Psalm 119 vers 89

GODS EEUWIGE WAARHEID

O, Heere, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen (Ps. 119:89).

Lezen: Psalm 119:89-96

We hebben een Schriftgedeelte gelezen uit Psalm 119, waarvan u opgevallen kan zijn, dat David niet meer zo in de put zit. Van vers 85 tot 87 ging het over putten gegraven om David bijna te vernietigen op de aarde. Maar David mag in dit gedeelte meer en meer zien op het eeuwigheidswerk van God. Hij krijgt meer vertroosting door buiten zichzelf te zien, van zijn vijanden af te zien en ook van zijn omstandigheden af te zien. Ja dat is nodig, dat de Heere ons dat geeft en we de blik eens een andere kant uit mogen slaan. Dat doet Hijzelf; dat werkt hij door Zijn Woord voortdurend. Noodzakelijk is het onszelf te kennen, de zonde te kennen en haar gevolgen te kennen. Maar dit is niet genoeg. Want benauwdheid te kennen zonder dat er ruimte gemaakt wordt, onze onmacht te kennen zonder Gods almacht te kennen, onze zonde te kennen en onze schuld zonder het vergevende bloed van de Heere Jezus Christus, dat zou een algehele wanhoop met zich meebrengen. Maar de Heere geeft dat er ook wel eens licht mag zijn uit de hemel, onder het leven van die nietige stofbewoners, die door de zonden in duisternis gaan. Dat er licht mag schijnen van Hem, zodat ze het hoofd eens opheffen uit de gebreken. De Heere doet het ervaren, want David begint hier met te zeggen: ‘O, Heere’. Hij spreekt God aan, en we proeven hier iets in, niet alleen van een uitroep, maar ook van een zich vastgrijpen door het geloof, aan de eeuwige God, wiens Woord ook eeuwig is. O, hier zien we iets van wat in een zielsworsteling ook door Gods kinderen wel ervaren wordt. Als ze zich tot de Heere mogen wenden en ervaren dat het werk Gods eeuwigheidswerk is. Hier begint het eigenlijk weer met het Woord. ‘O, Heere, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’.

Als we denken over het woord eeuwigheid, denken wij meestal verkeerd. Onze gedachten over de eeuwigheid zijn menselijke gedachten. Wij denken dan aan een tijd zonder eind. De mens die leeft, de mens die sterft, het lichaam wordt ten grave gedragen en de ziel leeft eeuwig. En wij zijn dan geneigd om te denken aan een voortdurend leven zonder einde. En hoewel dat waar is, zeker ten aanzien van de mens en de bestemming van zijn ziel, omdat Gods Woord ons duidelijk leert dat onze ziel weerkeert tot de eeuwige God, die hem gegeven heeft en dat er een vonnis is, dat een eeuwige bestemming voor de mens met zich meebrengt, een eeuwig wel of eeuwig wee, daar is de Bijbel wel duidelijk in. Daar heeft de Heere Jezus ook duidelijk over gesproken; ook de apostelen, in de brieven en de Openbaring. Ook in het Oude Testament ontmoeten we dit voortdurend. Maar daar is alles over de eeuwigheid nog niet mee gezegd. Ik zei: wij denken vaak te menselijk, te tijdelijk aan de eeuwigheid, vooral als het over God gaat. Ik mocht de catechisanten altijd uitleggen dat de eigenschappen Gods, onmededeelbaar zijn. Ze zijn in Hem altijd anders dan in de mens. Daar wordt ook de eeuwigheid Gods toe gerekend. Waarom staat die niet bij de mededeelbare eigenschappen, waar de mens iets van heeft, maar bij de onmededeelbare waar de mens niets van heeft? Omdat wij mensen als het ware op de lijn van de tijd zitten. We hebben een begin, we hebben een voortgaan, we hebben een einde/ En bij dit alles zijn we aan veranderingen onderhevig en worden wij ouder. Dat kan van God niet gezegd worden. De Heere, de onveranderlijke God, de eeuwige God, die kent de tijd niet dan als de schepping. De tijd is gemaakt voor de mensen, voor de wereld. Maar Hijzelf is de tijdloze. Hij staat buiten de tijd. Hij wordt niet ouder, duizend jaar is voor Hem net eender als de dag van gisteren die voorbijging. Maar een dag is voor Hem ook net eender als duizend jaar. In God, zegt Hellenbroek ergens, is niet anders dan een onveranderlijk, eeuwig heden. Bij God is geen voortgang van tijd; bij God is geen verandering. Hij staat buiten de tijd, Hij is de Eeuwige. Wij mensen zijn vergankelijk, wij worden ouder, worden minder, wij gaan naar de dood. En alle veranderingen die het met zich meebrengt, die zijn slechts weinig van de vele veranderingen waaraan het leven op deze wereld onderhevig is. Alles verandert hier, maar bij God niet. Bij de eeuwige God is geen verandering, noch door tijd noch door iets anders. God blijft Dezelfde. Kijk en dat geldt nu ook al Zijn eigenschappen. Ze zijn altijd hetzelfde. Hij is onveranderlijk. Hij is Dezelfde, gisteren en heden en tot in der eeuwigheid. Als ik het nu van de mens uit mag bezien, spreken we over gisteren, heden en over de eeuwigheid. Maar God heeft geen verandering. Hij staat ook boven de tijd. Dat is van groot belang, ook voor de troost van Gods kinderen hier op aarde. Die troost ligt als het ware opgesloten in onze tekst en ik hoop dat we er honing uit mogen halen. Ik hoop, dat de Heere geeft, dat we er zicht op krijgen, en dat de bestredene, die maar niet weet of Gods waarheid wel waarheid is, nu eens mag zien dat die waarheid, eeuwige waarheid is. Want ‘Zijn Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.’ God is niet veranderlijk, Zijn Woord en wil dus ook niet. Gods wil verandert niet. God wil de ene dag niet iets anders dan de andere dag. Er is voor Hem zelfs geen opeenvolging van dagen. Hij staat buiten de tijd, in de eeuwigheid. Omdat Hij de Eeuwige is, is zijn wil ook onveranderlijk en is Zijn Woord ook onveranderlijk. Dat is eeuwig; dat is altijd hetzelfde. Dat kunnen wij niet begrijpen.

Als we nu eens kijken naar de kerken in onze wereld, in deze tijdsbedeling, wat is er dan ontzettend veel mee in strijd. Gods Woord, Gods wil, is eeuwig, omdat Hij de eeuwige God is. Zie nu eens hoe men handelt met de Bijbel. Kijk eens hoe ze spreken over het Schriftgezag. Dan wordt gezegd: dat gold voor toen, toen sommige zaken nog zonde waren. Vroeger was dat zonde, in die cultuur en in die tijd, zo zeggen ze dan, bijvoorbeeld als men spreekt over homofilie, terwijl dat toch onweerlegbaar in de Bijbel veroordeeld wordt, op veel plaatsen. Ja, maar dat is voor die cultuur en voor die tijd geweest, dat was voor toen, maar niet voor nu, beweren velen. Wij mensen zijn nu wat ontwikkelder. Maar het is tegenovergesteld. Onze tijd is verworden. Het zedelijk besef is verworden maar niet ontwikkeld. Verdorven, maar niet verbeterd. Als we in Gods Woord vinden wat Gods wil is omtrent het leven van de mens, en de ordeningen in het leven – denk ook aan het huwelijk, ingesteld bij de schepping, een van God gegeven wonderschone gave. En als je dan hoort, hoe men er nu over spreekt, zelfs onder hen die zich nog christenen noemen, zelfs onder hen die zeggen de kerk te zijn, hoor dan hoe men de inzettingen van God veracht en Zijn wil verkracht. Gods Woord wordt niet eeuwig geacht. Is er nog wel een besef dat Gods wil eeuwig is, onveranderlijk is, en dat Zijn woord bestaat in der eeuwigheid? Nee God verandert niet, maar Zijn wil ook niet. Zijn inzettingen zullen ook niet veranderen. Dat geldt ten aanzien van wat Hij ingesteld heeft. Hij wil dat de mens Zijn geboden houdt. De mens moet beseffen, dat hij met een onveranderlijk God van doen heeft.

Zie hoe velen in onze tijd alles willen veranderen. Er zijn er die zeggen: Een vrouw in het ambt? Vroeger kon dat niet en bij Paulus mocht dat niet, maar de tijden zijn veranderd. Alsof Gods wil ook verandert en niet in de Schrift staat geschreven. Er zijn er die over preken zeggen dat het vroeger wel kon; in de dagen van Paulus kon het gezag hebben, maar nu kun je beter bij elkaar komen in discussiebijeenkomsten. De kerk moet zich maar organiseren in groepjes mensen die thuis samenkomen, maar de zondagse dienst is niet meer nodig. Het zijn allemaal opvattingen die verwoord worden door mensen die zich christen noemen. Alles moet veranderen, maar Gods Woord moet maar onder tafel blijven. Daar moeten we maar niet meer naar luisteren. Dan zou men deze tekst niet meer moeten geloven: ‘O, Heere, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’. Mensen die zo spreken, zo denken, zo leven, die kennen het Woord Gods niet en de God van het Woord niet, als ze zoiets durven zeggen.

‘O Heere!’ David heeft houvast gevonden in zijn leven in dat eeuwige Woord, ‘O, Heere, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid.’ Wat er ook verandert op deze wereld, wat er ook opkomt aan glans en dan weer verdwijnt! Het opgaan, blinken en verzinken in deze wereld gaat maar door, maar het Woord blijft. Het blijft altijd hetzelfde, zoals God altijd Dezelfde blijft. Weet u, wie de hand heeft in het bestrijden van het eeuwige Woord van God? De duivel! Het begon al in het Paradijs, toen de vader der leugenen Adam en Eva kwam verleiden met list en bedrog. ‘Is het niet dat God gezegd heeft?’ en toen kwam de eerste leugen. Die heeft het Woord Gods toen al aangevochten. En hij is ermee doorgegaan, tot onze tijd toe. Ja, er is een tijd geweest dat hij het minder kon. Er is een tijd geweest dat de macht van de duivel ingetoomd was. Dat kwam door het Woord Gods dat heerschappij kreeg, veel meer dan in onze tijd. Soms, in sommige landen, volkeren, ja bijna in heel de westerse cultuur hebben de eeuwige waarheden van God diepe indruk gemaakt. Ze hebben diepe voren getrokken, ordeningen. Denk slechts aan de rustdag, de zevende dag, waarop niet gewerkt wordt in onze cultuur, om maar een voorbeeld te noemen, of de instelling van het monogame huwelijk, waar we nu bijna vanaf zijn. Van allerlei zaken kunnen we zeggen dat ze inzettingen zijn van het Woord van God. Die zijn er door het Woord dat heerschappij heeft gehad. Dan was de duivel gebonden. Maar de Heere gezegd dat hij ontbonden zal worden. We geloven dat de duivel door het Woord gebonden is geweest, maar nu hij zijn hevige aanvallen vooral richt tegen dat Woord, en nu velen die dienaren van Christus moesten zijn, dienaren van de duivel zijn en de duivel helpen in zijn aanvallen op het Woord, worden de kerken verwoest. Nu zien we dat de duivel ontbonden is en hij de eeuwige waarheden van Gods Woord bestrijdt en ten onder brengt door ongerechtigheid. Dat wil niet zeggen, dat het Woord geen waarheid blijft: ‘O, Heere, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’. Het blijft wel staan, het blijft wel waar, hoezeer het op aarde ook bestreden wordt en onder het stof wordt geworpen. Ze zeggen weleens van de middeleeuwen dat de Bijbel onder het stof lag van onwetendheid, maar nu wordt de Bijbel onder een veel gruwelijker vuil bedekt: onder het vuil van de ongerechtigheid en van de zonde. Men wil zich uitleven en de Bijbel moet gesloten blijven als een verouderd boek, weggedrongen uit onze kerken. Maar we wensen daar niet aan mee te doen, omdat we er diep van overtuigd zijn: ‘O, Heere, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’.

Wat kan die duivel tekeer gaan in de kerk! En niet alleen in de kerk, niet alleen onder de kerkmensen, maar ook in het hart; in het hart zelfs van Gods kinderen wil hij, de woorden Gods aanvechten. Alsof ze geen waarheid waren. Alsof het leugens zijn. O, wat een gruwelijk werk van de vader der leugenen, de tegenstander van den beginne! Wat een listen! Kent u ze? Alsof het Woord Gods veranderlijk zou zijn. Kom zeg het me eens, bestreden ziel, u die in uw benauwdheid eens een keer rust kreeg, troost kreeg uit het Woord des Heeren, wat stond er? U hebt er de vinger bij gelegd? Uw tranen hebben de bladzijde van de Bijbel misschien wel nat gemaakt, waar het staat. Misschien bent u wel weggezonken in verwondering toen de Heere in de kerk onder de prediking van het woord toonde van uw zielentoestand af te weten. U kreeg een bemoediging, u kreeg een versterking, want het was een Woord van God. Het was levend en het was krachtig en u dacht: o zou dat voor mij wezen? O hier staat het, dat de Heere ellendigen een land bereidt, door Zijne sterke hand. Zou ik zo’n ellendige zijn? Zou het voor mij nog kunnen? Hier staat dat de zondaren bij Hem welkom zijn. Zo’n grote zondaar, die geen gerechtigheid heeft, zou het mogen? Het Woord is u dierbaar, een tekst van de Heere, waar die dan ook in Zijn Woord staat opgetekend. Troost en kracht hebt u eruit geput, totdat de duivel kwam, en zei: ‘Wat denk je wel het brood van de kinderen te nemen! Denk je, dat dat voor jou is? Hoe kom je erbij, doe dat Woord maar gauw weer dicht. Leg het maar weg; dat is niet voor jou, dat kan niet voor jou’, terwijl het er toch stond. Terwijl je je naam gelezen hebt, de Heere u wondere vertroosting gaf, kwam die vader der leugen, die tegenstander van de beginne om je in de wanhoop te storten. Die kwam om te bedreigen, om je tot een dief te maken en om je weg te jagen van de Heere en van Zijn hemelse vertroostingen. O, zie hoe hij werkt! Maar zie toch ook dat het de duivel is, de vader der leugen, de tegenstander van den beginne. Want als God ons door Zijn eeuwige Woord leidt en je jezelf hebt leren kennen in je onwaardigheid, ja doemwaardigheid, als je het voor God hebt mogen verliezen, maar de Heere je opgericht heeft door Zijn Woord en je bemoedigingen en vertroostingen krijgt door de Heilige Geest, dan komt de duivel er wel tegenop. Maar al zal hij ook duizend keer zeggen dat het Woord Gods geen waarheid is, het blijft toch waar. Want het is uit Gods mond gegaan en het is eeuwig. De woorden, de bemoedigingen van de Heere zijn eeuwig.

Het is wel waar: ‘in de hemelen’ zo staat er achter. Wat zou dat betekenen. Dat betekent dat we er hier op aarde vaak niets van zien. Vaak kunnen we het niet geloven. Het kan hier op aarde zo gruwelijk bestreden worden, dat we er geen zicht meer op hebben. Hier is door de zonde alles aan de vergankelijkheid onderworpen. We leven hier vaak in duisternis. Onze weg gaat soms als door een dal van de schaduwen des doods. Dan zijn de dagen der duisternis veel! Dan missen we dikwijls dat licht, die vertroostingen van dat eeuwige Woord des Heeren. Maar toch, het is en blijft waar, ook al zien we het niet en kunnen we er niet bij door een geloof dat bestreden wordt en door gemis aan oefeningen. Al kunnen we bij geen enkele belofte van de Heere meer komen, toch blijven we wachten en blijft diep in het hart gegrift wat de Heere eenmaal heeft gezegd. Weet, dat de zaligheid van de kerk niet afhankelijk is van hun geloof. Nee, het gaat niet zonder geloof, dat mogen we nooit zeggen. Maar we hoeven ook geen remonstrant te zijn; gelukkig niet. Gelukkig is de zaligheid van de kerk niet afhankelijk van het geloof van Gods kinderen, als van een prestatie die zij moeten verrichten om de waarheid maar waar te laten blijven. Nee, die waarheid blijft toch wel waar, al kunnen ze er niet meer bij. Al zinken ze door de golven van hun omstandigheden heen. De waarheid is eeuwig, onvergankelijk. Ze zullen hun vertroostingen op Gods tijd en wijze weer ontvangen als Hij hun geloof schenkt en het versterkt. Dat is een gave van de Heere. Hij houdt Zijn kerk in stand. En Zijn waarheid blijft waar, zelfs als ze het niet meer geloven. Als ze er niet meer bij kunnen; zoals Thomas, die doolde door de duistere straten van Jeruzalem. Zijn Heere was begraven en hij dacht: Hij komt nooit meer uit het graf. Het is verloren, verloren, voor eeuwig verloren. Misschien dat er nog wel zo iemand loopt, nog zo iemand kermt, nog zo iemand worstelt in de duisternis. Maar, het Woord Gods blijft waar. Het blijft wel waar dat Hij de ellendigen wil oprichten. Dat Hij de armen, de hongerigen met goederen wil vervullen. Het blijft wel waar dat Hij er lust in heeft om de zonden te vergeven. Het blijft wel waar dat Hij ze roept die verloren zijn, die weggedreven zijn. O, het blijft wel waar dat Hij er lust in heeft om zondaren zalig te maken. De beloften Gods blijven wel waar. Hoe het ook bestreden wordt, nooit, nooit zal de duivel de waarheid kunnen krenken. ‘God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken.’ Al is het in de waarneming van de bestredene niet meer waar, dan is het toch nog waar! Want ‘Gods Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen’. Wat denkt u, zou Hij Die gezegd heeft: ‘Laat u ja, ja zijn, en uw nee, nee’, zou Hij zelf liegen? Hij Die de mond der waarheid is geweest, ja nog is en blijven zal! Zou hij dan niet spreken zodat Zijn ja, ja is en Zijn nee, nee? Al kunnen we het niet altijd bekijken, het is toch waar. We zien het vaak niet, omdat we niet in de hemel zien. Omdat we de Heere niet zien en omdat we vaak niet zien hoe Hij is: ‘De Ik zal zijn, die Ik zijn zal.’ Die God, Die de trouw bewaart tot in eeuwigheid. Al zien we het vaak niet en wordt het zo bestreden, het is toch waar! ‘Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.’

Er komt een tijd dan zullen we het allemaal ervaren dat het echt waar is. Dat dat Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. Dan als de Heere de Zijnen optrekt in de hemel en als ze het zien dat Hij het is, die gezegd heeft te zullen zijn een God Die niet liegen kan. Hij vervult Zijn beloften op Zijn tijd en wijze geheel in Hem, in Wie de beloften Gods ‘ja en amen’ zijn. Christus heeft op Golgotha gehangen en is door deze wereld uitgemaakt als een zoon van de vader der leugenen, alsof Hij Beëlzebul, de vader der leugenen was. Hij is gescholden, beschimpt als zijnde de grootste lasteraar en leugenaar. Maar Hij heeft nooit anders dan de waarheid gesproken. Hij heeft de waarheid getuigenis gegeven en Hij bemoedigt Zijn kerk nog door Zijn waarheden; door de beloften Gods te verkondigen en door Zijn Geest in het hart te leggen. Daarom zal eenmaal ervaren worden dat het is om Zijn verdienste, door Zijn wondere bemiddeling, door Zijn lijden en door Zijn sterven voor leugenaars, dat Hij de beloften van de God der waarheid vervulde. Dan blijken alle beloften Gods in Christus Jezus ja en amen te zijn.

Zingen Ps.119:45 en Ps.102:15:

45 O HEER, Uw woord bestaat in eeuwigheid,
Daar ’t hemelheir zich schikt naar Uw bevelen;
In Uwe trouw, zo gunstig toegezeid,
Zal elk geslacht, ja ’t eind der eeuwen delen;
Deez’ aard’ is hecht door Uwe hand bereid;
Haar stand blijft vast, al wiss’len haar tonelen.

15 Als een kleed zal ’t al verouden;
Niets kan hier zijn stand behouden;
Wat uit stof is, neemt een end
Door den tijd, die alles schendt.
Maar Gij hebt, o Opperwezen,
Nooit verandering te vrezen;
Gij, die d’ eeuwen acht als uren,
Zult all’ eeuwigheid verduren.