Psalm 119 vers 69

HET BESTE WAPEN TEGEN LEUGENS

De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte (Ps. 119:69).

Lezen: Psalm 120

De leugen is een dochter van de hoogmoed. Er wordt op deze wereld wat gelogen! De dichter van Psalm 116 zegt in grote moedeloosheid van liegen en bedriegen: ‘Bij mensen is noch trouw noch waarheid meer!’ Paulus zegt naar waarheid, door de Geest geleid: ‘God is waarachtig en alle mens leugenachtig’. Wij belijden in het 7e Artikel van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis met de kerk der eeuwen dat de mensen leugenachtig zijn van de beginne en ijdeler dan de ijdelheid zelf. Leugen en bedrog heersen op deze wereld door de zonde; door de zonde van hoogmoed. Ga eens na hoezeer leugen en hoogmoed aan elkaar verwant zijn.

David zegt in de tekst: De hovaardigen – de hoogmoedigen dus – hebben leugens tegen mij gestoffeerd. Hoogmoed, zeiden we, is de moeder van de leugen. Want waarom liegt de mens eigenlijk? Is het niet omdat hij er beter door wil schijnen dan hij is? Hij wil zijn kwaad verbergen, zijn zonden verhullen. Hij wil zijn schuld bedekken, zodat hij zich niet behoeft te verontschuldigen. Al die leugens zijn die niet bedoeld om hem een schoner schijn te geven van de werkelijkheid van zijn leven is? Daarom liegt de mens. Daarom liegen de kinderen al van jongs af aan in een poging om toch maar goed te lijken, terwijl men kwaad doet. Dat is hoogmoed. En als we anderen beliegen en belasteren, dan lijkt dat wel iets heel anders te zijn, maar ook dat is hoogmoed. Want ga maar na, waarom willen we toch een ander graag zwart maken? Waarom willen we een ander zo graag van kwaad betichten? Is het niet opdat wij er beter door zouden schijnen? Of dat wij de ander vertrappen, om zelf omhoog te komen? Zo is de mens; dat is onze natuur door de zonde, door onze hoogmoed. Liegen en bedriegen uit hoogmoed dient in de eerste plaats om onszelf te verontschuldigen, beter te lijken dan we zijn; te klimmen in de ogen van anderen. In de tweede plaats is het vertrappen van anderen, het beliegen, of slijk op hen werpen een poging om zelf daardoor beter te schijnen tegenover die ander. Maar in beide gevallen is het toch boven de ander gaan staan. We willen wat lijken. We moeten geprezen worden door de leugen, de dochter van de hoogmoed.

Zo begon het in de zondeval ook. De eerste, de schrikkelijkste zonde in het Paradijs, was de hoogmoed. Daar was die grote lasteraar, de duivel, de satan, de tegenstander van God, erbij. Hij wilde in zijn hoogmoed als God zijn en greep naar de macht. Hij wilde zich niet onderwerpen en wilde niet meer dienen, maar wilde heersen en waar hij de strijd moest verliezen en de hemel moest verlaten, zegt de Heere Jezus van hem: Ík zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. De satan is op deze wereld gekomen en daar heeft hij gezocht om met hoogmoed, met leugen en bedrog, anderen voor zich te winnen. Hij is tot de mens gekomen, het kroonstuk van Gods schepping. We lezen in Genesis 3 hoe onze eerste voorouders met een leugen in de mond van de slang zich hebben laten verleiden: ‘Is het ook dat God gezegd heeft, gijlieden zult niet eten van alle boom dezes hofs?’ Het was een leugen en hij wilde het voorstellen of God bang zou zijn dat de mens Hem gelijk zou worden. Hij heeft de mens door leugens tot de val geleid. Hoogmoed ging voorop en daarna kwam de leugen. We vinden het trouwens ook bij Adam en Eva zelf. Want ze hebben hun oor te luisteren gelegd naar de listige satan en ze hebben zich laten bewegen, ja, zijn innerlijk opgestaan tegen God. Toen kwam de begeerte om als God te zijn, kennende het goed en het kwaad. Toen begeerden ze om zelf voortaan uit te maken wat goed en wat kwaad was, en wilden ze daarvoor naar God niet meer luisteren. Toen grepen ook zij naar de heerschappij, naar de macht en wilden op de troon van God zitten. Hoogmoed werd hun drijfveer. En we horen, als de Heere hen opzoekt, hoe ze dan liegen. Adam is al druk bezig zich te verontschuldigen: ‘De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt…’, alsof hij schuldloos is. Hij schuift de schuld af op Eva om zelf beter te lijken. Ja, ten diepste schuift hij de schuld naar God, Die hem zijn vrouw gaf. Daar ziet u het weer: zichzelf verheffen ten koste van zijn vrouw.
Hoogmoed en leugen zelfs tegenover God. Ach, ziet u het in ieder mensenleven niet? Kent u het bij uzelf niet? Dan vrees ik, dat het in uw leven nog heerst, ja, alles beheerst. Als u dat beginsel niet kent, ziet u niet, dat u met alle mensen de vader der leugen bent toegevallen. De Heere Jezus zegt: ‘Gij zijt uit de vader der leugen, want gij wilt de begeerte uws vaders doen’. Dat is de mens van nature; dat is de mens door de zonde; dat is de mens zonder wedergeboorte zonder een leven dat uit God is. Dan heerst deze verschrikkelijke zonde.

Maar waar Gods genade werkt, waar de Heilige Geest gaat overtuigen, daar wordt deze zonde bloot gelegd. Dan gaan we onszelf kennen en verfoeien. Dan gaan we ook haten en bestrijden wat in ons van de duivel is. Dan gaan we de beginselen van de hoogmoed herkennen en verfoeien, dan gaan we onszelf als ijdele leugenaars zien, maar dan gaan we die zonden ook bestrijden. Dat is die wondere strijd die Gods kinderen met zichzelf hebben en waar zoveel mensen niets van begrijpen. Omdat ze zichzelf niet kennen en het kwade in eigen hart nog nooit bestreden hebben, is de vinger altijd op anderen gericht. Maar er is een hoogmoedig volk dat geknakt wordt in hun hoogmoed, dat verbroken wordt door overtuiging, dat door de Heere ontdekt wordt en de beginselen van het kwaad in eigen hart en leven gaan zien. Maar als zondaren terecht komen bij Hem die de Waarachtige is, Die hen in de wegen der waarheid wil leiden, dan mogen ze door genade rechtvaardigen genoemd worden. Zij strijden op leven en dood tegen hun verborgen zonden. Zo’n man was David door genade geworden: een strijder tegen het kwaad in eigen hart en leven. Door genade, een strijder, zelfs tegen de verborgen zonden in zijn leven.

’Was, reinig mijn gemoed’, zo bidt hij, ‘van mijn verborgen zonden. Weerhoud o Heer Uw knecht, dat hij zijn hart niet hecht, aan dwaze hovaardij’ Hij was er niet te goed voor, ‘Heerst die in mij niet meer, dan leef ik tot Uw eer, van grote zonden vrij’. O, David heeft zichzelf ook leren kennen, als een die van nature hoogmoedig is en daarom leugenachtig , maar, ontdekt, heeft hij de strijd op leven en dood tegen dat kwaad leren strijden in de kracht Gods. En daarom mag hij door genade tot de rechtvaardigen gerekend worden. Daardoor leerde hij de toevlucht nemen tot de verzoening die bij God alleen te vinden is. Nu, als een kind des Heeren ervaart als David, hoe anderen doorgaan als hovaardigen die zichzelf niet kennen, maar zich verheffen, die doorgaan met leugens te stofferen, juist tegen hem, tegen Gods kind en Gods knecht, dan ervaart hij hoe ze doorgaan met leugens te stofferen om hem maar tenonder te krijgen en zichzelf te verheffen. We zeiden: ze gaan door. We komen hen wel vaker tegen in deze Psalm. Ik wijs u slechts op het 51e vers waar we lezen: ‘De hovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.’ Dit vers lijkt wel enigszins op het vers dat we nu overdenken. ‘De hovaardigen hebben leugen tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte’. Ze zijn dus begonnen met spotten. Ook in vers 61 lees ik: ‘De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten’. Daar is ook enige gelijkenis met dit vers: eerst was het spotten, toen beroven en nu leugenen stofferen, en dus lasteren. Het begon met spot, met hoon. Dat is ook uit de hoogte. Daarna werd hij beroofd, en trachtte men hem te ontnemen wat de oorzaak van zijn vreugde en blijdschap was. Tenslotte, toen niets scheen te gelukken – want David hield maar vast aan zijn oprechtheid voor Go en aan de inzettingen van God, toen zijn ze gekomen met een gruwelijk wreed en intens gemeen wapen: leugen en laster. ‘Ze hebben leugens gestoffeerd en gesmeed’. In het woord gestoffeerd, of gesmeed, lezen we dat men ze met moeite in elkaar heeft gezet.

Met moeite, ja echt! Men spande er zich voor in, want naar waarheid was er niets tegen David in te brengen. Het kostte hen nog moeite om leugens en laster bij elkaar te krijgen. Dat is wel een voorrecht, als dat waar is van uw leven. Als uw leven zo is in tere Godsvreze, dat u zo’n strijd hebt tegen allerlei zonde, dast het zichtbaar is. Nee u bewaart uzelf niet rein en u zult moeite genoeg hebben, kinderen des Heeren, met de zonden die in uw hart wonen. Die zich telkens in het verborgene opdoen; maar het is wel een voorrecht als u in het uiterlijke en in de tijdelijke zaken van uw leven zo omgaat met anderen, dat men moeite zal hebben om u te belasteren. Dat was bij de Heere Jezus helemaal waar, toen men valse getuigen tegen Hem zocht. Ze vonden ze niet. Men zocht naar mensen die de Heere Jezus konden beschuldigen, maar er was eigenlijk niemand te vinden. Want Hij kon Zelf ook zeggen: ’Wie van u overtuigt Mij van zonde?’ Bij een teer leven in de vreze des Heeren zal de vijand moeite moeten doen om leugens te smeden, of te stofferen, in elkaar te zetten. En dat doen ze dan ook door woorden, door zinnen, o zaken te vervalsen en te verdraaien. Wat is de duivel daarin listig en wat heeft hij listige dienaren! Wat zijn lasteraars en leugensprekers listig. Hoe doet men dat eigenlijk? Wel door iemand zogenaamd te citeren; hij heeft dit en dat gezegd, zo hoort men wel vertellen. En dan geeft men iets door als een woordelijk citaat van wat iemand heeft gezegd en tracht men hem, die dat gezegd zou hebben, in een kwaad daglicht te stellen. Maar als men goed luistert – meestal weten de luisteraars dat niet – dan vindt er een verschuiving van een accent plaats. Men legt even een iets andere klemtoon, waardoor de zin die die persoon gezegd heeft, opeens een heel andere inhoud krijgt. Of men rukt het uit zijn verband. Ja hoor, hij heeft dat en dat vast en zeker gezegd, maar het verband waarin het gezegd werd, wordt gemakshalve weggelaten. En dat opdat men die persoon maar in een kwaad daglicht kan stellen. Soms laat men een enkel woord vervallen; kleine geniepige veranderingen, die men ternauwernood opmerkt. Ja ik durf wel te zeggen dat de lasteraar, de leugenspreker, het zelf soms niet merkt. Want het is een beginsel, ook in het hart dat de ander kwaad toedicht, en zijn ondergang zoekt. Misschien heeft de persoon die leugenachtig iets doorvertelt, zelf bij het luisteren al zo met een vooroordeel zitten luisteren, dat men zelf geloofde dat de leugen die ze verder vertellen, waar is. Het vooroordeel in ons hart, de haat, de hoogmoed tegen de persoon wiens ondergang we zoeken, kan zo groot zijn, dat we zelfs niet eens meer in staat zijn om die persoon eerlijk te horen of te beluisteren. Dan is men erop uit om diens ondergang te zoeken met leugen en laster. Het gaat om het beginsel van hoogmoed en haat, dat erachter zit om een ander naar de ondergang te helpen. O, wat een gemeen wapen, om zo kwade gedachten te voeden en ook bij anderen te verwekken uit louter hoogmoed. Hoogmoedigen zijn de bitterste tegenstanders van de ootmoedigen, maar Gods kinderen worden door de Heere ootmoedig gemaakt. Vernederden worden ontdekt aan het kwaad, aan hun zonde, zodat ze eigenlijk boven anderen niet meer kunnen staan. Nee, ook niet boven die hoogmoedige vijanden, want ze hebben zichzelf ook leren kennen als in hun aard hoogmoedig. Ze zijn niet beter dan anderen. Wie door Gods genade eraan ontdekt wordt, weent er zelfs over. Ze hebben er smart over, strijden ertegen, maar ze worden geknakt. Een verbroken hart, een verslagen geest, is de Heere aangenaam. Wel, als Gods kinderen zo vernederd worden, zo geknakt worden, zo verootmoedigd worden, dan zijn ze de makkelijkste prooi voor de hoogmoedigen. En de hoogmoedigen die doorgaan in hun hoogmoed, die wensen daar niet over te worden aangesproken. Die verheffen zich en begeren niet gebroken te worden. Daarom zijn dat de bitterste tegenstanders van de ootmoedigen, van Gods kinderen. Ja, diep in hun hart benijden de hoogmoedige huichelaars de waarachtigen nog wel. Dan kan het toch zijn dat ze innerlijk nog wel voelen dat het bij hen onwaarachtig is. Innerlijk bemerken ze wel dat het bij de anderen beter is. En misschien is het ook dat nog wel wat hen aanzet om inzonderheid Gods ware Kerk, Gods ware kinderen te belasteren en hoogmoedig leugens te stofferen. Dan is er misschien nog wel nijd of jaloezie tegen hen. Dan trachten ze zich in schijn nog weer te vernederen in de ogen van anderen, opdat zij maar beter lijken dan degenen die het wezen daarvan hebben. Beter lijken… Ach dan is in de laster al een makkelijk wapen; dan is de leugen makkelijk te vinden. Dan hoeft men maar even na te denken. Hoe zullen we het eens aanpakken? Wie zullen we er eens over benaderen? Wie zullen we eens aanspreken? Wie zullen we eens tot een vijand maken van die man of van die vrouw? Wie zullen we hun schande eens onder ogen brengen? En dan, ach dan begint het in een gesprek, in een ontmoeting. Het schijnt wel toevallig te zijn, maar dan moet er toch iets gezegd worden over deze of gene. Dat moet gauw doorgegeven worden naar anderen opdat ieder het toch maar hore. En dan werkt het als een gruwelijk vergift. Dan werkt het als het gemeenste wapen wat er is: laster tegen de kerk des Heeren.

Het is een makkelijk wapen zeiden we en anderen geloven het nogal makkelijk. De mens gelooft het kwade makkelijker dan het goede. Het kwade wordt licht overgenomen en de uitwerking van een lastercampagne is meestal frappant. O, wat heeft men daarin succes! Maar weet wel dat de duivel degene is, die de lastercampagnes organiseert en steunt. Dat hij het is, wiens werk openbaar komt en de lasteraars zijn leugensprekers en zijn dienaren. Is de naam van de duivel zelf niet ‘lasteraar’, ‘diabolos’? En wat heeft hij al veel gruwelijk kwaad gesticht. Wat heeft de laster, de leugen al niet vreselijk veel stuk gemaakt. In gezinnen, in families, in kennissenkringen, ook in gemeenten, ook kerkelijk. Denk niet dat de duivel zijn aanhangers niet binnen de kerkmuren heeft. Ook daar kan hij makkelijk mensen opwarmen, om zich in zijn dienst te stellen en mee te doen met een lastercampagne tegen deze of gene van Gods kinderen. O, wat is er al veel verwijdering ontstaan door een leugen, door laster! Misschien niet eens door u verzonnen, maar overgenomen van een ander, die het u vertelde. En u hebt het weer doorverteld. Wat een verwijdering, wat een twist, wat een verbittering! Wat een smart vaak ook. Levens worden er door verwoest, mensen worden er intens door bedroefd; verhoudingen worden voor jaren, soms voor het hele leven, verstoord. En de duivel lacht, hij viert zijn triomfen! De vader der leugen, kom, zijn wij zijn dienaren? Doen wij er aan mee? Liegen, lasteren wij ook? Doen we mee met verwijdering, twist, of tweedracht te zaaien, bitterheid en diepe smart bij degene die het treft? O, wat wordt zo de rechtvaardige veel kwaad aangedaan!

Kinderen des Heeren, die dit vaak treft, de Heere heeft een belofte voor u. Hij zegt: ‘Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE (Jes. 54:17). Uiteindelijk zullen de lasteraars zelf het loon van hun arbeid krijgen en uiteindelijk zullen de belasterden, de schade ervan niet hebben. Nee, vrees geen der dingen, die gij lijden zult, sprak de Heere tot de gemeente van Smyrna: ‘Ik weet Uw werken en verdrukking en armoede en lastering’. De Heere weet het wel, en Hij weet wel wat men doet, om de kerk des Heeren te schaden. Maar voor ons is het belangrijkste, aan welke zijde wij staan. Aan de zijde van de lasteraars en leugensprekers? Dat is aan de zijde van de duivel, of aan de zijde van de belasterden? Dan wil ik toch vragen: kunt u dan verder met de woorden van onze tekst: ‘doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte’?

Hier komt de Godsvreze bij David openbaar. Ik bewaar. Het woordje ‘doch’ wijst op een tegenstelling. De duivel had wel gewild dat hij mee was gaan doen met liegen. Hij wilde dat ook David gevallen was, zodat David de zot naar zijn dwaasheid was gaan antwoorden en alzo hem gelijk geworden was. Daarom zegt Salomo: ‘Antwoord de zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij hem niet gelijk wordt’. Nee, David heeft er zich ook niet mee ingelaten. ‘Doch’ zegt hij: ‘ik onderhoud, ik bewaar, Uw bevelen van ganser harte’. Het zijn immers Uw bevelen Heere! De verleiding was wel groot om daarvan af te dwalen en de vijand aan te vliegen. Maar wat God eiste, was David meer waard. En wat Christus zegt is ook voor ons van groter waarde: ‘Leer van Mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor uw zielen’. ‘Doch ik bewaar Uw bevelen’, Heere. Wat U me zegt is me veel meer waard. Ik keer me met de rug naar hen die mij belasteren en ik wend me naar U, de Heere, en naar Uw bevelen. Wat vraagt U van me? Uw bevelen bewaar ik van ganser harte! Zie hier een hartenzaak. Het ligt in zijn hart; die begeerte heeft God in hem verwekt. Toen zijn hoogmoed werd geknakt en de doodsteek kreeg, en hij de heerschappij van Gods genade begeerde, toen begeerde hij te leven van en te roemen in genade. O, toen wilde hij een ander leven dan een leven uit hoogmoed, met leugen en laster. Nee, Uw bevelen van ganser harte te zoeken, daar hebben de lasteraars en de leugenaars hem toe gedreven. Eigenlijk is het hem nog ten goede geweest. Het heeft hem naar de Heere gejaagd, en nu blijkt temeer zijn liefde tot God en zijn ijver voor het goede. ‘Doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte’. Hier hebt u eigenlijk de beste weerlegging van de leugen. Daar is geen betere weerlegging van de leugens van de hovaardigen dan Gods bevelen te bewaren. Een heilig leven, dat is de beste weerlegging van de laster. De duivel zoekt niet anders dan het vallen in de zonde; die denkt: misschien helpt dit dan wel, zodat het kind des Heeren zich niet meer in kan houden. Dan wordt hij ook onbeheerst, en gaat hij net eender te werk als zijn belagers. Maar dit is de duivel bij David niet gelukt. Nee, hij is niet ten val gekomen. Wat een wonder als de kracht van Gods genade heerst. Dat kan niet anders dan door de bediening van Hem, Die genade verwierf. Dat kan niet anders dan door de Heere Jezus Christus, Die ook belasterd is. O, hoe vreselijk heeft men allerlei leugens tegen Hem gestoffeerd, en hoe handelde Hij? Hij bad voor Zijn belagers. Hij heeft hun ondergang niet gezocht. Hij sprak vriendelijke woorden zelfs tot Judas. Hij stierf voor mensen die het van zichzelf niet verder hadden gebracht, dan ook hoogmoedige lasteraars te zijn. O, onbegrijpelijke liefde, die de zaligheid van zondaren heeft gezocht; van vijanden. Zij die de Heere vrezen, kennen daar iets van. Zij zullen hun lasteraars en leugensprekers niet naar de keel vliegen. Zij zullen hun ondergang niet zoeken, maar voor hen bidden, voor hen zuchten en hun behoud blijven zoeken. O, dat er iets van het beeld van de Heere Jezus Christus mocht zijn in hen die Hem in onverderfelijkheid lief kregen! En kan het wel anders? In hen wordt Zijn beeld hersteld. Zij zullen het duivelse kwaad van leugen en laster nooit goedpraten, er veel onder lijden, maar ook in de kracht des Heeren met liefde tot behoud van leugenaars en lasteraars er tegen strijden. Dat geve de Heere genadig.

Zingen: Psalm 119:35 en Psalm 120:1:

35 ’t Hoogmoedig volk dicht leugens tegen mij;
Doch ik bewaar van harte Uw bevelen.
Hun hart is vet als smeer, vol hovaardij;
Dies zullen zij in Uwe gunst niet delen;
Maar Uwe wet, waarin ik mij verblij’,
Zal met het zoetst vermaak mijn zinnen strelen.

1 ‘k Riep tot den Oorsprong’ aller dingen,
Tot God, in mijn bekommeringen,
En Hij verhoorde mijn gebeden,
Naar Zijne goedertierenheden.
O HEER, doe mij den strik ontslippen
Der veinzerij en valse lippen;
Behoed mij voor de bitse tong,
Die mij met leugentaal besprong.