeren zonde is, zoals we dat gelezen hebben. Ook het begeren van het hart is eigenliefde, zelfzucht, zonde voor God. Maar heeft iemand Gods wet lief, die een zondaar ontdekt en in zijn schande zet, die het binnenste bloot wil leggen en ons toont dat het eigenliefde is die ons drijft in onze wettische Godsdienst? Kan iemand zo de wet liefhebben? Hoevelen haten die wet niet; hoevelen willen dat niet horen. Die willen alleen een prediking waarin de wet gebruikt wordt om hen te stijven in hun eigengerechtigheid, om met pluimstrijkende woorden als het ware te zalven en zulken op te bouwen op een fundament dat hun nochtans ontvallen zal. Dat zal de mens niet volhouden in het gericht Gods. Nee, de mens van nature heeft de wet niet lief, die wet die hem uitkleedt, die hem ontdekt, blootlegt in de schande van onze naaktheid, zegt Christus. Dan wordt onze geestelijke onreinheid voor God bedoeld, die ontdekt moet worden. Zou men die wet liefhebben of zou men die werking tegenstaan? De mens van nature staat die tegen. Nergens zijn we zo vijandig tegen dan juist tegen die ontdekking. Dat is een waarheid die tegen vlees en bloed ingaat. Het vlees onderwerpt zich der wet Gods niet; dat is tegen onze natuur, die werking, die prediking. En toch wil God zo werken. Maar wie begrijpt dan nog onze tekst, hoe kan David zeggen in onze tekst: ‘ Hoe lief heb ik Uw wet’?
In de eerste plaats is dit, omdat het van nature niet zo is. David had die wet van nature ook niet lief. Geen mens heeft die wet van nature lief. Het is onbegrijpelijk dat hij die wet nu toch zo hartelijk liefheeft. En wel met zo’n sterke liefde dat hij zich verwonderen moet. Dit is werkelijk een liefde zoals in het Hooglied beschreven wordt, een liefde die niet uitgeblust kan worden Er staat van geschreven dat haar ijver hard is als het graf, dat haar kolen vurige kolen zijn, vlammen des Heeren. Veel wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen en de rivieren zouden ze niet verdrinken. Al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten. Zo sterk is die liefde. Liefde is eigenlijk het allersterkste wat er is. Daarom kan hij het eigenlijk niet onder woorden brengen.
‘Hoe lief heb ik Uw wet’. Maar David, hoe ben je aan die liefde gekomen, die de mens van nature toch niet heeft voor God en tot Zijn wet? Er zijn veel mensen die de boel op zijn kop zetten in het geestelijke leven. Zo zijn er ook veel die zouden willen beginnen met liefde tot de wet om zichzelf maar te kunnen prijzen. Ja de wet heb ik wel lief, Gods wil heb ik wel lief. Ze denken dat ze daar al een aardig eind mee gekomen zijn en misschien toch wel in de hemel zullen komen, net als de Farizeeërs. Maar geestelijk leven begint niet met de dankbaarheid. Het begint met de kennis van ellende en met ontdekking. Waaraan? Aan vijandschap aan de ontdekking, dat we Gods wet en wil nietlief hebben, maar onze eigen wil. Dat we onszelf liefhebben boven alles. Het begint met ontdekking, waarin we onszelf tegen hebben. Waarin het gebod levend wordt en wij sterven, zoals Paulus zegt. De ontdekking aan onze ellende is een werk, waarin de Heere met Zijn Geest de wet wil gebruiken. Laat de zondaar niet zeggen dat hij van zichzelf de wet wel liefheeft. Waar God werkt, gaat dit wel met liefde gepaard. De Heere gaat smart geven over de zonde. Maar wanneer is de liefde tot de wet wezenlijk? Wanneer is de smart over de zonde het grootst. Dat is niet iets van ons, waarop we ons kunnen verheffen. Maar de wet wordt een tuchtmeester die de zondaar zal brengen aan de voeten van Christus. En Hij krijgt de eer. Niet dat men de wet als kwaad leert zien en de wet leert veroordelen; niet dat men een smaad op de wet kan werpen. Paulus heeft die vraag ook wel gesteld in het hoofdstuk dat we hebben gelezen. ‘Wat zullen we dan zeggen: Is de wet zonde’? Nee, hoewel de wet die zondaar openbaart in zijn ongerechtigheid, moest het gebod ten leven dienen. Maar het is mij ten dood bevonden zegt hij. Maar daarom gaat hij nog niet zeggen dat de wet verkeerd is! De wet is heilig, en het gebod is wel heilig en het is rechtvaardig en het is goed. Maar hij is er evenwel aan gestorven. De wet heeft hem als tuchtmeester gebracht aan de voeten van Christus. De wet heeft hem geslagen, verwond, ja gedood. Door de wet aan de wet gestorven. Daarom als Paulus zo zichzelf heeft gezien, zijn verwording tot in zijn binnenste heeft ingeleefd, dan heeft hij geen reden omde wet te smaden, om kwaad van de wet te spreken. Dat heeft hij nooit gedaan. Dat leren Gods kinderen niet. Degenen die over de wet spreken als een afgedane zaak, hebben de wet nog nooit verstaan. Nee, God leert zijn kinderen de wet te prijzen. Het is de wil van God, de geopenbaarde wil van God. En is die niet goed, als God goed is? Zou ze dan niet heilig en rechtvaardig zijn? De wet wordt niet verworpen, maar die wet krijgt eer. Hoe is de orde ook alweer? God ontdekt aan ellende en brengt de Zijnen door de wet als een tuchtmeester tot Christus. En wat zal een zondaar, die tot Christus gebracht mag zijn, toch ook de weg waarin God hem tot Christus bracht, prijzen. Achteraf wordt die weg geprezen; achteraf wordt de wet dus ook geprezen. Meer en meer leert men ellende, verlossing en dankbaarheid. In de dankbaarheid leeft de begeerte om Gods wil te doen. Nee, die weg wordt niet verkeerd gezien; die weg blijft heilig, ze blijft rechtvaardig en de zondaar wordt ontkracht, ontdekt aan zijn verderf. En hij krijgt in de weg waarin hij gebracht is tot Christus, Die de wet lief heeft gehad, ook liefde tot de wet. Christus sprak: ‘Ik draag Uw Heilige wet, Die Gij de sterveling zet, In het binnenste ingewand’.
Door Christus wordt de zondaar geleerd de wet lief te hebben en naarmate Christus Zijn zondaarsliefdeopenbaart en wegschenkt wordt de liefde tot de wet niet gedood of machteloos! Hij wekt ze juist; Hij werkt ze en Hij versterkt ze. En daarom: ‘Hoe lief heb ik Uw wet’, David heeft er wel kennis van en David heeft dat ervaren: ‘Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag’, zegt hij. Als het tweede niet waar is, dan betwijfel ik het eerste. Want de mensen kunnen natuurlijk makkelijk iets nazeggen: ‘Hoe lief heb ik Uw wet’. We kunnen die woorden licht in onze mond nemen, maar is het waar in ons hart? Het zal blijken uit ons leven. Het zal blijken, dat, als iemand een ander liefheeft, hij veel in gedachten bij die ander is. Als een jongen een meisje lief krijgt, dan loopt hij dagen over haar te denken. Of als een meisje een jongen lief krijgt, wat zijn ze veel in de gedachten bij elkaar. Dat is niet verwonderlijk; dat mag. En dat is maar een flauwe afbeelding, van hoe het in het geestelijke toegaat. O, als een zondaar God lief krijgt in de openbaring van Christus, omdat hij de dood verdiend heeft vanwege de rechtvaardige toorn van God, Die toch zo’n zondaar wil behouden – o, dan is het: ‘Hartelijk zal ik U liefhebben, Heere mijn Sterkte!’
Waaruit blijkt dat die liefde werkelijkheid is? Dat die bevinding geen beschouwing is? Waaruitdat blijkt? Uit het leven; het komt openbaar uit de vrucht. ‘Zij is mijn betrachting de ganse dag’. Ik ben er de hele dag mee bezig. ;s Morgens als ik opsta, is mijn overdenking van U; ‘s avonds als ik naar bed ga, zeg ik mijn avondzang voor U de Heere op. ‘s Middags als ik me afzonder, dan is mijn overdenking van U. Ja waar ik ook ben, waar ik ook ga of sta, wil David zeggen, ‘s morgens, ‘s avonds maar ook overdag, thuis of waar ik me heen moet spoeden, overal is Uw wet mijn betrachting, de hele dag. Zo heeft men Gods wil, Zijn woord, en Zijn werk lief. Begeert men het te zoeken, dan wordt bedrog en leugen het huis uitgejaagd, omdat men de wet Gods liefheeft. Heb je de waarheid Gods, Zijn inzettingen, in alle dingen lief, en dat op alle tijden, ‘s morgens, ’s avonds of ‘s nachts, thuis of op het werk, als de echtgenoten in onderlinge gesprekken, tegenover de kinderen, tegenover ouders, op werktijd, in de vakantietijd, waar je maar gaat of staat, je hebt dan overal en altijd de wet Gods lief.
Zo heeft de Heere het gewild en zo heeft de Heere het ook gezegd. Ik denk aan wat de Heere Mozes geboden heeft en wat we lazen in Deuteronomium 6. Daar staat geschreven hoe de ouders ten aanzien van hun kinderen moeten handelen: ‘Deze woorden die Ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uw kinderen inscherpen; daarvan spreken als u in uw huis zit, en als u op de weg gaat. Als u nederligt, en als u opstaat. Ook zult ge ze tot een teken binden op uw hand, ze zullen u tot voorhoofspanselen zijn tussen uw ogen. U zult ze aan de posten van uw huizen en aan uw poorten schrijven.’ De Heere wilde daar als het ware ook mee zeggen: Mijn wil heeft voor uw hele leven zeggenschap. Zo wordt het bij ieder waar liefde is tot Gods wet.
Zo zijn de vruchten altijd een kenmerk van het geloof, en dat zal zo blijven. Dat er bij ons toch liefde, waarachtige liefde mocht zijn tot Gods wet! Is ze er bij u? Is er die liefde waarvan David hier spreekt? Een liefde, die er van nature niet was, gewekt in uw hart? O, weet dat van de menshet volgende geldt: Mensen kunnen tegenvallen. Dat geldt in de eerste plaats voor onszelf. Hoe meer we onszelf leren kennen, hoe minder we onszelf kunnen bewonderen en verheerlijken. Zelfkennis vernedert. Maar ten aanzien van Gods werk en van Gods wet geldt het tegenovergestelde: Hoe meer we van Gods wet, hoe meer we Zijn werken leren kennen, hoe groter de bewondering is. Onuitsprekelijk groot! ‘Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag’.
Psalm 119:49 en Psalm 19:4.
49 Hoe lief heb ik Uw wet! Het is mijn doel,
Den gansen dag haar ijv’rig te betrachten.
Hoe listig ook mijn snode vijand woel’,
‘k Heb wijzer geest en edeler gedachten
Door Uw geboôn, wier kracht ik staâg gevoel,
Die ‘k eeuwig zal met heil’gen eerbied achten.
4 Des HEEREN wet nochtans
Verspreidt volmaakter glans,
Dewijl zij ’t hart bekeert.
’t Is Gods getuigenis,
Dat eeuwig zeker is,
En slechten wijsheid leert.
Wat Gods bevel ons zegt,
Vertoont ons ’t heiligst recht,
En kan geen kwaad gedogen.
Zijn wil, die ’t hart verheugt
Eist zuiverheid en deugd
Verlicht de duist’re ogen.