Psalm 119 vers 86

DE WAARHEID ZAL OVER DE LEUGEN TRIOMFEREN

Al Uw geboden zijn waarheid, zij vervolgen mij met leugen, help mij (Ps. 119:86).

Lezen: Psalm 60.

Er is een tegenstelling in de Bijbeltekst boven deze overdenking, zoals u wel bemerkt. Dat komt op ieder af, die dit vers leest: ‘Al Uw geboden zijn waarheid, zij vervolgen mij met leugen.’ Waarheid en leugen, die staan hier tegenover elkaar. En is het eigenlijk niet altijd zo met de zaken van het Koninkrijk Gods en van het rijk van de vorst der duisternis? Het werk van de Heere en het werk van de duivel zijn met elkaar in strijd. Maar het is wel moeilijk. Dikwijls kunnen we niet zien wat van de Heere is, of wat van de duivel is. Daardoor kunnen zoveel vragen in ons hart rijzen, juist als we in het donker gaan. Let er wel op, juist dan als ons het licht ontbreekt. Maar als er licht over valt, wordt het echt wel duidelijk. Dan blijkt ook wat hier staat, namelijk dat de tegenstelling tussen God en de duivel groot is, heel groot is; die is wel breed, wel hemelsbreed. Het rijk van God is een rijk van waarheid; Hij is de God der waarheid. Hij spreekt de waarheid. Hij handelt waarachtig. Maar de duivel is de vader der leugen; hij liegt en bedriegt. Hij begon er al mee in het Paradijs. Hij is degene die de waarheid door ongerechtigheid ten onder houdt en zijn dienaren doen het ook. Wat een tegenstelling! Het is de tegenstelling van licht en duisternis, van recht en onrecht. Het is een absolute tegenstelling, een hemelsbrede tegenstelling zoals die eenmaal openbaar komt in het lot van hen die des Heeren zijn en van hen die de wil van de boze doen. Ach, het kan allemaal zo verward liggen hier op aarde. We kunnen het soms ook zo moeilijk uit elkaar houden. Wat is van de Heere? Wie zijn des Heeren? Wat is van de duivel en wie dienen de boze? Maar als er licht over valt, zal het gezien worden. Dan zal het openbaar komen, zo heeft de Heere ook op veel plaatsen in de Bijbel beloofd. Het komt wel openbaar wie de waarheid hebben liefgehad, of wie de leugen hebben gezocht. Wie als kinderen van het licht hunkerden naar licht en het beleden en beleefden:’In Uw licht zien wij het licht’. En degenen die de werken der duisternis liefhadden en heimelijk de zonde en de ongerechtigheid zochten en bevorderden. Echt, het komt wel openbaar! En de Heere geve al hier in uw leven, dat het openbaar mocht komen. Want het geeft innerlijk zo’n vrede als u mag zeggen wat David hier zei. Ja werkelijk, het staat in een gedeelte van Psalm 119 dat een dieptepunt schijnt te zijn. Maar toch, de dieptepunten van Gods kerk, de tijden dat ze in duisternis en bijna in wanhoop dreigen tenonder te gaan, zijn tijden van genadige uitredding. Kijk maar vooruit, naar het volgende vers. O, die tijden zijn toch nog tijden waarin de Heere hun God is, hun Helper in de nood; tijden waarin ze mogen zuchten uit de diepten tot de Heere. Hoor David hier; hij mag hier eerlijk en oprecht getuigen: ‘Heere, Uw werk is goed, Uw wil is goed, Uw inzettingen zijn goed, Uw geboden zijn waarheid, maar zij vervolgen mij met leugen’. Hij ziet de tegenstelling en hij mag bidden: ‘Help mij’. Dat kan alleen maar als hij aan de zijde van de God der waarheid staat, zo zult u beseffen. Ja, David, hij is in grote moeilijkheden geraakt, hij heeft ontzettend veel tegenstand. Hij heeft van alle kanten vijanden die hem benauwen, die hem verdrukken, die hem tenonder dreigen te brengen. En dat schijnt te gaan lukken. Maar het is schijn. Het schijnt dat David het onderspit delft. Hij ziet haast niets anders meer, de aanslagen van de boze lijken te gaan lukken. ‘Ze hebben mij bijna vernietigd op de aarde,’ staat er in vers 87. De vijand schijnt het te winnen. Hoe kom je toch aan zoveel vijanden, David? Hoe ben je toch in die moeilijkheden terecht gekomen? Wat heb je toch gedaan? Wat is je misdaad? Vraagt dat maar aan hen die als Gods kerk hier op aarde vervolgd worden. Vraag het aan Hem, Die de grote Voorganger is, de Heere Jezus Christus. Vraagt het Hem: ‘Wat hebt U toch misdaan? Wat voor kwaad kleeft U aan? Wat voor ongerechtigheid heeft Uw leven vervuld, dat U aan het kruishout genageld moet worden? Aan een vloekhout der schande! Gods kerk wordt vervolgd zoals hun Koning werd vervolgd. Ze worden vervolgd om der gerechtigheid wil. Ze worden vervolgd omdat ze de waarheid liefhebben. Ze worden vervolgd omdat ze de Heere liefhebben. Zo was het, zo is het en zo zal het altijd zijn. Ja, David heeft Gods wet liefgehad. Hij heeft Zijn wil gezocht, voor zichzelf en voor anderen, ook in zijn land, ook in zijn volk en dat heeft hem zoveel vijanden bezorgd.

Zo gaat het, en zo verging het ook de grote Davidszoon. Zo vergaat het ook allen die Zijn voetsporen drukken. O, die worden vervolgd vanwege de waarheid. Nu zijn er veel mensen die al gauw klaar zijn met hun conclusies en zeggen: dan is de dienst des Heeren toch geen beste dienst. Het brengt de mens vervolging en schade en schande. Het brengt de mens als op de rand van de ondergang. Zou dat een beste dienst heten? Kan het een goede dienst heten, als we daardoor zoveel tegenslag, zoveel gevaar, zoveel zorg, zoveel benauwdheid krijgen? De dienst des Heeren is voor de mens die dit ziet, maar die vleselijk is, die de gevolgen ziet maar die evenwel de wereld zoekt te dienen en die God niet liefheeft, geen aanlokkelijke dienst. Nee, dan zien ze alleen maar uiterlijke tegenslagen en vervolgingen en benauwdheden, zoals ook David die ervoer. Ze zouden zeggen: ‘We hebben het toch bij het verkeerde eind gehad. Paulus, je had beter in Jeruzalem kunnen blijven, daar als een geleerde, als een Farizeeër de plaats van Gamaliël moeten innemen. Dan had je zo’n vervolging niet gehad. Dan hadden ze je niet overal zoeken te doden. Dan had je niet zo’n zuur, zo’n moeilijk leven gehad. Je hebt het verkeerd gehad, Petrus, want ach met Wie ben je meegegaan? Ja, met Jezus van Nazareth, maar je einde is een gewelddadige dood geworden. Je hebt het verkeerd gehad. Ze zouden dat tegen alle discipelen van de Heere zeggen, niet alleen die er tijdens zijn leven waren, maar ook tegen alle leerlingen die naderhand in de kerk des Heeren een gewelddadige dood vonden, of in ieder geval smaad, schande en vervolging. Het is een dienst waarin de duivel, en de wereld die aan zijn zijde staat, de mens benauwen en vervolgen. En dat door het houden van Gods geboden. Was dat dan zo’n beste dienst? Ja, er staat wel in de Bijbel dat in het houden ervan grote loon is, maar is dat dan het loon? Bijna vernietigd worden op de aarde! Is dat een goed loon? Het is niets dan zorg en moeite, dan benauwdheid en vervolging op deze wereld te krijgen!’ Inderdaad de Heere Jezus heeft het voorzegd. Denk niet dat ze u beter zullen behandelen dan Mij. In de wereld zult u verdrukking hebben. Het is zelfs een belofte voor de kerk. En de kerk van nu zal daarin geen betere ervaringen opdoen dan de kerk van vroeger. Maar Gods kinderen oordelen anders dan mensen zonder liefde tot God. Als er staat dat in het houden van Gods geboden groot loon, dan is het loon, dat de Heere de Zijnen geeft, zo oneindig veel meer waard dan wat de wereld zoekt, kent, of begeert. Dit loon is genadeloon. Gods kinderen leren dit in de weg van het zoeken van Gods inzettingen; dat is in de weg van de ontmoeting met Hem, Die hun zonden op zich nam. Dat is het vertoeven aan de voeten van Hem, Die voor hen de dood inging. Dat is een smaken van de rust, van vrede met God, Dat is het allerwonderlijkste genadeloon, dat de Heere David diep in Zijn hart toch ook gaf. In dit vers proeven we dat David aan Gods zijde valt, hoewel zijn omstandigheden verschrikkelijk zijn. Hij zegt niet dat Gods
geboden slecht zijn en hem veel ellende bezorgd hebben. De wereld vindt de dienst des Heeren waardeloos, maar David zegt dat niet. Gods kinderen zeggen dat niet. Zelfs is hun grootste benauwdheid zeggen ze dat nog niet. De wet Gods die in hun hart geschreven is, is de wil van God, die ze lief gekregen hebben omdat ze de God van Zijn Woord lief gekregen hebben. Nee, ze zeggen in hun grootste verdrukking nog wat David hier zei: ‘Al Uw geboden zijn waarheid’. ‘Heere, Uw dienst is een liefdedienst. Uw wil is wel goed, Uw Woord is wel waarachtig. Aan U ligt het niet.’ De Heere krijgt er de schuld niet van. Merkt u het? Valt u ook aan Gods zijde? Door genade? Hebt u de wil van God ook lief? Hebt u de waarheid ook lief? Bent u waarachtig gemaakt door de werking van de God der waarheid? Door Zijn Woord, door Zijn waarheid, waarbij u wilt leven? Oprecht eerlijk gemaakt voor God? ‘Al Uw geboden zijn waarheid’.

Het onrecht ligt niet bij God, maar het ligt ook niet bij David zelf. Want hij gaat verder. Hij zegt: ‘zij vervolgen mij met leugen’. Met andere woorden: ‘Het kwaad ligt aan de zijde van mijn vervolgers. Zij haten de waarheid en zoeken de leugen. Maar nu haten ze ook mij, ik die door Uw waarheid oprecht gemaakt ben. Mij, die aan Uw zijde ben gekomen door Uw genade. Ik ben getrokken uit de duisternis tot Uw wonderbaar licht en nu vervolgen ze mij, en vervolgen ze U in mij, o God der waarheid. Ze vervolgen mij, maar het gaat hen ten diepste niet om mij, maar gaat het om U. Als ze mij vervolgen met leugen, in de dienst van de vorst der duisternis, die niets anders is dan een vader der leugen!’

Over die leugen wil ik niet nog eens uitvoerig met u spreken. Wij hebben dat in het verleden al wel gedaan. Ik meen zelfs tot tweemaal toe. We hebben bij de behandeling van vers 69: ‘De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd’, daarover gesproken, en ook bij vers 78: ‘Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat ze mij met leugen neder gestoten hebben’. Het karakter van het werk van de vijanden is leugen, dat is laster, dat is bedrog. En dat staat hier dus ook weer: ’Zij vervolgen mij met leugen.’ Wel als je de vader der leugen bent toegevallen, neem je het zo nauw niet met de waarheid. En als je hem zoekt te dienen, ach dan doe je niets liever dan de waarheid verdraaien tot verderf, meest tot je eigen verderf. Maar David zit er toch maar mee, want terwijl de vijanden zich tegen hem keren met leugen en terwijl God waarachtig is en Hij de waarheid Gods liefheeft, weet hij evenwel die vijanden niet zelf te weerstaan. Want ze hebben het op zijn ondergang gemunt. En de mensen geloven liever de leugen dan de waarheid. Die geloven eerder het slechte van een ander dan het goede. De mensen vallen aan de zijde van zijn vijanden. En hij dreigt eraan tenonder te gaan. Wat moet hij doen in die strijd? Hij kan de vijand niet van zich houden. Hij dreigt er aan tenonder te gaan. En toch, hij bidt.

David bidt tot God. Het zijn maar twee woordjes, maar het zit niet in de lengte van een gebed. Het zijn twee woordjes uit de diepte van zijn hart, die veel zeggen: ‘Help mij’. Het zijn woordjes waaruit blijkt dat hij tot de Heere vlucht en niet tot mensen. Nee, hij verwacht het niet van mensen, van zijn vrienden niet, van God knechten niet, van Gods kinderen niet. Ach, hoeveel ze ook kunnen betekenen en hoezeer de Heere ze ook zou kunnen gebruiken, uiteindelijk, moet de hulp van de Heere komen. Het heil van mensen is ijdelheid. ‘Help Mij!’ Hij zoekt de Heere. ‘Waar alle hulp hem gans ontviel, en niemand zorgde voor zijn ziel, hij overstelpt was door ellend’, heeft God daar toch zijn pad gekend.’ Help mij, Heere! Het is een belijdenis van zijn hulpeloosheid. Dat is geen slechte plaats. Echt niet, ook al zijn we er wel vijanden van. Een hulpeloze steunt liever op zichzelf. Daar leg je nog wat eer mee in. Maar een hulpeloze te zijn, zoals een drenkeling, die dreigt weg te zinken omdat hij niet kan zwemmen, zoals iemand die verloren dreigt te gaan, omdat hij onmogelijk zichzelf kan redden, dat houdt een belijdenis van volslagen afhankelijkheid in. Die belijdenis komt zo gemakkelijk niet over onze lippen. Maar het is toch een goede plaats. De Heere wil u daar hebben, op de plaats waar u zucht, waar u roept: ‘Heere help mij’. Het is niet alleen een belijdenis van eigen onmacht en afhankelijkheid, het is ook een belijdenis dat er een God is die helpen kan. Want tot die God vlucht hij hier: ‘U kunt helpen’. O, met vrijmoedigheid legt hij zijn nood aan de Heere voor. ‘Heere, Gij God der waarheid, daar waar Uw woord en geboden waarachtig zijn, waarheid zijn en zij mij vervolgen met leugen, Heere, daar is de strijd in feite toch een strijd tegen U? O, kunt U me dan niet helpen? Wilt U me dan niet helpen? Wilt U dan niet tonen wat er geschreven is: ’Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden?’

Merk op dat David hier vanuit een belijdenis van zijn afhankelijkheid spreekt. Daarbij hoor je een belijden van het vermogen dat God kan helpen. Ja, dat Hij hulp besteld heeft bij een Held, die machtig is om te verlossen. O, bij David is in deze belijdenis, in dit gebed, een vrijmoedige toegang. Let ook daarop, want het is geen vanzelfsheid een vrijmoedige toegang tot God te hebben. Als David in zijn strijd – en hoe makkelijk gebeurt dat niet – als David in zijn strijd voor zichzelf was gaan strijden, als David het heft in eigen hand had genomen om met gelijke munt te betalen, als hij zich sterk gemaakt had en gezegd: ‘U liegt en lastert, ik ga het ook doen, ik zal het u betaald zetten, ik zal u wel krijgen!’ dan was zijn strijd geen heilige strijd meer. Als we zo onze strijd op een onheilige wijze gaan strijden, dan verlies je de vrijmoedigheid in je gebed. Dan doe je het zelf wel. Dan hoef je niet te bidden: ’Heere help mij’. Dan zoek je je heil bij jezelf, bij je eigen listen, bij je eigen krachten, bij je eigen wijsheid en bezondig je je. Begrijpen we het? We zijn er toch niet te goed voor! Of u wel? Om zo te gaan strijden voor onszelf, daar zijn we toe in staat, we zijn ertoe geneigd en de duivel lacht, als je op zo’n onheilige, vleselijke wijze gaat strijden. U kent de woorden van Paulus uit Éfeze 6 dat hij zegt: ‘We hebben de strijd niet tegen vlees en bloed’. Pas toch op! Doe het niet op zo’n ongeestelijke wijze, op zulk een vleselijke wijze: gaan strijden zoals de vijand strijdt en hen met gelijke munt gaat betalen. Dan bid je dit niet meer vrijmoedig, echt niet. Nee, een vrijmoedig gebed is: ‘Heere het is Uw zaak, het gaat Uw naam en waarheid aan, en daarom Heere help mij’. O, dat is een kostelijk gebed; dat is een gebed van een afhankelijk kind des Heeren. Dat weet dat zijn strijd een goede strijd is. Dat weet dat hij door genade aan Gods zijde mag staan. Dat weet, dat de vijanden in diepste zin niet tegen hem maar tegen God strijden. En ach, dan is er vrede in de ziel, bij alle strijd. Dan is er in diepste zin vrede, dan is er in diepste zin rust. Dan is er in diepste zin een weten: God zal het voor mij voleinden. En ook daar mag je, zelfs als de omstandigheden nog niet veranderd zijn, al troost uit putten. Daar mag je moed uit putten, en daar mag je uitzien naar die hulp van Hem, die nooit beschaamt degenen die Hem verwachten.

Zingen Psalm 119:43 en Psalm 60:7:

43 Een listig volk heeft, boos en trots van aard,
Tot mijnen val een diepen put gegraven;
Hoezeer Uw wet daartegen zich verklaart.
Al Uw geboôn zijn waarheid; ‘k wil die staven.
Ik word vervolgd, met leugentaal bezwaard;
Help mij, o HEER, ten spijt dier zondeslaven.

7 Geef Gij ons hulp in tegenheên;
Bij U is raad, bij U alleen;
’t Is vrucht’loos, waar men zich mee vleit,
Want ’s mensen heil is ijdelheid.
Wij zullen dapp’re heldendaân
In God verrichten; hoe ’t moog’ gaan,
Hij, die van ons wordt aangebeden,
Zal onze weêrpartij vertreden.