DE ZEGEN VAN VERDRUKKING
Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. Ps.119:71
Lezen: Psalm 35.
David heeft in een van zijn psalmen niet voor niets gezegd: ‘Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen.’ Het zijn er niet weinig, maar het zijn veel tegenspoeden. Hij spreekt er dan ook dikwijls over. Het zal u niet meevallen om een psalm in Gods woord op te zoeken waar David er niet over spreekt. Inderdaad: ‘Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen’. Als we even terugbladeren in Psalm 119 dan ziet u dat in vers 67 al bijna hetzelfde staat: ‘Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord’. En nu in vers 71: ‘Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde’. Verdrukkingen, tegenspoeden van rechtvaardigen’. Maar David zegt er in Psalm 34 iets bij: ‘Maar uit die alle redt hem de Heere’ (Ps. 34:20)! Dat is ook waar. Dat leest u in deze twee verzen ook al. In vers 67 staat: ‘Eer ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord’. Dat is dus goed voor hem geweest. Hij werd teruggebracht van zijn dwaalwegen en gebracht tot het onderhouden van Gods woord. En in vers 71 staat: ‘Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde’.
Misschien zegt iemand: ‘In deze twee verzen staat hetzelfde. Dan behoeven we nu vers 71 niet nog eens te overdenken. We zouden kunnen herhalen wat gezegd is bij het 67e vers.’ Nu zou dat op zich geen slechte zaak zijn om eens te herhalen wat in vers 67 gezegd is. We hebben toen in die overdenking uitvoerig stilgestaan bij het algemene nut voor Gods kinderen, maar dan in een algemene zin van alle verdrukkingen. We hebben toen over die verdrukkingen dus meer in een algemene zin gesproken en er alles onder samengevat. Er zijn namelijk zoveel soorten verdrukkingen. Het kan zijn dat er ziekte is, tegenspoed, werkeloosheid, in het gezin kan er iets zijn, in de maatschappij kan er iets zijn, geestelijk kunnen er zorgen en noden zijn. Er zijn zoveel verdrukkingen onder Gods besturing in het leven van Zijn kinderen. Ja, van Gods zijde! Hij heeft er de hand wel in. Maar we hebben vorige keer dat niet zo onderscheiden bezien. Maar ik zou het nu toch wel meer willen toepassen, omdat onze tekst toch wel in een bepaald verband staat. Onze tekst: ‘Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest’, staat namelijk na een paar verzen waarin hij over die verdrukking heeft gesproken. Die mogen we er nu toch wel bij bezien.
Het gaat over de verzen 69 en 70. Hij heeft zojuist gesproken over hoogmoedigen die leugen tegen hem hebben gestoffeerd en hun hart is vet als smeer, zo zegt hij. Hij heeft het over de hoogmoedigen gehad en over de verdrukking door hen. En nu hebben we vanzelf verschillende nood, die de vorige keer overdacht is, benoemd, maar ik wil nu vers 71 toch zien in het licht van de verdrukking door de hoogmoedigen. Het is een bepaalde, een speciale verdrukking, die bepaald ook niet de aangenaamste is. Ja, zegt u: niet een verdrukking is aangenaam; en dat is waar. Het is geen oorzaak van blijdschap als je er middenin leeft. Maar Paulus zegt wel dat ze een vreedzame vrucht der gerechtigheid nalaat bij degenen die door dezelfde geoefend zijn. Als je erin zit, is het nooit aangenaam. Maar van alle verdrukkingen die over ons kunnen komen, is de verdrukking die hier nu besproken wordt, toch wel een heel smartelijke. Het gaat over de verdrukking door andere mensen. Niet direct van God dus (hoewel Hij er weet van heeft!), maar direct van andere mensen. Dus toch eigenlijk ook wel indirect van God. Zo wil ik nadrukkelijk hierbij ook wel opmerken. Maar bij het lezen van Davids zonde van de volkstelling lezen we dat hij meer bevreesd is voor de verdrukking van mensen, dan voor de verdrukking van God. Bij de volkstelling heeft hij in hoogmoed Gods verbod veracht. Joab heeft hem nog gewaarschuwd: David, doe dat nu niet! Wat zit hier nu achter? Wat zoek je daar nu mee! David zocht eigen roem, eigen eer, eigen grootsheid en gaf bevel tot de volkstelling.
En als hij dat gedaan heeft, komt de straf. We lezen dat ‘Davids hart hem sloeg, nadat hij het volk geteld had’. Dan zegt hij tot de HEERE: ‘Ik heb zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o HEERE, neem toch de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan.’ Dan komt de profeet Gad tot David, Davids ziener en die zegt: ‘Alzo zegt de HEERE: Drie dingen draag Ik u voor; verkies u één uit die, dat Ik u doe. Zo kwam Gad tot David en maakte het hem bekend, en zei tot hem: Zal er een honger van zeven jaren in uw land komen? Of wilt gij drie maanden vlieden voor het aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat er drie dagen pestilentie in uw land zij?’ En David antwoordt dan: ‘Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des HEEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen.’ We horen hier dat David de voorkeur geeft aan een verdrukking van God. Want hij kent de Heere, en weet wat hij aan Hem heeft. Hij weet dat Zijn barmhartigheden vele zijn, als hij Zijn toorn verdient. Hij kan Zich in de toorn ontfermen. ‘Laat me maar in Zijn handen vallen, maar niet in de handen van onbetrouwbare mensen. Zij zullen niet rusten voor ze mijn bloed gedronken hebben. Nee, niet in hun handen, want die verdrukking vrees ik allermeest.’ Dat was de taal van David en zo kan het bij Gods kinderen ook wel leven. Ach, hoe de Heere met hen handelt, als het maar in de omgang met God mag ervaren worden, dat de Heere hun weg leidt. Dat Hij ze toch Zijn vertroostingen niet onthoudt! Dan kunnen dat wel tuchtigingen zijn, terechtwijzingen, tegenspoed, maar Gods barmhartigheden zijn toch vele. Maar als je een prooi wordt van het roofgedierte, als je hier op aarde een stierenheir van Bazan op je ziet afkomen, als verwoede benden je ondergang zoeken, dan is dat een verschrikkelijk lot. Zo hebben Gods kinderen het in alle tijden ervaren. Hoe is het, als hoogmoedige mensen zich sterk maken voor de ondergang van een ellendige? Hoe houd je dan het hoofd boven water? Hoe zul je je daarin gedragen? Hoe zul je staande blijven? Als de hovaardigen leugens tegen je stofferen, als ze erop uit zijn om je ondergang te zoeken? Wel u merkt wat David zegt: ‘Laat me in de hand van mensen niet vallen.’
Toch heeft David tijden gehad dat hij ervoer, dat hij wel in de handen van mensen viel. Hij heeft veel tijden gehad dat zijn vijanden van rondom zijn ondergang zochten. In veel Psalmen hebben we ervan gelezen. Denk aan Psalm 35. In veel Psalmen vertelt David hoe hovaardigen zijn ondergang hebben gezocht. Hoe hoogmoedigen hem de netten hebben gespannen, valkuilen tegen hem hebben gegraven. En David zegt: ‘Ook dat is goed voor mij geweest.’ Als het dan niet direct van God kwam, maar als het me aangedaan werd door andere mensen, voor wie ik het goede zocht; als het me aangedaan werd door hoogmoedigen die zich boven me wilden verheffen, dan nog was het goed voor me. Dan heeft het me niet wezenlijk kunnen schaden, maar ik heb er Gods inzettingen door geleerd. De Heere geve dat we dezelfde ervaring mogen hebben; dat we dezelfde weg mogen kennen.
Dan is het wel òf, òf. Dan horen we bij de hovaardigen die een ander vertrappen en leugens stofferen, òf we horen bij degenen die verdrukt worden, dus bij de verdrukten. Het is òf, òf. Ik durf u wel te zeggen, dat we van onszelf allemaal hoogmoedigen zijn, die geneigd zijn een ander te verdrukken. Mensen die zichzelf verheffen en door dreigen te gaan in hoogmoed. Denkt u dat David veel beter was dan de andere mensen? Denkt u dat Gods kinderen veel beter zijn dan anderen? Denkt u dat een van hen, die de Heere vreest, een betere natuur heeft? Welnee! Alle mensen zijn van dezelfde lap gescheurd, zeggen we weleens. Laten we dat maar nooit vergeten. Nee, Gods kinderen die door de Heere getrokken zijn en aan zichzelf ontdekt zijn, zijn geen betere mensen. Als u het hun vraagt, dan moeten ze erkennen dat ze zichzelf als de grootste der zondaren hebben leren kennen. Beter dan een ander? Ach nee. Ja David heeft wel gruwelijke vijanden op zijn weg ontmoet, dat is zeker waar. Hij heeft Goliath leren kennen, hij heeft Saul leren kennen als een man die toch een huichelaar was, en uiteindelijk de ondergang van Gods knecht zocht. Hij heeft de mensen van Kehila leren kennen als degenen die hem verraadden.
Onbetrouwbaarheid bij de mensen, ook bij de Filistijnen, heeft hij veelvuldig ontmoet, zelfs in zijn eigen gezin. Zijn eigen vrouw Michal, zijn eigen broers in zijn jeugd, zijn eigen zoon Absalom, nee David heeft de onbetrouwbaarheid van mensen in zijn omgeving wel leren kennen. Maar David heeft zelf ook Uria laten vermoorden om Bathseba, de vrouw van Uria, tot zijn vrouw te kunnen nemen. Was David zoveel beter? Hoogmoed was er bij anderen, maar David heeft ook het volk laten tellen. Hoogmoed was er dus ook bij David. Goddeloosheid was er ook bij David. Was David van zichzelf beter, nee van zichzelf niet. Door de genade Gods is hij wel ontdekt aan wat er in hem leefde. Hij heeft er bittere tranen over geweend. Hij heeft het met veel smart voor de Heere mogen belijden. Ja, de Heere heeft hem genade gegeven om zichzelf te kennen. Verbrokenheid kreeg hij aan de voeten van de Heere, om daar zijn nood, om daar zijn schuld te belijden, maar van zichzelf was hij niet beter. En als we nu in het leven van David hoogmoedigen tegenkomen, die zijn ondergang zoeken, kent David die mensen dan? Ja, hij kent hun onbetrouwbaarheid, ja, hij kent ook hun hoogmoed, hij kent ook hun driften. Weet u op welke manier? Zoals hij ook zichzelf leerde kennen. En als hij het in hen ziet, wordt hij aan de ondeugden in zijn eigen leven herinnerd.
Kent u die ervaring? Als u mensen ontmoet, als u mensen van nabij leert kennen, in hun ondeugden, zijn dat dan herinneringen aan de ondeugden in uzelf? Ik weet zeker dat er heel veel mensen zijn, die deze ervaring zo niet kennen. Die verachten dan ook altijd een ander vanwege zijn ondeugden en vanwege zijn zonden. Die kunnen we dan zo laag wegzetten en vertrappen. Die kunnen we bij anderen gemakkelijk belasteren, want het zijn immers ondeugden! En we spreken geen leugen hoor! Al die ondeugden in die hoogmoedigen, al die ondeugden in die mensen die de zonde doen, die kunnen we breed uitmeten, maar we denken niet op hen te lijken, nee vanzelf niet. We staan er boven. Wie is dan de hoogmoedige eigenlijk, als we er boven staan? De Heere leert Zijn kinderen zichzelf te kennen en dan ben je niet beter dan een ander! Daar waar God ons ontdekt aan de diepe afgrond van ons zondige bestaan, waar de Heere ons een blik doet slaan in de vuilheid van de zondepoel die er is in ons hart, daar kunnen we zo gemakkelijk niet boven een ander staan, wie het ook is of welke mensen het ook zijn. Daar is een vernieuwd onderwijs in zelfkennis. En daar ben je goed mee; als de Heere je er nog eens op wijst. Als Hij het je weer eens doet kennen. Als je weer eens beangst en verschrikt bent, niet alleen voor een ander maar ook voor jezelf. God weet alle dingen te doen meewerken ten goede, dat hebben we een vorige keer met nadruk betoogd (bij vers 67). Ook de verdrukking is ten goede. Wel, nu zou ik willen zeggen: dat geldt ook als die verdrukking komt van mensen, van hoogmoedigen, die zich sterk maken voor onze ondergang. Als die mensen ons pressen en als die mensen ons verdrukken, als die mensen ons door leugen en laster benauwen, dan zullen we zeggen: we kunnen er niet tegenop. David kon er in Psalm 35 ook niet tegenop. Hij kon het niet aan; hij kon het niet overwinnen. Maar hij zegt nochtans: ‘Ik ben er goed mee geweest’. ‘Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest’, zo is ook zijn taal in deze 119e Psalm. Hij heeft ervan geleerd. Hij heeft er zichzelf weer beter door leren kennen. Hij heeft er ook de Heere weer beter in leren kennen Ja, want het is wonderlijk, maar als men de Heere vreest, dan vermogen de vijanden zoveel niet. Uiteindelijk niet. De duivel en al zijn onderdanen kunnen zoveel kwaad niet doen aan Gods kinderen. Het lijkt wel zo, en ze hebben het wel eens benauwd en zijn er bedroefd over, maar uiteindelijk jagen ze Gods kinderen weer in de armen van de Heere. Uiteindelijk, met al hun nijd, met al hun haat en hoogmoed, drijven ze hen weer uit naar Hem, Die hun Hulp is. Dan mogen ze in deze weg weer vernederd worden. Dat is genade, weer vernederd te worden.
Nee, de Heere maakt Zijn kinderen in die weg niet hoogmoedig, niet groot, ze staan niet boven de hovaardigen, maar ze komen bij de Heere terecht. Dan kan Jozef zeggen, en hij zegt het echt niet uit de hoogte tegen zijn broers: ‘Gijlieden wel, gij hebt het ten kwade gedacht, maar de Heere heeft het ten goede gedacht’. Vijanden, hoogmoedige vijanden, die onze ondergang zoeken, ach, ze zoeken die, maar ze vinden ze niet. Nee, ze kunnen het ten kwade denken, maar voor mij is het goed. Ik ben er uiteindelijk goed mee. Ik kom weer op mijn plek. Ik word weer een arme, ellendige die niet beter ben van mezelf dan een ander. Maar ik ben door de wonderen van Gods genade gebracht aan de voeten van Hem, Die mijn hoogmoed wist te verbreken. Die mij wist te ontdekken, maar ook wist te leren en me wist te leiden, zodat ik in Zijn hoede veilig ben. Zodat ik een overste Leidsman des geloofs heb mogen leren kennen, Die sprak: ’Leer van Mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor uw zielen.’ Ja, zo zijn Gods kinderen er goed mee, weer te komen aan de voeten van Hem die Zijn vleugelen liefderijk over hen uitbreidt, zoals een hen over haar kiekens. Dan zijn ze er goed, ja, echt goed mee! O, ervaart u het zo? Dan kunnen we het weer hebben; dan kunnen we het weer verdragen. Als de vijanden zich sterk maken tegen ons met leugen en met laster, dan leggen we het voor de Heere neer en staan er niet boven. Nee. ‘Leer van Mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart’, zegt de Heere Jezus. Dan staan we er niet boven, maar dan mogen we heimelijk ons vergenoegd weten met de weg van de Heere. Ook in zulke wegen dan mogen we het even zien dat de hoogmoedigen een slechte weg gaan. Als zij niet vernederd worden, gaan ze door naar hun ondergang. De hoogmoedigen, och, al hebben ze vreugde, al hebben ze rijkdom, het allerbeste wat deze wereld biedt voor deze hoogmoedigen, al krijgen ze ook overmatige hoeveelheden, ze zijn er slecht mee. Het verhaast hun ondergang.
Voor Gods kinderen geldt, zelfs als ze het tegenovergestelde krijgen van de hoogmoedigen, dat ze er nog goed mee zijn. Gods kinderen, die bij tijden ook echt wel vreugde en rijkdom kunnen ontvangen, maar toch, al zouden ze dat niet zo zeer krijgen, niet zo veel hebben, al zijn er tranen, als is er droefheid, al is er armoede, zie toch dat alles moet meewerken ten goede. En dat terwijl het beste van deze wereld zelfs slecht is voor de goddelozen. Wat een wonder geheimenis! Daarom is het beter om de Heere te vrezen, beter om een kind van de Heere te zijn, dan in deze wereld zonder God te leven. Want alles verhaast dan ons verderf. Nee, dan is het beter om tot de Heere de toevlucht te nemen, dan op de mensen te vertrouwen. Beter God te vertrouwen dan op deze wereld of op wat dan ook te vertrouwen. Ervaart u het zo? Ervaart u het zo dat alle verdrukking ten goede is omdat het u naar de Heere drijft? Omdat u op Gods wegen wordt geleid. Zijn inzettingen worden die hier genoemd. Daar worden Zijn wegen mee bedoeld; daar wordt Zijn waarheid mee bedoeld. Daar wordt Zijn woord, Zijn weg ten leven mee bedoeld, om die te leren. O, dat we daarop toch onderwijs mochten ontvangen. En wat de Heere ook over ons doet komen, hoe onze weg ook zij, dat we toch bij alles mochten bidden: ‘Heere, heilig het aan mijn hart.’ Is er dan verdrukking? Niemand zal die ontlopen. Laat het dan geheiligd worden, als bij David, zodat je volmondig, ja, met je hart mag belijden: ‘Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde’.
Zingen: Psalm 119:36 en Psalm 35:1:
36 ’t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest,
Opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren;
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds Uw wil als heilig eren;
Ver boven goud en zilver, en wat meest
Den mens bekoort, zal ik Uw wet waarderen.
1 Twist met mijn twisters, Hemelheer;
Ga mijn bestrijd’ren toch te keer;
Wil spies, rondas en schild gebruiken,
Om hun gevreesd geweld te fnuiken;
Belet hun d’ optocht, treed vooruit;
Zo worden z’ in hun loop gestuit.
Vertroost mijn ziel in haar geween,
En zeg haar: ‘’k Ben uw heil alleen’.