Psalm 119 vers 93

ONVERGETELIJKE LEVENDMAKING

Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt (Ps.119:93)

Lezen: Psalm 77.

Vergeten is een nare kwaal, die op deze wereld algemeen is. Het is een van de gevolgen van de zonde. Vergeten ten aanzien van allerlei kleine dingen kan al erg lastig zijn. Ten aanzien van de gewone dingen in dit leven daar wordt bijna niemand zo door geplaagd als zij die ouder worden. Vergeetachtigheid: we weten het gewoon niet meer, het komt niet meer terug in onze gedachten. Is dat echt gebeurd, heeft hij dat echt gezegd? Soms vergeet men zelfs bezoeken: mensen die op bezoek zijn geweest, we weten het niet meer. Wat kan de kwaal van vergeten toch lastig worden; ernstige vormen aannemen, zodat we bang worden voor onze eigen gedachten. Voor velen is het een obsessie, een angstige gedachte. Als je dan denkt dat het nog erger zal worden straks, zo klinkt het in het hart van deze of gene, dan weet je straks niets meer, ook niet van God, ook niet van Zijn woord en van Zijn werk. ‘Straks,’ zo zegt de duivel tegen Gods kinderen zo graag, ‘straks ben je dement. Dan komen de grootste dwaasheden uit je mond; immers je keel is een geopend graf. O, straks zul je nog tot een laster zijn voor God op deze wereld!’

Wat een hevige aanvechtingen kunnen juist Gods kinderen hebben ten aanzien van het vergeten; ten aanzien van die verschrikkelijke kwaal, die zo erg kan worden bij het ouder worden. Maar kom als u daarmee bestreden wordt, luister dan eens naar het woord des Heeren, zoals David het mocht neerschrijven, en zoals het echt wel waar is en echt wel waar blijft: ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten’, zegt hij. Nooit! Gods bevelen blijven bij mij, die blijven in mij, die zal ik nooit en te nimmer vergeten. ‘Ja maar,’ zegt u, ‘ach het Woord van God vergeten we toch zo licht. Ga maar na, we hebben vanmorgen na het ontbijt gelezen, de Bijbel geopend. Wat hebt u gelezen vanmorgen? Is er nog iets van in uw geheugen? Weet u het nog? Heeft het u iets gedaan of is het alweer weg? En de preek van zondagmorgen of van zondagmiddag? Wat weten we er nog van? Wat is er nog van in ons geheugen gebleven? En als we nog een week verder teruggaan, of teruggaan naar de laatste leesdienst? Ja, ik ben het vergeten…

We kunnen toch niet alles onthouden. Nee; wat zijn we vergeetachtig. Ook als het het Woord van God betreft, en bij sommigen juist als het het Woord van God betreft. Laten we het wel goed zien. Wat bedoel ik daarmee? Vergeten heeft ook wel iets te maken met interesse. Iets wat ons erg interesseert, vergeten we zo gemakkelijk niet. Daar zijn gebeurtenissen in het leven die we echt zo makkelijk niet vergeten. Wat er ook gebeurt, er kunnen dingen gebeurd zijn vanmorgen die we niet vergeten zijn, terwijl we wel vergeten zijn wat we lazen uit het Woord van God. Dan hebben die andere dingen meer indruk op ons gemaakt. Het kan iets zijn van vorige week, wat we nog helder voor onze geest kunnen krijgen. Ja, dat en dat is er vorige week gebeurd, ik weet het nog precies, terwijl we de preek van zondag niet meer weten. Dat heeft dus een diepere indruk op ons gemaakt. En zo kunnen we ook verder in het verleden gaan. Dat wat een diepe indruk op ons maakt, vergeten we zo licht niet. Het heeft te maken met onze interesse. Waar worden we door geboeid, waar gaan we in op, wat houdt ons bezig, wat bezet ons? Daarbij moeten we onszelf dikwijls veroordelen. Dan moeten we zeggen: ‘O, wat heb ik toch onverschillig het Woord van God geopend. Het was maar uit gewoonte. Ik doe het altijd en ik heb zomaar gelezen wat ik gewend ben. En ik heb het zomaar weer dicht gedaan. Daar was geen zucht bij, geen verzuchting. Geen bede of de Heere het eens wilde zegenen. Geen begeerte, geen behoefte, geen honger, niets.’ Veroordeelt het ons dan niet dat we het vergeten zijn? We moeten het niet te gauw op de Heere schuiven en zeggen: ‘De Heere gebruikte het niet voor me.’ We geven zo graag God de schuld. Moeten we ook daarin onszelf niet aanklagen en zeggen: ‘O, wij dwaze, harde en dode schepselen!’ Ook bij Gods kinderen is er vaak dodigheid, waardoor ze zoveel vergeten. Er is veel behoefteloosheid, leegheid, wereldgelijkvormigheid; we zijn snel vervuld met zoveel wat ons geen nut kan doen, terwijl het ene nodige vaak zo ver van ons af is. Het klaagt ons aan, dat we zo ontzettend veel en zo ontzettend gemakkelijk vergeten. We mogen echt daarin ons best wel doen, in de middellijke weg om het Woord van God toch te bewaren.

Die uitdrukking komen we veel tegen in de Schrift: het Woord van God bewaren. Ik denk aan wat in het boek Openbaring staat, maar het staat er tientallen keren in de Schrift. Johannes zegt in Openbaring 1: ’Zalig is hij, die leest en zijn zij, die horen de woorden dezer profetie en die bewaren, hetgeen in dezelve geschreven is, want de tijd is nabij’. Hij spreekt hen zalig, die het horen maar die het ook bewaren. Lezen, horen, maar ook bewaren; dus bij wie het blijft, in het hart opgeborgen, zo dat we het in ons omdragen. Als een kostelijke schat in een aarden vat.

Het Woord van God is het wel waard, dat het bewaard wordt. Woorden van mensen vinden we soms gewichtig en dat kan, woorden van onze geliefden, vooral daar waar ze ons gaan verlaten. Die woorden worden nog overdacht, soms wel opgeschreven; die worden bewaard. Maar hoezeer behoren het Woord van God dat tot ons komt niet te bewaren. In ons om te dragen om het nooit meer te vergeten. Weet u wie graag wil, dat we het vergeten? De duivel die is er op uit. Hij weet wel dat het Woord van God zo’n wonderlijk zaad kan zijn. Hij weet wel dat al Gods kinderen door het Woord Gods bekeerd zijn. Hij weet wel dat er zelfs mensen zijn, waarbij het Woord na lange tijd nog ging ontkiemen, wortel schoot en vruchten ging voortbrengen. O, dat Woord van God, dat zo wonderlijk werkt, dat zo krachtig werkt.Dat de Heilige Geest het gebruikt, dat weet de duivel wel, beter dan veel mensen. En weet u wat de duivel daarom zo heel erg graag wil? Dat u het Woord vergeet; dat we het niet bewaren. Hij wil dat het zo maar weer uit onze gedachten is; dan zal het ons niets meer doen. Als de vogels maar komen en het allemaal maar wegpikken, prachtig vindt hij het. Die woorden zullen ons geen goed meer doen; de duivel acht het kwaad.

De duivel is er op uit dat we het Woord van God altijd maar vergeten. Dat we het naast ons neerleggen, er achteloos mee omgaan. Hij wil niet dat we het weer in ons geheugen krijgen. Laten we toch beseffen dat de duivel zo werkt, in ons, in onze kinderen, in onze gezinnen. Hij wil dat het Woord van God vergeten wordt. Daarom, als u uit de kerk komt, praat er toch niet over, zo is de mening van de duivel. Dan vergeet u het het snelste. Als u het niet meer probeert terug te krijgen, nooit iets overdenkt van wat u gehoord of gelezen hebt uit de Bijbel, dat wil de duivel Als u voor uzelf wat in de Schrift zit te lezen, doe maar gauw weer dicht en denk er niet meer aan. De duivel wil dat we het woord vergeten, en uiteindelijk dus verachten, want dan kan het het minste doen. Maar het Woord van God moet goed doen. Het zal goed doen als het bewaard wordt, als het opgeslagen wordt. Als we het overdenken en bevreesd zijn het te vergeten. David spreekt hier over het in zich omdragen van de woorden Gods. ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten’, zegt hij. De les die we in de eerste plaats hieruit mogen leren is dat de duivel wil dat we het wel vergeten en dat de Heere wil dat we Zijn woord bewaren.

Maar er staat veel meer in deze tekst. Als David zegt: ‘Ik zal’, zegt hij dat nogal met overtuiging. ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten’. David spreekt met een vaste overtuiging; werkelijk, hij is er blijkbaar niet bang voor. En dat is iets bijzonders. Want als Gods kinderen overdenken wat ze al niet gehoord hebben, dan vinden ze het soms zo verdrietig dat het hen ontvalt, en dat ze het vergeten. Om dan zomaar te durven zeggen: ‘Ik zal het nooit vergeten’, hoe kun je dat zomaar zeggen? David verklaart het zelf al en zegt: “Want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.”

De bevelen van Gods die hem zijn leven gegeven zijn, zodat hij de kracht van dat werk ervoer in zijn hart, dat vergeet ik niet, zo zegt David hier. Geen leed zal het ooit uit zijn geheugen wissen. Dat blijft hem bij. God heeft Zijn woord, Zijn bevelen, als met een goddelijke griffie, als met een Goddelijke kracht, met een Goddelijke graveerstift van genade in zijn hart gegrift. En daarom, omdat God Zijn woord in zijn hart geschreven heeft, Zijn bevelen daarin gegraveerd heeft, daarom zal hij het nooit vergeten. ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten’, zegt hij daarom. Waar de Heere zo Zijn woord gebruikt, vergeten wij het ook niet. Nee, nee echt niet, dat kan niet. Dat heeft de ervaring geleerd, maar wat nog veel belangrijker is: dat leert ook het Woord van God. Zijn werk is onveranderlijk. De Heere komt op Zijn werk niet op terug, Hij neemt niet weg. Hij laat de werken van Zijn handen niet varen. Zou de Heere die loslaten? Zou Hij degene die Hij eerst krachtdadig riep door Zijn Woord, weer loslaten en om laten komen? Nee, dat doet de Heere niet. Hij houdt de Zijnen vast, ook als zij Hem niet vast kunnen houden. Hij zoekt ze op als ze afdwalen. Hij gaat met hen door. Waarom? Omdat Christus Zijn bloed gestort heeft voor de Zijnen, omdat ze van eeuwigheid aan Hem gegeven zijn. O, het is een werk dat niet feilt, een werk dat wel doorgaat. De Heere laat het niet los nooit. ‘Hoe donker ook de weg moog’ wezen, God ziet in gunst op die Hem vrezen’, de Heere houdt ze vast.

Nu kan het wel eens zijn, dat men het Woord wat God gebruikte toch zo helder niet meer voor de geest kan krijgen. Bij de vergeetachtigheid van het ouder worden, kunnen Gods kinderen daar erg mee bestreden worden. O, dan wil juist die tekst, die de Heere zo wonderlijk voor ze gebruikte, waar ze zoveel kracht uit ontvingen, die hen zoveel deed, niet meer in hun gedachten komen. Hoe stond het er ook alweer precies? Hoe ze hun gedachten ook pijnigen bij het ouder worden, het komt niet terug. Is het dan wel van God geweest, zo klinkt het meteen in het hart; dan had je het niet vergeten, nu ben het iedere keer kwijt, dan is het vast niet van God geweest. We moeten oppassen, hier niet te ver in te gaan. Want waarom gaat het als God Zijn bevel geeft, als Hij Zijn woord zendt. Gaat het dan om de letter van het Woord, of gaat het dan om de zaak? Gaat het dan niet om de werking van dat Woord? Het gaat om de werking, om de zaak, en niet om de letter. Paulus zegt: ‘De letter doodt, maar de geest maakt levend’; en daar gaat het om. Het Woord van God doet kracht door de werking van de Heilige Geest. Waar dat gebeurt, daar gaat het niet meer weg. Waar God Zijn Woord gebruikt krachtdadig, om een zondaar af te trekken van zijn weg des doods, waar Hij Zijn woord gebruikt om het licht te doen opgaan in iemands duisternis, om een dwaalziek kind, weer terecht te brengen op de weg waar God Zijn bevelen gebruikt, daar mogen we wel beseffen dat het gaat over zaken die hier in de synoniemen van deze Psalm ook terugkomen. Soms heet het het Woord van God of Zijn inzettingen. of de wegen des Heeren, of de toezeggingen, of de getuigenissen. In iedere tekst staat er een ander woord, het gaat altijd over dezelfde zaken. Het gaat om Gods eeuwig blijvende waarheid, om de openbaring van God, de bevelen des Heeren, de inzettingen des Heeren, Zijn getuigenissen, toezeggingen of hoe ze ook genoemd worden. Dat Woord van God heeft is het leven van David kracht gedaan. En de uitwerking ervan is van dien aard, dat het niet meer weggenomen wordt. Het heeft hem iets gedaan, het heeft hem veel gedaan, het heeft hem alles gedaan. Kijk, en waar zo het Woord Gods gewerkt heeft, daar zal het Woord van God blijven. Daar zal het niet weggaan. Zo is dan de uitwerking door Gods genade, en zo heeft David het ook willen zeggen: ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten’. Waarom dan? Omdat er een levenwekkende werking in het Woord Gods heeft gelegen. Door het werk van de Heilige Geest, en dat is het onberouwelijke werk van God. Dat is het werk dat Hij naar Zijn belofte afmaakt. Dat Hij in stand houdt, dat Hij ook volbrengt en daarom, merk toch: David is niet bezig met wat wij mensen altijd maar doen; David is niet bezig om zichzelf te prijzen vanwege zijn uitnemend geheugen. Welnee. Hij prijst zichzelf niet omdat hij zo goed kan vasthouden aan het Woord van God. Dat weten we uit andere gedeelten van zijn Psalmen wel. Hij prijst zichzelf niet. Maar hij weet dat daar waar het Woord Gods levenwekkend gewerkt heeft in zijn hart, die werking niet meer weggenomen wordt. Daar houdt de Heere het in stand. Daar is door de graveerstift van Goddelijke genade in zijn hart geschreven en dat zal hem niet ontvallen. Dat zal de Heere in stand houden.

Nu kan er toch nog een vraag rijzen bij deze of gene. Want er staat van de bevelen Gods: ‘want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt’. Sommigen, die de teksten ook uit hun verband rukken, zeggen: ja maar is het dan de wet die levend maakt? Het gaat hier toch over de bevelen Gods en maken de bevelen Gods levend? We moeten Gods Woord nauwkeurig onderzoeken en met grote voorzichtigheid lezen en uitleggen. In de eerste plaats hebben we gezegd dat het woord ‘bevelen’ in deze tekst dezelfde zaak is als die in vers 92 wordt genoemd ‘Gods wet’. Maar in vers 91 ook ‘Gods verordening’ en in andere verzen ’Gods inzettingen, of Gods toezeggingen of Gods geboden’. Allerlei woorden worden er gebruikt voor de zelfde zaak. Het gaat om het Woord Gods, de geopenbaarde wil van de Heere. Wij moeten ook in deze tekst lezen dat hij het Woord des Heeren in der eeuwigheid niet zal vergeten. Ja zegt iemand: hoort daar nu de wet of het evangelie bij? Dan durven we met vrijmoedigheid te zeggen: dat doet de Heere door Zijn woord, welk woord het ook is! Zegt iemand nu: ‘Dat kan toch niet door een bevel van God?’ Dan zou ik willen zeggen: ‘:Lees dan Gods Woord nog eens rustig over. Hoe dikwijls hoort u niet dat een bevel des Heeren levenwekkend was! Een Goddelijk bevel, ook van Christus. Het is het Woord des Heeren. Maar welk Woord de Heere ook gebruikt, daar zou ik geen onderscheid in durven maken. De Heere is daar vrij in. Maar het is het Woord Gods. God roept door Zijn Woord. En het leven in een ziel wordt gewekt door het gehoor van het gepredikte Woord. Het woord is dan krachtig door de Heilige Geest. De Heere gebruikt dat eenvoudige middel van Zijn woord en wekt daardoor leven in dode zondaren. Dat kan elk woord zijn dat God behaagt. Of dat het een woord is uit Genesis of dat het een woord is uit Maleachi. Of het een woord is uit het Evangelie naar Mattheus of uit de Openbaring, het is een woord des Heeren. En door Zijn Woord maakt Hij de zondaar levend. Maar hoor het nu goed: Door Zijn woord maakt ‘Hij’ de zondaar levend. Er staat niet in de tekst dat de ‘bevelen’ levend hebben gemaakt. ‘De letter doodt’. Het bevel zelf maakt niet levend! Maar God maakt door Zijn bevel levend. Dat is een andere zaak. De Heere doet het. Want Diezelfde Geest heeft mij levend gemaakt. Hij zegt niet: ‘De bevelen hebben mij levend gemaakt’. Maar Heere ‘Gij hebt mij levend gemaakt’ door Uw bevelen. Uw woord is als een instrument in Uw hand gebruikt om mij tot leven te roepen.
We moeten dit niet verwarren met de dodende werking van de wet. Want ach, laten we het goed zien. Wanneer doodt de wet? Wanneer doodt de Heere de zondaar onder de prediking van Zijn wet? Dat doet Hij juist in degene die Hij tot leven verwekt. Dat doet Hij juist in de levend gemaakte, die altijd de werking van die wet zal ervaren. Ze worden daardoor overtuigd van hun onmacht, van hun nood en dood die ze in zichzelf hebben, opdat ze het leven buiten zichzelf in Christus zouden zoeken. Maar dat is niet in strijd met het feit dat God ook door Zijn bevelen, door Zijn Woord de zondaar in de wedergeboorte levend kan maken. Dat is niet in strijd met de levenwekkende werking van de bevelen Gods, dus van het Woord Gods. Bedenk toch, dat ook als de wet doodt, dat wil zeggen: doet sterven, dat een werking is van de wet. Een werking door Gods Geest, waardoor de wet gebruikt wordt om iets wezenlijks uit te richten in de zondaar. Ik hoop dat we het ervaren mogen. Dat de Heere zo Zijn bevelen, Zijn Woord weet te gebruiken, krachtdadig weet te gebruiken om ons terneer te werpen, om ons te verbreken, ons te ontdekken, om ons te doden ten aanzien van alle werkingen die zich tegen God verheffen. Dat is ook een werking van het woord Gods die nooit vergeten wordt. Dat is ook een werking die zijn uitwerking niet mist en die blijvend is, hoezeer de zondaar zoekt daarvan af te dwalen. De Heere gaat wel door. Maar ook als de woorden Gods een verbroken zondaar oprichten en bemoedigen, versterken, vertroosten, het leven doen vinden in Hem Die Zichzelf door Zijn Woord ook wil openbaren. O, wat een wondere werking van dat Woord!. Het is de werking van de Heilige Geest. En wat de Heere daarin leert, zal geen leed uit het geheugen wissen. Nee, toch niet. Uit het geheugen van het hart. Het geheugen van ons hoofd, het geheugen van onze gedachten, kan aftakelen; dat kan ons begeven. Maar het geheugen van het hart niet. De uitwerkingen van het Woord zijn blijvende uitwerkingen. Daar staat de Heere voor in. God de Heere Zelf. Dat hoeven wij niet te doen. Kunnen het wij niet vasthouden, de Heere houdt vast! Dat geeft David de vrijmoedigheid om te zeggen wat in onze tekst staat: ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt’.

Zingen: Psalm 119:47 en Psalm 77:7:

47 ‘k Ben eeuwiglijk gedachtig aan Uw woord,
Want ik ontving door Uw bevelen ’t leven.
‘k Ben d’ Uwe, HEER; geleid mij ongestoord;
Behoud mij toch, naar ’t woord aan mij gegeven;
Ik heb met lust Uw wetten nagespoord,
En die gezocht, door Uwen Geest gedreven.

7 ’k Zal gedenken, hoe voor dezen
Ons de HEER heeft gunst bewezen;
’k Zal de wond’ren gadeslaan,
Die Gij hebt van ouds gedaan;
’k Zal nauwkeurig op Uw werken
En derzelver uitkomst merken;
En, in plaats van bitt’re klacht,
Daarvan spreken dag en nacht