Psalm 119 vers 72

BETER DAN GOUD

De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver (Ps.119:72).

Lezen: Romeinen 7:7-12

Wij kunnen over de wet Gods heel verschillend denken. De wet van God preken houdt in ons voor ogen te houden wat de wil van God is. Daaruit beluisteren wij wie wij moeten of moesten zijn. En in het licht van die wet, in het licht van dat spreken Gods, wordt ontdekt ons ongelijkvormig zijn; dan horen we wie we moesten zijn. De wet wordt dan wel vergeleken met een spiegel, waarin iemand zichzelf ziet. Dan, zo zegt Jacobus, zijn er die er zo van schrikken dat ze weggaan om nooit meer terug te komen. Ze willen nooit meer zien in die spiegel van Gods wet. Ach als die wet je ook aanzegt dat je niet deugt, wie wil dat graag? Als die wet je zegt dat je leven in de zonden ligt en dat je God vergeten bent. Als je door het spreken van God moet horen dat je jezelf gezocht hebt, ijdelheid nagejaagd hebt, God vergeten hebt. Als je moet horen dat de vloek, ja dat de toorn van God, op je rust; als je dat eens hoort! Er zijn wel mensen die sidderden toen ze dat hoorden in de kerk en die zeiden: daar kom ik niet meer; daar ga ik nooit meer naar toe. Daar maken ze je bang, daar schrik je, daar word je beangst. Je zou er nachtmerries van krijgen en overspannen van worden.
Maar laten we goed proberen te onderscheiden tussen wat mensen zeggen en wat God zegt. Gaat het over het spreken Gods, over Zijn wet, de openbaring van Zijn wil, dan kan het zijn dat iemand daardoor benauwd wordt, Als ons geleerd wordt dat we onder de vloek liggen en onder de toorn van God, die we niet kunnen ontlopen, dan helpt het niet als we proberen onze oren ervoor toe te stoppen. Willen we soms zorgen dat we die taal nooit meer vernemen? ‘Spreek tot ons zachte dingen’, zeggen sommigen, maar het zal hun niet helpen als het van God is. Dan is het de waarheid, want God liegt niet. En als Gods wet ons zegt: ‘Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen’, dan is en blijft dat Gods Woord. Als we die vloek trachten te ontlopen, zullen we, als we doorgaan zonder God, die vloek niet werkelijk ontlopen. Gods wet moeten we zien als een openbaring van de wil van God, die de mens verschrikt en benauwt. Wat zullen we dan zeggen: ‘Is de wet zonde?’ ‘Nee’, zegt Paulus: ‘Ik kende de zonde niet dan door de wet.’ De wet zelf is geen zonde. De wet openbaart de zonde. De wet leert mij dat ik zondig ben. Kunt u dat liefhebben? Wie wil dat nu graag horen? Wie zou dan toch de wet prijzen? Hoe kun je dan ooit de woorden van onze tekst verstaan: ’De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver’? Er zijn wel miljoenen mensen die het andersom zeggen. Geef mij maar hier op aarde te genieten van deze wereld. Pluk de dag. Laat mij maar zoeken naar wat de wereld me hier te bieden heeft, dat is me beter dan die nare, die benauwde taal te horen van een wet, die mij zegt dat ik vervloekt ben. Maar toch, de woorden van onze tekst staan er en die blijven staan. Die staan in Gods Woord. ’De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver’. Het staat hier en dat is toch de waarheid. En trouwens, Paulus heeft niet anders geconcludeerd. Want ook al zegt hij: ‘Het gebod dat ten leven was, is mij ten dood bevonden’. Al heeft hij door het gebod Gods zijn dood leren kennen, evenwel zegt hij later in Rom. 7: ’Alzo is dan de wet heilig en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed’. Hij blijft toch de wet prijzen. Hij prijst zichzelf niet, maar hij prijst wel Gods wet. Hij ziet de grote waarde van Gods wet. ‘Is dan het goede mij de dood geworden? Dat zij verre, de zonde is mij de dood geworden’. Maar de wet Gods niet; die is goed en die blijft goed.

Nu moeten wij het wel goed verstaan. De Heere wil het ons wel doen verstaan en al Gods kinderen leren het, in een weg waarin ze zichzelf maar niet leiden kunnen. Zij leren het, dat die wet de wet van God is. Ze leren de wet van God niet als een zelfstandige macht ver buiten God kennen, maar het is de wet van God Zelf, het is het spreken van God over Zijn heilige wil. En wie naar Gods stem leert luisteren, zal meer leren dan wat hem verschrikt en benauwt. Die zal meer leren dan alleen dat hij onder de vloek ligt en de toorn Gods te verwachten heeft. Want God spreekt in Zijn woord op onderscheiden wijze. En Hij spreekt tot Zijn kinderen op onderscheiden tijden. Hij weet wel wat ze nodig hebben. Niet alleen als ze zichzelf leren kennen en ontdekt en bevreesd worden voor zichzelf. Het gaat niet alleen om Zijn wet in hun leven op te richten opdat ze zich schuldig zouden leren kennen. Maar Hij spreekt ook over Hem, Die het woord Gods zelf genoemd wordt, de Heere Jezus Christus: ‘Ik draag Uw heilige wet, die Gij de sterveling zet, in het binnenst ingewand’. Hij heeft de wet vervuld. Dit hoort wezenlijk bij de openbaring van Gods wil. Aan het begin van de overdenkingen van Psalm 119 hebben we met elkaar gezien hoe in de verzen van Psalm 119 telkens een ander woord staat voor Gods Woord. Het gaat over Zijn inzettingen, Zijn getuigenissen, Zijn toezeggingen, Zijn rechten, allemaal verschillende woorden die toch dezelfde zaak betekenen. En toen hebben we ook gezegd, dat, als het gaat over de wet Gods, dan moeten we daaronder verstaan, niet alleen de wet Gods van de tien geboden, maar ook de hele geopenbaarde wil van God. Ook wat de Heere in de Zoon van Zijn liefde spreekt. David spreekt soms wel van Uw toezeggingen, dat ze hem levend hebben gemaakt. Ook de beloften Gods hoort hij in Gods woord doorklinken, zoals in het Nieuwe Testament soms de hele boodschap van de genade samengevat wordt in het woord Evangelie, waarbij de wet ook ingesloten wordt. Zo wordt in Psalm 119 de hele boodschap weleens samengevat onder het woord wet. Maar dan wordt ook het Evangelie erin gevat. Het gaat om het spreken Gods, om Zijn wil, Zijn eeuwige wil, in Zijn inzettingen, in Zijn geboden, maar ook in hoe Hij Zijn wil geopenbaard heeft in de Zoon Zijner liefde, namelijk: ‘Komt allen tot mij, gij die vermoeid en belast zijt en ik zal u rust geven’. Dat is ook de wil van God, dat de vermoeide en door zijn zonden, door zijn schuld, belaste de toevlucht neemt tot Hem, Die de zondaren ontvangt en met hen eet. En daarom: David heeft in de wet Gods heel het spreken van de Heere op het oog. Alles wat God tot zijn ziel zegt, of dat hem terneer werpt of dat het hem opricht, of het hem tuchtigt en terechtbrengt, of dat het hem liefelijk vertroost en hem de liefde Gods openbaart. Al het spreken van de Heeren is hem lief geworden, want het is alles God verheerlijkend en tot zijn heil en zaligheid.
Let er eens op, wat hier staat in het begin van vers 72: ‘De wet Uws monds’. Dat is een mooie naam voor het spreken Gods. ‘De wet Uws monds’, met andere woorden: ‘Ik hoor Uw woord, Heere, alsof het zo uit Uw mond komt. Alsof U het zojuist sprak tot mij.’ En zo ervaren Gods kinderen, die de stem Gods horen, dat ook. Die ervaren het niet als een dode letter, die ervaren het niet als een versteende waarheid, die oud is, goed was voor vroeger, maar niet voor nu. Gods woord is niet een abstractie. Het is niet een woord uit een ver verleden, dat nu weer geschreven is, maar waar we niemand meer achter zien, Die het heeft gesproken. Dat kan wel eens zo zijn met sommige boeken, sommige geschriften. U heeft een oud boek in uw handen; het stamt misschien wel uit drie-, vierhonderd jaar geleden, en u weet niets van de schrijver. En wat hij schrijft, de persoon ziet u niet meer achter alles en wat hij geschreven heeft. Dat is soms zo verstard, zo weinig levend, omdat het een boodschap was van die schrijver voor de mensen uit zijn tijd. Zo is het met het woord van God dus niet. Het is met het woord van God misschien wel eens zoals wij het horen als een woord van mensen uit andere culturen. Anderen die we niet kennen en wier woorden we niet verstaan. Maar ook zo moet het niet zijn. God spreekt nu nog door Zijn Woord. Het is als een woord dat nu vers, dat nu levend uit Zijn mond komt. Het is als het leven uit de natuur, dat fris en groen is, jong groen, dat we nu overal zien. Zo is het met het woord van God ook. Het is vers, fris, levend, krachtig. En zo noemt David het in dit vers ook. ‘De wet Uws mond, ik zie U weer en ik hoor Uw woorden als ik ze opsla, alsof ze zojuist uit Uw mond zijn uitgegaan. Waardoor U tot mij spreekt’. Hij ziet degene Die spreekt, achter dit woord.

Dit is wel hard nodig, als we het woord van God horen. En wat gebeurt dat – laten we maar eerlijk zijn – wat gebeurt dat weinig. Wat zijn er veel mensen die als ze de Bijbel lezen, zomaar wat bladeren en wat lezen, en dan alleen maar woorden lezen. Ternauwernood worden de zaken opgemerkt die achter de woorden schuilgaan. Maar dan hoor je in de verste verte God niet spreken, terwijl Hij toch door Zijn woord wil spreken! Dat is een ervaring die de Heere Zijn kinderen schenkt. Dat is een ervaring die we allemaal nodig hebben: ‘Merk op mijn ziel wat antwoord God u geeft. Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft.’ Het spreken Gods, ‘de wet Uws monds die is mij beter dan duizenden van goud of zilver’. Zo zegt David het en zo wordt het ervaren door allen die het woord van God hebben leren kennen. Ja, dan krijgt dat spreken waarde, grote waarde, als het woord van God kracht doet in het leven. Dan vergeet je de sprake Gods niet. Dan heeft het ons hart beroerd, ook als het je verschrikte en benauwde. Dan was het ook iets wat je niet van je af kon zetten. En hoewel het een onaantrekkelijke weg lijkt en voor het vlees ook is en blijft, evenwel krijgen Gods kinderen waardering voor al het spreken Gods. Ook als het mensen terneer werpt en terugroept door tuchtiging. Dat is ook goed; dat is ten goede. Waarom zou anders een oma, waarom zou anders een vader of moeder, waarom zou anders een kind des Heeren toch aan zijn nageslacht dat ook zo gunnen, dat zij stil gezet werden? Dat ze eens bedroefd werden over hun zondige leven? Dat ze naar de Heere gingen vragen en Zijn stem zouden verstaan? Waarom? Gunnen ze dan hun kinderen het beste niet? Juist omdat ze het hun wel gunnen, willen ze graag dat ze het woord Gods als het allerbelangrijkste leren kennen. Dat ze het hoog leren achten en verlegen worden om het spreken van God tot hun ziel. David zegt: ‘De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver’.

Goud en zilver zijn op deze wereld kostbare metalen. David vat deze twee begrippen hier samen om daardoor te zeggen en tot uitdrukking te brengen dat al het tijdelijke goed dat hij heeft verkregen er niet tegen opweegt. David is rijk geworden. Hij heeft als Koning veel bezittingen gekregen. Als we alleen al eens zien naar wat hij allemaal apart kon leggen voor de bouw van de tempel en wat hij kon doen voor het bouwen van een eigen paleis! David heeft in zijn koninkrijk grote macht en grote rijkdom verkregen. Hij weet wel wat het is om rijk te zijn. Het zou natuurlijk kunnen, dat iemand die geen cent heeft, dit zegt: ‘De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver’. En dan zeggen we: ‘Ja, dat kan jij makkelijk zeggen als je geen goud of zilver hebt. Maar je kent het genot van die zaken niet.’ Maar David kent het genot van die zaken wel; maar dan ‘genot’ tussen aanhalingstekens. Want ach, dat goud of zilver kan wel eens begeerlijk lijken. Natuurlijk, het is makkelijk als je veel geld hebt en je je makkelijk kunt bewegen en kunt kopen wat je hart begeert. Geld geeft macht en invloed, zeggen sommigen. Maar toch, wat nemen we mee, als we de aarde verlaten, als we sterven, van al die rijkdommen die we zo hoog geacht hebben? Het goed waar we zo naar gejaagd hebben, mag dan je doodkist versieren, met goud laten beslaan, maar dat zal de dode niet meer baten. Die zal er niets aan hebben. Nee, goud en zilver, duizenden van goud of zilver, ach dat is een vergankelijk deel. Dat is het goed van deze wereld. We hoeven niet in een ander uiterste te vallen en zeggen dat alle goud of zilver een vloek is. Dat is ook niet waar. Het kan wel een zegen zijn dat de Heere iemand wat rijkdom geeft. Hij moet het niet begeren; we moeten er niet naar jagen. Maar als de Heere het geeft op een of andere wijze, in het bedrijfsleven, in het zakenleven, zodat we onder de zegen des Heeren mogen ervaren hoe ons goed toeneemt, dat kan de Heere iemand wel rijk maken zodat hij ook rijk wordt in goede werken, zo schrijft Paulus in zijn brief aan Timotheus. Maar dat neemt niet weg dat deze waarheid in ieder mens waar blijft en dat maar weinigen het beseffen. Gods woord is veel meer waard, dan alle vergankelijk goed. En velen verachten het woord van God, het spreken van God, en gaan maar voort met te jagen naar het vergankelijke goed. Wat een armoede! Ja, al krijgen ze er nog zo veel van, wat een geestelijke armoede! O, wat zien we dat veel bij hen, die hun leven helemaal instellen op het jagen naar tijdelijk goed. Wat zien we vaak bij hen een geestelijke armoede in hun materialisme. Wat is er vaak weinig wat goed is voor de medemens, laat staan voor God.

‘Maar de wet Uws monds, Uw woord’, zegt David, ‘dat is mij meer waard dan al dat goud of dan al dat zilver’. Uw spreken tot mijn ziel, dat is Uw leiding voor mij en daardoor leidt U mij op de weg van de eeuwige gelukzaligheid. Daarin openbaart U mij een schat die bewaard wordt, waar geen dieven doorgraven en waar geen mot en geen roest kunnen verderven. Dat is de schat van het heil in Christus, dat is de schat van de vergeving van mijn zonden. Dat is de schat van de prijs van Zijn bloed dat gestort is, om mij, arme zondaar, te verlossen van het grootste kwaad van de zonde en te brengen tot het hoogste goed, die schat van de vergeving van de zonden door het bloed van de Heere Jezus Christus. O, die schat heb ik leren kennen door het spreken Gods.’ Zo mocht David van verre zeggen, door de schaduwen heen. Hij heeft iets mogen zien van de bediening der verzoening, in het bloed der besprenging. ‘O, dat spreken van U, Heere over de zaligheid voor een arme zondaar, dat is me alles waard. Daar wil ik steeds meer van horen, steeds meer van weten, daar gaat mijn ziel zo naar uit, dat is me veel meer waard dan goud of zilver.’

En nu de vraag voor ons. Waar zoeken wij dan naar? Is de Bijbel Uw kostbaarste boek? Echt waar? Dan vergeet je hem niet als je naar het ziekenhuis moet; dan gaat je Bijbel zeker ook mee. En dan vergeet je niet om er bij tijden in te lezen, want dan gaat je hart er naar uit. ‘O, Heere zou er nog een woord voor mij bij zijn?’ Je ziet het ook aan andere boeken die je lezen wilt. Dan zijn dat boeken die niet in strijd zijn met het woord van God, maar die ons leiden met onze gedachten tot het woord van God. Die gegrond zijn op het woord van God. Dan willen we graag verklaring ervaren van het woord van God. Je kunt het zien aan de dingen die je zoekt? Zijn het de duizenden van goud of zilver? Of is het ‘de wet Uws monds’? Is het dit woord van de levende God? Wat een armoede als dat onze rijkdom nog niet is. Maar al zijn we naar de natuur nog zo arm, al hebben we op deze wereld geen bezit, al voelen we dat ons lichaam zwak is, misschien wel afgebroken wordt, maar als we toch de rijkdom van het woord van God hebben, het spreken Gods tot onze ziel ervaren als onze grootste schat, ja, dan hebben we oog gekregen voor een schat, die de Heere in de hemelen voor zijn kerk bewaart, waar geen dieven doorgraven, waar geen mot of roest verderft. Dan mogen we van harte instemmen met dit woord van David: ‘De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver’. ‘Een ding’, zegt de Heere Jezus, ‘is nodig’, en dan bedoelt Hij geen aardse rijkdom. O nee, Hij heeft in de Bergrede gezegd:’Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en alle andere dingen die zullen u toegeworpen worden.’

Zingen Psalm 119: vers 36 en Psalm 19:5

36 ’t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest,
Opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren;
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds Uw wil als heilig eren;
Ver boven goud en zilver, en wat meest
Den mens bekoort, zal ik Uw wet waarderen.

5 Des HEEREN vrees is rein;
Zij opent een fontein
Van heil, dat nooit vergaat.
Zijn dierb’re leer verspreidt
Een straal van billijkheid,
Daar z’ all’ onwaarheid haat.
Z’ is ’t mensdom meerder waard,
Dan ’t fijnste goud op aard’;
Niets kan haar glans verdoven;

Zij streeft in heilzaam zoet,
Tot streling van ’t gemoed,
Den honig ver te boven.