Psalm 119 vers 94

GODS ZICHTBAAR EIGENDOM

Ik ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht (Ps. 119:94)

Lezen: Psalm 80

Onze tekst begint met een belijdenis. Wat David hier voorop stelt in de woorden van onze tekst mocht ons aller belijdenis wel zijn. Het is noodzakelijk dat dat ons aller belijdenis is of wordt. Maar in zeker opzicht, zeg ik, mocht het al wel zo zijn. Want als David zegt ‘ik ben Uw’, dan zou ik willen vragen: hebt u het recht om te zeggen dat u dat niet bent? Hebben wij het recht, wij die van God het leven ontvingen en door Hem verzorgd worden van dag tot dag, hebben wij het recht om te zeggen dat we Gods eigendom niet zijn?

We zeggen het wel eens van onze kinderen dat wij rentmeester over hen zijn. En daarmee bedoelen we dat ze eigenlijk niet van ons zijn, maar we mogen ze voor de Heere opvoeden. Daarmee belijden we ook: onze kinderen zijn eigenlijk van God. Waarom? Omdat alle mensen, omdat heel de schepping, deze hele wereld, God rechtens toekomt. Alles is uit Gods handen voortgekomen. Wie zal dan het recht hebben om te zeggen: het is niét van God? Dit mocht ons aller belijdenis wel zijn. Maar wat ontbreekt daar ontzettend veel aan. Wat doen wij dikwijls alsof alles maar van ons is, of in ieder geval van de mensen is. We doen of we zelf uit mogen maken hoe we alles gebruiken. Wat is deze wereld openbaar gekomen als een wereld die zich van God heeft los gescheurd in de zondeval. In onze voorouders hebben we ons van God losgerukt. We hebben God, de Springader van het levende water, verlaten. We doen alsof alles niet meer van God is. We doen alsof het van ons is. We zijn dieven. We zijn rovers. We zijn revolutionairen, rebellen. We zijn opstandelingen die alles van God willen onteigenen en willen doen of het van ons is. Maar het is niet zo. Wij blijven bij dat alles dieven en rovers. Alles is het wettig eigendom van God. Wijzelf, en heel ons leven. In dat opzicht mochten we het begin van deze tekst wel leren verstaan: ; Ik ben Uwe, Heere’. Mijn leven is eigenlijk van U. U hebt er recht op.

Wie dit gaat beseffen; leert ook iets van het oordeel. Wat is het dan rechtvaardig dat God een mens oordeelt! God zal ieder mens vragen: Wat heb je gedaan met het leven dat Ik je gaf? Hoe heb je je tijd, de dagen die je van Mij kreeg, doorgebracht? Wat heb je gedaan met de gaven waarmee Ik je van dag tot dag overlaadde? Overtuigingen door de Heilige Geest zijn wel concreet. Overtuigingen van zonde, zoals de Heere die geeft, zijn geen vage denkbeelden, maar dat is werkelijkheid. Dat geeft licht over ons leven zodat we het gaan belijden: ‘wat ben ik een doorbrenger geweest. Wat heb ik mijn dagen aan de Heere onttrokken. Wat heb ik mijn leven aan Hem diefelijk ontstolen. Wat heb ik Zijn goede gaven doorgebracht. O, kon ik die jaren nog overdoen.’ Wat krijgen we dan verdriet over ons doorgebrachte leven, het leven voor de bekering. Waarom? Wel, dat was ook van de Heere. Dat kwam Hem toe. ‘Het komt alles toe, wat ik denk en wat ik doe.’ Wij behoorden God wel te dienen, alle dagen van ons leven en alle uren van de dag; Zijn wil te zoeken. Want we zijn de Zijnen. We zijn Zijn eigendom. ‘Ik ben Uwe’. Dat moeten we leren zeggen krachtens schepping. Maar daar is toch veel meer in deze woorden. En ik weet niet of u dan ook mee kunt.

Er is veel meer bij David als hij zegt: ’Ik ben Uwe.’ De Heere wil Zijn kinderen leren om dat op een nog veel wonderlijker wijze te zeggen dan alleen vanwege de schepping. Als we het krachtens schepping zeggen en belijden en als er licht over valt, gaat het gepaard met een diep schuldbesef, met een grote angst, met een zekerheid dat wij de hel verdiend hebben. Omdat we van de Heere zijn en omdat we tegen Hem zijn opgestaan; omdat we Hem verlaten en omdat we Hem vergeten hebben. Maar er is een andere manier om te leren: ‘Ik ben Uwe.’ Dat is namelijk als we het eigendom van de Heere worden door wedergeboorte uit God. Wij, die onder de macht van de duivel onszelf begeven hebben; die onszelf tot een buit van die helse rover hebben gemaakt., die als vaten bewaakt worden door de sterk gewapende, die meent eigendomsrecht op ons te kunnen doen gelden! God kan ons billijk in zijn handen geven en laten en ons door hem laten wegvoeren naar het eeuwig verderf. Want we hebben niet anders verdiend. Het is een rechtvaardige straf als God ons daarin overgeeft en als we zo ons ongeluk voor eeuwig tegemoet gaan. En toch, God kan zulken weer aan die sterk gewapende ontroven. Dat heeft Christus verdiend. O, het is mogelijk dat zulke zondaren die zich aan God onttrokken hebben, die Gods eigendom niet meer wilden zijn en Hem niet meer wilden dienen, die in hun leven openbaarden geen lust hebben dat Hij Koning over ons zou zijn, dat zulken toch weer teruggenomen worden. Ze worden gekocht en betaald door Christus’ bloed. Daartoe kwam Christus op deze wereld. Hij is gekomen om zulken weer rechtmatig eigendom Gods te maken. Hij wilde Zijn bruid kopen met de rechtsprijs van Zijn bloed, een losprijs die Hij Zelf aan God zou betalen, opdat ze vrijgekocht zou worden uit de straf die ze verdiend had; opdat ze bevrijd zou worden, vanonder de heerschappij van de duivel uit; uit de macht van die boze zielenmoordenaar. Zo zal de bruid in de tijd tot God teruggebracht worden, omdat ze ten diepste van eeuwigheid Gods eigendom reeds is. Het zijn diegenen die opgeschreven zijn in het boek des levens en des Lams. Het zijn diegenen die van eeuwigheid al des Heeren zijn. ‘Ik ben Uwe’.

Wat een wonder als we zo ingeleid mogen worden in Gods heilgeheimen; dat we temidden van alle bestrijding, temidden van zoveel zonden en ongerechtigheid die ons telkens overweldigen, mogen ervaren dat er een God is, Die ons trekt uit de stroom van ongerechtigheden die de overhand had. Dat er een God is, Die ons wil roepen. ‘Welzalig, die Gij hebt verkoren, die G’ uit al ‘t aards gedruis doet naderen en Uw heilstem horen; ja, wonen in Uw huis.’ Zo worden zondaren krachtens eeuwige verkiezing getrokken omdat ze des Heeren zijn. Omdat Christus voor hen de prijs van Zijn bloed heeft betaald en Zichzelf in de dood heeft overgegeven om ze te kunnen verlossen. Merkt u dat dit nog een veel rijkere wijze is om te kunnen zeggen: ‘Ik ben Uwe. Want hoewel ik me van U had losgescheurd; was ik toch Uw wettig eigendom. Hoewel ik van U was afgeweken om nooit meer terug te keren, hebt U me Zelf opgehaald. U hebt me Zelf geroepen en getrokken. En nu ben ik toch de Uwe. Omdat Christus voor mij betaald heeft en U van eeuwigheid mij verkoren hebt.’ Ik ben Uwe! Dan wordt dit een belijdenis die in de tijd opnieuw geleerd wordt:
Zeker is dat allen die in de tijd tot de zaligheid gebracht worden, allen die de Heere in de tijd wederbaart en aan de voeten van Christus brengt, des Heeren zijn van eeuwigheid. Maar ze weten het niet. Ze zijn des Heeren door de verlossing door Christus’ bloed op Golgotha. Maar ze weten het niet. Maar in de tijd worden ze gebracht op die plaats waarop ze gaan zien hoe ze zich van God hebben los gescheurd; hoe ze vervreemd van God, als een prooi van de vorst der duisternis , worden afgevoerd, meegesleurd; ook in de stroom van hun eigen wellust, in een stroom van ongerechtigheid. En als we dan mogen ervaren hoe God zulken roept: ‘Gij slechten, hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen en de spotters de wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing.’ O, als de woorden Gods kracht doen in een zondaarshart en ze getrokken worden tot Christus als Degene Die Zich openbaart als Degene Die de losprijs voor zulke ellendigen betaalde, Die Zichzelf wil openbaren en wegschenken in hun hart en in hun leven, zodat zij gebracht worden tot een hartelijke overgave aan Hem en een onderwerping aan die liefelijke heerschappij van genade. Als de Heere daar de zondaar brengt, o, wat een hartelijke belijdenis dan: ‘Ik ben Uwe, Heere!’ Heere, ik ben van U.

Hierin is een overgave, die belijdt: U kunt met mij handelen naar Uw welgevallen. Zulk een overgave, kent een diep besef dat God recht op ons heeft. Tot zo’n overgave brengt de Heere de Zijnen als ze gevoelen dat ze nergens in deze wereld gelukkig kunnen worden. Zo’n overgave wordt al ingeleefd in een ogenblik waarin een zondaar niet weet dat God zijn zonden heeft vergeven. Die wordt ingeleefd als een werking van de Heilige Geest, door een onweerstaanbare trekking waardoor men zich over leert geven. Ja, al zou God mij niet genadig zijn, dan nochtans, Heere, hebt U recht op mij. ‘U bent rechtvaardig als U me verstoot, als U me wegwerpt, maar ik zal nergens gelukkig worden. Ik kan niet zonder U’. Zo’n hart dat bedroefd is naar God en dat hongert en dorst naar God, dat begeert des Heeren te zijn.

Maar hoe wonderlijk rijk als in die overgave ervaren mag worden dat de Heere zo een wil aannemen in de Zoon van Zijn liefde. Dat Hij ze genadig wil zijn vanwege de verdienste van Christus, Die het mogelijk maakte dat zulke rebellen en opstandelingen weer tot kinderen Gods gemaakt worden! ‘Ik ben Uwe’. U bemerkt dat in de oefeningen, die God Zijn kinderen ook wil geven, het gedurig weer nodig is dat ze daar mogen komen. Ze mogen daar gebracht worden, dat ze het van harte zeggen: ‘Heere, ik ben Uwe’. We moeten het allemaal leren krachtens schepping, maar tot ons behoud is meer nog nodig. Het is nodig dat we het leren zeggen en mogen geloven: ‘Heere, U hebt me overgenomen in de Zoon van Uw liefde. Ik ben Uwe.’ David heeft het ook op deze manier hier gezegd: ‘Ik ben Uwe; behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht’.

Er staat bij: ‘Behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht’. David voegt nog iets bij dit gebed. Het zijn twee aangrijpende woordjes: ‘Behoud mij’. Dat is een belangrijk gebed. Is het niet het meest wezenlijke gebed wat Gods kinderen leren bidden? Hun behoud – dat moeten we niet vergeten – hangt samen met de verheerlijking Gods. Want dat is hun diepste begeerte. Hun behoud ligt alleen daar waar God in hen verheerlijkt wordt in de Zoon van Zijn eeuwig welbehagen. ‘Behoud mij’. Als de zondaar gebracht wordt tot een overgave, zodat hij zegt verdiend te hebben dat God hem laat liggen, dat God hem verstoot, dat God hem verwerpt, op zulke momenten zal een zondaar toch niet bidden: ‘Heere, doe het ook maar!’ De zondaar zal niet bidden: ‘Heere, werp me maar in de hel. Hij zal wel belijden: ik heb het verdiend’. Maar hij kan God niet vloeken. En dan tussen de vloekers en tussen de spotters voor eeuwig te moeten zijn, dat is onmogelijk. Gods kinderen zijn bedorven, niet alleen voor de wereld maar ook voor de hel. En vandaar ook deze verzuchting. Ligt ze ook niet in de grond van uw hart? ‘Heere, behoud mij.’ Weet dat dit gebed een gebed is dat de Heilige Geest leert bidden. Daar zijn zo veel mensen die veel zeggen te bidden en dit eigenlijk nooit bidden; die geen behoudenis van Godswege nodig hebben. Hier blijkt een behoefte, een diepe behoefte, om door God behouden te worden. Dit is ook een erkenning van niets kan mij behouden. Ik kan mezelf niet behouden. Mensen kunnen mij niet behouden. Op deze wereld word ik nergens door behouden want alles ligt onder de vloek van de zonde en de dood. Maar U Heere, U kunt mij nog behouden. U kunt mij nog bewaren. U kunt mij voor eeuwig redden van de ondergang. En tot Wie zal ik daarom anders heengaan? ‘Heere, behoud mij’. Merkt u dat dit een verzuchting is vanuit een levende behoefte van een overtuigde zondaar, die de toevlucht neemt tot God? Dit is niet anders dan een toevluchtnemend geloof. Dit is niet anders dan het geloof dat door de overtuiging van de Heilige Geest rondom zich en in zich de dood gewaar wordt maar behoud zoekt bij God in Christus. ‘Heere, behoud mij’. U kunt redden door de voldoening van Uw Zoon; door de betaling van de losprijs van Hem kunt U een ellendige nog tot een Ontfermer zijn. Behoud mij.

En dan staat hier tenslotte ook achter: ‘Want ik heb Uw bevelen gezocht’. Wij moeten met deze zin voorzichtig zijn. Is dit de grond van het gebed? ‘Behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht’? Moeten we dit gebed lezen in de zin van: ‘Heere, red mij van het eeuwig verderf, want ik heb het er zo slecht nog niet afgebracht? Ik heb toch tamelijk netjes geleefd; ik heb toch heel wat in mijn leven al gepresteerd’? Heeft David zo gebeden? Ik weet dat er veel mensen zijn die zo bidden. En dat er veel mensen zijn die zo gronden trachten aan te dragen voor hun gebed. Gronden van eigen werk, in eigen doen en laten. Dat moet de grond dan zijn voor de verhoring. Die bidden niet: om Jezus wil, maar die bidden om huns werks wil. Maar ik weet wel zeker dat we dat hier zo niet mogen lezen en dat David het ook in de verste verte niet zo bedoelt. Dat kunnen we uit vergelijking met andere teksten en andere psalmen ook heel goed weten. Heeft David in zijn leven ooit grond gevonden in zijn werk? Is dat zijn steun geweest? Gaf dat hem vrijmoedigheid in de toenadering tot God? Dan had hij nooit zo van genade kunnen zingen. Dan had hij nooit zo kunnen roemen in onverdiende, in vrije genade. Nee, maar wat bedoelt David dan als hij dat hier toch zegt? Er staat toch: ‘Want ik heb Uw bevelen gezocht’?
Het is in Davids leven wel openbaar gekomen dat hij uit was op de wil van God en dat hij die wil liefhad, Gods wet, en Zijn geboden beminde. En weet dat een huichelaar dat niet doet. Er zijn ontzettend veel mensen die wel behouden willen worden. Waarom zou je daar niet om vragen, als je de dood toch overal vroeg of laat tegenkomt! Het uitnemendste van dit leven is toch moeite en verdriet? ‘Behoud mij Heere; red mij!’ Maar veel mensen kunnen de volgende zin er niet achter zeggen. Die zoeken wel de hemel. Ja, ze zoeken wel behouden te worden. En ze zoeken misschien ook nog wel een beetje rechtzinnig te zijn in de leer. Ze proberen ook wel de beloften uit Gods Woord zoveel mogelijk op zichzelf toe te passen. Van alles zoeken ze uit Gods Woord. Maar Gods bevelen net niet. Nee, een leven naar Gods Woord in de praktijk van alle dag, de inzettingen des Heeren, nee, schijnheiligen hebben daar niet veel mee op. Die draaien zich in allerlei kronkels om uiteindelijk zichzelf de zaligheid aan te praten buiten de liefde tot Gods wet en inzettingen om. Dit is een wezenlijk onderscheid tussen schijnheiligen en ware Godvruchtigen. Daarom mag het hier echt wel bijstaan. Het maakt onderscheid, scheiding tussen mensen die bidden om behoud. Het “behoud mij” willen velen wel meebidden. En “ik ben Uw” zeggen sommigen zelfs heel vermetel. Die hebben er nooit strijd over of het wel waar is. Maar laten we onszelf maar onderzoeken bij het laatste deel van deze tekst: “Ik heb Uw bevelen gezocht”. Dan moet je Gods wil liefhebben. En dat is een kenmerk, als een kenmerk van Gods werk in Davids leven. De Heere heeft liefde uitgestort tot Zijn wil. En die liefde drijft in het zoeken. En die geeft benauwdheid en strijd als ik het maar niet vind, omdat ik zoveel ongerechtigheid vind terwijl ik gerechtigheid zoek. Omdat ik zoveel onreinheid bespeur, terwijl ik naar heiligheid jaag. Hoe moet het toch? ‘Uw bevelen heb ik wel gezocht, maar ik kan me er zelf niet door behouden. Maar het zoeken, Heere, U weet waar het me om te doen is.’ Dat ligt hierin. ‘Heere, U weet wat ik zoek. U weet wat mijn begeerte is. Maar ik kom er in om. Ik dreig erin te verzinken. Want het is al ongerechtigheid die ik vind. Maar, behoud U me toch. U weet toch dat ik Uw bevelen liefheb en dat ik ze zoek!’ David komt hier met een gebed waarin hij een kenmerk noemt van wat een kenmerk is van het werk des Heeren. Dat is een begeerte die van nature niet meer groeit in ons hart. Dat is een begeerte die gestorven is toen we, geestelijk dood door de zonde, de straf op onze ongerechtigheid ontvingen. Geestelijk dood is te leven zonder begeerte naar Gods bevelen, zonder dat verlangen dat Gods wil. Maar als dat verlangen in ons hart is kunnen we zeggen: ‘Heere, kijkt U maar in mijn hart. U weet waar het mij om te doen is. Kijkt U maar in mijn ziel. O, ik zoek Uw bevelen van ganser harte. Maar ik kan me er zelf niet door behouden. Wel, behoud mij.’ Zo mag dit gebed gebeden worden. En zo wordt het hier ook door David gebeden. ‘Heere, mijn zoeken kan me niet behouden. Mijn doen van die bevelen kan me niet behouden. U moet me behouden. En dat moet U doen Heere, omdat er anders geen behoud is. Al heb ik het niet verdiend, uit genade, om Christus wil!’

De vrijmoedigheid om dit te bidden neemt toe als de zondaar mag gaan leren wat David hier vooropgesteld heeft: ‘Ik ben Uwe. O Heere, U hebt Uw hand op mij gezet.’ Krachtens schepping is God ons niet verplicht om ons te behouden. Maar om Christus’ wil kan Hij verloren zondaren behouden; en alleen om Hem. Daarom moet het gebed gedragen worden door de verzuchting: ‘om Jezus wil’. Om Zijnentwil kan God mij behouden. ‘Behoud mij, Heere’.

Als de Heere in de oefeningen ons doet ervaren dat we de Zijne zijn, dan kan Hij niet meer van ons af. Als we de Zijne zijn door loskoping van de Heere Jezus Christus, door Zijn betaling van onze schuld, o, dan kan en dan wil en dan zal de Heere niet van ons af. Dan zijn we Zijn eigendom. De Heere geve ons worstelingen om zo met David te mogen zeggen: ‘Ik ben Uwe.’ Ja, Hij geve ons te ervaren, niet alleen een overgave van ons aan Hem, zodat we ons in Zijn handen leren overgeven, onvoorwaardelijk, maar Hij wil ons ook tonen: als je de Mijne bent, dan wil Ik de jouwe zijn. Dan wil Ik Mezelf weggeven aan zo’n doorbrenger. Waardoor Thomas kon zeggen, en de Heere de Zijnen leert nastamelen: Heere, ik ben de Uwe, U bent de mijne: ‘mijn Heere en mijn God!’ .

Zingen: Psalm 119:47:

‘k Ben eeuwiglijk gedachtig aan Uw woord,
Want ik ontving door Uw bevelen ’t leven,
‘k Ben d’ Uwe, HEER’; geleid mij ongestoord;
Behoud mij toch, naar ’t woord aan mij gegeven;
Ik heb met lust Uw wetten nagespoord,
En die gezocht, door Uwen Geest gedreven.

Psalm 80:11

Behoud ons, HEER’ der legermachten,
Zo zullen w’ ons voor afval wachten;
Zo knielen w’ altoos voor U neer.
Getrouwe Herder, breng ons weer;
Verlos ons, toon ons ’t lieflijk licht
Van Uw vertroostend aangezicht.