Psalm 119 vers 68

EEN GEBED OM EEN GOED GEBRUIK VAN GODS GOEDHEID

Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen (Ps.119:68)

Lezen: Psalm 145.

Ik weet niet welke gedachten u hebt van God. Dat is een vraag, die we onszelf wel mogen stellen: Hoe denken wij over de Heere, de Schepper van hemel en van aarde; die God Die alle dingen in Zijn hand houdt en voor Wie wij eenmaal moeten verschijnen? Hoe denkt u aan God? Hebben we geen gedachten over God? Weinig of verwarde gedachten over God? Harde gedachten over God, of goede gedachten van God? Hoe zijn onze gedachten als we aan de Heere denken? Of denken we niet veel aan Hem, Die ons het leven geeft en Die ons leven bestuurt, Die ons alle goede gaven geeft en aan Wie we eenmaal rekenschap moeten afleggen van al wat in het lichaam is geschied, hetzij goed, hetzij kwaad? Hoe denken wij toch aan God?

Ja, zegt iemand: ‘Het zal ervan afhankelijk zijn hoe Gods werken in mijn leven zijn.’ Het is helaas maar al te veel waar, dat onze gedachten over God helemaal samenhangen met hoe wij tegen Zijn werken aankijken in ons leven. Dat geeft bij veel mensen verschillende gedachten over God en dat is wel te begrijpen, maar niet te billijken. Het is wel te begrijpen dat veel mensen – al naardat de Heere met hen handelt – verschillende gedachten over Hem krijgen. Mensen die Gods bestuur nergens in bespeuren in hun leven, hebben ook geen of weinig gedachten over God. Ze doen alles zelf wel. Ze kunnen alles zelf wel, ze weten alles zelf wel. Alleen in noodsituaties, dat er misschien eens gebeden of gezucht wordt. Maar dan is de hemel gesloten en dan bemerken ze niet dat God van hen weet of dat Hij hen iets ten goede keert. Dan gaan ze maar weer verder in eigen kracht. Geen gedachten over God!

Anderen – misschien zijn wij het wel, die alleszins godsdienstig zijn – hebben er geen licht over wat er in hun leven gebeurt. Soms gaat het goed en is er blijdschap; dan zijn er dagen van vreugde, in het gezins- en familieleven, of ook op het werk. Dan spreekt men misschien met grote woorden van dankbaarheid en van vreugde over God. Dan verheft men de Heere en spreekt tot van Zijn lof. Maar is het anders en is er ziekte, zijn er zorgen en tegenslagen, ach, dan spreekt men met harde gedachten en denkt men slecht van God. Verward zijn zulke mensen, dan zus en dan zo, maar niet eender.

Van nature hebben we allemaal harde gedachten van God. Altijd als we aan Hem denken, denken we niet aan recht, maar aan onrecht. We vinden zo veel onbillijk wat God doet. Als Hij dan God is, waarom handelt hij zo. Wij vinden dat God het niet goed doet op aarde. Hij doet het niet goed, vooral in ons leven. Er zijn allerlei dingen die wij toch wel beter hebben verdiend. Waarom handelt de Heere toch zo onbillijk, zo vinden we dan en zo beoordelen we Zijn werken.

Weer anderen gaat het altijd maar voor de wind gaat. Die hebben het niet zo moeilijk om goede gedachten van God te hebben. Immers, er is overal voorspoed; ze hebben geen tegenslagen, op geen enkel terrein, dus die hebben dan goede gedachten van God. Zoals we nu spreken, zo redeneert de mens van nature over God. Dan zijn er sommigen die het alleen maar voor de wind gaat, die kunnen zeggen God is goed. Maar anderen die tegenslagen hebben, die zorgen en moeiten hebben, die Gods werken niet kennen, ja, die hebben òf harde gedachten of verwarde gedachten van God, of zelfs geen gedachten van God. Maar zie toch dat de door de zonde verblinde mens zijn eigen gedachten van God vormt. Maar is dat rechte kennis van God? Die kennis die we zelf maken? Daarom denken mensen zo verschillend over God. Ach, dat zien we zelfs in andere landen en volken die hun afgoden maken van God. Er zijn dan soms wel indrukken van dat er een God is, Die leeft en Die alles gemaakt heeft, Die alles verzorgt. De indrukken zijn er wel van een hogere macht, maar ieder maakt er zijn eigen gedachten bij. En wij zijn niet zo veel beter; we dreigen het net eender te doen.

Het is wel waar dat we God leren kennen uit Zijn werken, dus uit wat Hij doet. Maar we moeten niet vergeten, dat, willen we God goed leren kennen uit Zijn werken, we er wel licht bij nodig hebben. Ogen om te zien en licht van de Heere zijn onmisbaar. Want we doorzien het werk Gods niet, nee werkelijk niet. We hebben geen inzicht in wat God doet tenzij Hij het ons geeft. Hoor Kaïn maar zeggen: ‘Mijn zonde is groter dan dat ze vergeven worde’. Weet hij wie God is? Verblind door zijn zonde, door zijn bloeddorst, mist hij alle kennis van God en van goddelijke zaken. En als de Heere maar iets wil openbaren van Zijn lankmoedigheid, ja van Zijn goedheid, ach dan vlucht Kaïn weg van God en bouwt zich sterkten tegen God. Noach zal ongetwijfeld ook wel eens bestreden zijn, toen op de aarde niets dan water was. En toen hij voortzwalkte in zijn ark temidden van de verschrikkelijke oordelen van God. O, als hij dan op zijn ogen afging en als zijn oren zijn leermeester waren, als hij afging op wat hij zag en hoorde, op wat hij ervoer, wat zou hij voor gedachten van God moeten krijgen? Maar God heeft Zich aan hem geopenbaard. Hij mocht Gods lankmoedigheid, ja Zijn barmhartigheid zien en die is groot. De Heere heeft opnieuw deze aarde bekleed met de heerlijkheid van Zijn werken. En Noach mag straks weer het land bebouwen en zijn zonen en hun gezinnen mogen zich uitbreiden.

Ach, als Abraham de beloften Gods hoort, dat het land Kanaän voor hem is, het beloofde land en hij moet straks ervaren dat er nog geen voetstap grond zijn eigendom is! Dan zegt de Heere hem: ‘Je zult zaad krijgen als de sterren aan de hemel!’ Maar zijn vrouw is oud en heeft niet eens een kind. Hoe moet het dan? Wie kan dan Gods werken doorgronden? Wie kan ze doorzien? Daar is geloof voor nodig. Daar is een openbaring voor nodig, om te leren wie God is. En wat Jacob betreft, een enkele geschiedenis uit zijn leven roep ik in uw gedachten. Als hij zegt: ‘Al deze dingen zijn tegen mij’. Jozef zijn lievelingskind, is weg. Simeon zit in Egypte in de gevangenis. Benjamin moet nu ook weg. Het gaat allemaal verkeerd. En dan komt die vreselijke hongersnood. ‘Al deze dingen zijn tegen mij’. Nee, het was niet waar, maar wie kan Gods wijs beleid doorgronden? Zo zingen we in Psalm 105. Jacob niet, tenzij God er licht over geeft. Hoe moest David nu toch zien hoe hij Koning werd? Terwijl hij daar zwierf, van spelonk naar spelonk, tot in het Filistijnse land toe. Asaf begreep maar niet hoe de goddelozen zo’n voorspoed hadden en zijn bestraffing er alle morgens was. Nee, als wij Gods werken van ons zelf uit bezien, als we ze met een natuurlijk oog beschouwen, dan zien we nergens doorheen. Dan zien we nergens overheen. U misschien ook wel niet. Ik weet zeker dat u er dan ook niet doorheen en overheen kunt zien. Want dat leren vlees en bloed niet.

Nee als we God met ons natuurlijk verstand willen naspeuren in Zijn werken, dan begrijpen we er niets van. Als we zo onze gedachten van God vormen, ach dan maken we afgoden; dan weten we niet wie God is, dan maken onze gedachten wel wat, maar we kennen Hem niet. Nee, wij moeten Hem leren kennen door het geloof en vertrouwen dat in Zijn werken Zijn goedheid geopenbaard wordt. Ja, als de Heere Zichzelf voor ons openbaart in Zijn werken, dan zien we Zijn goedheid in al Zijn werken, zoals we dat zojuist uit Psalm 145 hebben gelezen. Want daar zegt David: ‘De Heere is aan allen goed.’ In Psalm 103 zegt hij dat Zijn goedheid verspreid is op al Zijn werken. De Heere is goed, maar we moeten het wel leren zien. In Psalm 36 zegt David: ‘In Uw licht zien wij het licht’, en zo zal het zijn als de Heere ons licht geeft over Zijn werken. Dan gaan we er pas echt iets van zien, want in diezelfde Psalm 36 zegt hij ook: ‘Heere, Uw goedertierenheid is tot in de hemelen, Uw waarheid tot de bovenste wolken toe’. Maar het is dezelfde Psalm waarin hij zegt: ’In Uw licht zien wij het licht’. Alleen als U ons licht geeft, Heere, over Uw werken in ons leven, alleen dan gaan we er iets van verstaan en gaan we de taal van David verstaan in dit vers: ‘Gij zijt goed en goeddoende’; niet soms, maar altijd; niet in enkele werken, maar in alle werken. Heere, U bent goed en U doet goed in alles. Kunt u dat van harte nazeggen: in alles goed en goeddoende? Ach, David heeft veel gebeden in dat licht:´In Uw licht zien wij het licht’.

Van deze honderd negentiende Psalm hebben we vroeger wel eens gezegd dat het een aaneenrijging is van geestelijke bevindingen, die als parels geregen zijn aan een snoer van verzuchtingen. Want komen we niet telkens weer, bijna in ieder vers, een verzuchting van David tegen? Heeft hij niet dikwijls gezucht of de Heere hem toch wilde leren; zie vers 33: ’Leer de weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. Geef mij verstand en ik zal Uw wet houden.’ Wat een verzuchtingen! ’Leer mij’, zo zingen we dan berijmd in het zeventiende vers: ‘Leer mij o Heer, de weg door U bepaald, dan zal ik die ten einde toe bewaren; geef mij verstand, met goddelijk licht bestraald, dan blijft mijn oog op Uwe wetten staren’. Afhankelijk, afhankelijk van Goddelijk licht, van Goddelijke leiding, van hemels onderwijs! Hoe vaak lezen we in onze Psalmen niet: ‘Leer mij toch, o Heere; ruk het woord der waarheid niet te zeer van mijn mond’. Het zijn verzuchtingen als in vers 66:’ Leer mij een goede zin en wetenschap’, en vers 67: ’Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik’. Dus hij heeft gedwaald, maar door het onderwijs van de Heere werd hij terechtgebracht, door Goddelijk licht, door Goddelijke leiding en toen ging hij voor God belijden: ’Gij Zijt goed en goeddoende’. Toen hij zag dat ook zijn verdrukkingen niet ten kwade waren, maar ten goede. Hoe de Heere hem daardoor wilde leiden op de weg naar het eeuwige heil, goed en goeddoende, ook in de verdrukking. Dat zijn misschien uw levensgrote vragen wel.

Hoe kan ik nu zeggen van God dat Hij goed is, terwijl hij mijn man van mij weggenomen heeft? Hoe kan ik nu zeggen dat de Heere goed is, terwijl een van mijn kinderen kwijnt of gestorven is? Hoe kan ik nu zeggen dat God goed doet, terwijl mijn levensweg zo ongelukkig is, zo vol tegenslagen en met zorgen bezet? Hoe kan ik nu zeggen dat God goed is, terwijl Hij zoveel onverhoorde gebeden heeft laten liggen? Ik heb toch dit gevraagd, en ik heb daarom gezucht en ik heb toch dat..? Ach dat wil ik dan nog wel billijken, maar als de Heere me dan maar zus of zo wilde geven. Ach, hoe kan ik nu zeggen dat God goed is, als Hij Zich zo ver van mij houdt en als ik mijn weg met zoveel zorgen en in zoveel duisternis moet gaan? God goed? Ach, voor degenen die Hem vrezen, die in Zijn nabijheid leven, voor degenen die de zaligheid beërven mogen en daar nu de voorsmaak al van hebben, daar zal de Heere goed voor zijn. Maar voor mij? God goed? In voorspoed, als alles voor de wind gaat, dan is het zo moeilijk niet om te zeggen: God is goed. Hoewel het de vraag is of het dan doorzien wordt. Ja, hoewel ik vrees dat velen, als ze dan later beproefd worden, hun belijdenis niet meer in de mond nemen en ook niet meer in het hart omdragen. Je kunt het met de mond wel hebben over Gods goedheid en over dankbaarheid jegens de goede God in voorspoed, terwijl als de beproeving komt, de mond verstomt.

Toch, zal het geleerd moeten worden, zodat we ook in tegenslagen, ook in zorgen, ook bij kruisen leren – ja, leren want zelf weten we het niet en kunnen we het niet leren – zeggen: ‘God is goed’. Waarlijk, God is goed, ook in de weg zoals David het zegt, in de weg van verdrukking. De Heere is goed. Dit te zeggen bij tegenslagen, hoe zullen we dat toch ooit leren? Alleen dan, als we al het kwade op eigen rekening leren zetten. Dan als we Gods rechtvaardigheid leren kennen als niet in strijd met Zijn goedheid. Dat zijn geen deugden die onderling strijden! Gods heilig recht is dat geen deugd, dus geen goedheid in God? Als God onrechtvaardig was, dat zou niet goed zijn. Maar God is niet onrechtvaardig. O nee, Hij handelt naar recht. Hij kan een zondaar rechtvaardig straffen. Als we licht krijgen van de Heere, zodat we het kwade op eigen rekening leren zetten, zodat we dus de zonde leren kennen als een werkelijkheid uit ons eigen verdorven bestaan, zodat we ons eigen hart leren kennen zoals al Gods kinderen dat leerden, ook in de Bijbel. Ach, als u dan maar bij David blijft. Dan moet u eens kijken wat hij in zijn Psalmen van zichzelf schrijft: ‘Heere wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen u gezondigd.’ ‘Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog’, zegt hij in een andere Psalm, ‘dies ben ik, Heer, Uw gramschap dubbel waardig’. En in Psalm 32: ‘k Bekend’, o Heer, aan U oprecht mijn zonden; ‘k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden’. Ik denk aan een 38e, 41e , 51e en vele andere psalmen. David, wat heeft hij zichzelf niet leren kennen als een groot zondaar. Nu heeft hij ook geleerd dat de verdrukkingen die over hem kwamen, ten goede gebruikt zijn, zoals we in het verleden al hebben overdacht. Nee, hij schrijft de Heere geen onrecht toe.

Als onze gerechtigheden een wegwerpelijk kleed worden, als we gaan inleven dat we Gods toorn hebben verdiend, dan zou de Heere ons los kunnen laten en over kunnen geven aan onze ondergang. Als we er indrukken van hebben in ons leven, dat alles van onze zijde verzondigd is en dat God rechtvaardig op ons kan toornen en ons kan straffen, persoonlijk. Als we zien dat de Heere geen kwaad doet, maar goed doet omdat Hij rechtvaardigheid oefent, kijk dat te leren geliefden, en dan te ervaren dat God noch niet doortrekt tot onze ondergang. Dan te ervaren dat de Heere ons toch nog niet los heeft gelaten of overgeeft aan onszelf. Te ervaren dat God je nog tegen wil komen in je leven om je stil te zetten; want zo ervaren degenen die de Heere vrezen het. Hebben ze het ervaren, moeten ze het vaak nog ervaren.

Gaan ze op wegen waarop ze om zouden komen? God komt hen tegen. Dat kan dus ook met tegenslagen. Maar het is tot behoud. Het is tot hun behoud, of tot hun oefening in de wegen Gods, tot verheerlijking van Zijn Naam. Het is tot beproeving en loutering, opdat ze gelouterd als uit het vuur van de beproeving tevoorschijn zouden komen. Zo handelt God. Ik weet wel, in het ogenblik van beproeving kan het wel eens erg pijnlijk, smartelijk en donker zijn. Maar daarna als de vrucht der gerechtigheid geproefd wordt, ach dan is de Heere toch goed geweest. Ook in die wegen, is de Heere goed! Als Hij terecht wil brengen, en als Hij roepstemmen in uw leven brengt, vaak tot tuchtiging, maar als ze moeten dienen tot uw behoud. Ja zegt u, als ik dat maar weten mocht. Als ik wist dat het was tot mijn behoud! U wilt het eindpunt van uw reis al zien, u wilt al vooruit grijpen, maar de Heere wilt u nu oefenen. En weet u hoe? Zo, dat u voor de Heere gaat zeggen: ‘Heere, ik heb niet anders verdiend dan tuchtiging. Ik Heb niet anders verdiend dan straf. Nee, ik heb geen genade verdiend. Zegt u dat wel eens in uw tuchtiging, in uw tegenspoed? We hebben geen genade verdiend! Maar bid om genade, als genade. Want de Heere wil die bewijzen. Jazeker, want Hij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Zijn hand geve. Dat zegt Hij Zelf in de tiende Psalm en in de Klaagliederen. Hij plaagt de mensenkinderen niet van harte. Nee, het is niet tot het verderf, maar tot behoud! Het is op uw behoud gericht. Daarom hebben goddelozen vaak zo’n voorspoed. Als de Heere ze loslaat en als de Heere ze overgeeft; lees Psalm 73 maar. Dan is het beter om bij de hand gevat te worden en geleid te worden door Gods raad om eenmaal in heerlijkheid opgenomen te worden.

De Heere geve ons te beseffen dat we de eeuwige ondergang hebben verdiend, en dat die er nog niet is. Dat Hij rechtvaardig is, dat het met Zijn goedheid niet in strijd is, als Hij ons zou loslaten en de ondergang over ons deed komen. Het is geen onrecht, maar u leert om genade te bedelen. Wie dat leert, die leert Gods goedheid zo wonderlijk kennen! Zo wonderlijk in Zijn genade over een zondaar die niet dan toorn heeft verdiend. Nee, nog geeft de Heere die toorn niet, maar een liefelijke nodiging in een heden der genade. Nog geeft de Heere geen eeuwige straf en eeuwige ondergang, maar Zijn woord dat tot ons komt om ons te ontdekken van je weg die een weg des doods is. Straks kom je voor eeuwig om, als je de weg des levens niet kent. Maar nu, nu wordt de weg des doods je gewezen opdat de weg des levens begeerlijk zou worden. Ja, opdat ze u onmisbaar zou worden. Opdat u die weg zou leren kennen in Hem Die de Weg, de Waarheid en het Leven is, in de Heere Jezus Christus. Gods goedheid ligt in alle werken, zeker in de schepping. Daar mocht van gezegd worden ‘En ziet, het was zeer goed’.

Maar wie iets van het werk der verlossing kent, moet die niet zeggen van Gods werken: Wat zijn ze wonderlijk en wat zijn ze goed? O, wat zijn ze zeer goed in Hem Die ook Gods recht geen onrecht heeft genoemd: de Heere Jezus Christus, Die geleden heeft met smarten zoals nog niemand van ons die heeft leren kennen, helse smarten in de Godsverlating, toen Hij stierf op Golgotha. Hij heeft niet gezegd: ‘God is onrechtvaardig’. Heeft Hij God gelasterd? Nee, o nee! Terwijl Hij de straf droeg, Die niet Hij, maar Zijn volk verdiend had, die Zijn kinderen verdiend hadden, toen Hij de straf op Zich nam, heeft Hij gehandhaafd wat Hij in Zijn leven al beleden had. Niemand is goed dan Één, namelijk God! Hij heeft God geen onrecht toegeschreven. Hoort u het? In alle tuchtiging, in de vreselijkste straf, die de mens door de zonde verdiend heeft. Dat is niet onrechtvaardig. Daarom nogmaals: Gods recht is niet in strijd met Zijn goedheid, maar ook Zijn goedheid niet met Zijn recht. En ook is Zijn goedheid tot zaligheid niet in strijd met Zijn recht, in Christus, Die het recht Gods vervuld heeft. O, Zijn recht wordt ons verkondigd, maar ook Zijn goedheid! Daar ziet u wat u verdiend hebt, wat wij allen verdiend hebben: eeuwige toorn! Wij zouden het niet uithouden, wij zouden ze niet doordragen kunnen. Wij zouden er voor eeuwig in wegzinken. Maar Hij, God uit God en Licht uit licht, in een Persoon verenigd, Zijn menselijke en Zijn Goddelijke natuur, kon de straf wel doordragen en tot het einde toe doordragen. En dat opdat de goedheid Gods ook in de genade Gods verheerlijkt zou worden en daarom Gods goedheid in Christus geopenbaard, is niet anders dan Zijn genade tot behoud van een zondaar. Nu is het ook niet in strijd met Gods goedheid dat een doemwaardige, een goddeloze zondaar vlucht tot Hem Die op Golgotha Zijn leven heeft gegeven. Ook daarin wordt de goedheid Gods geopenbaard en de weg die Hij met een zondaar gaat om hem aan de voeten van Christus te brengen. Is dat dan geen goede weg? Is dat ook geen weg waarin de goedheid Gods in al Zijn werken tot ons komt om verheerlijkt moet worden? Zo leren allen die de Heere vrezen het. De Heere is goed, zoals David het beleed: ‘Gij zijt goed en goeddoende, in alles.

Leer mij, zegt hij, Uw inzettingen’. Ja, hij wil in die weg geleid worden. Dat kan hij zelf niet, geleid worden in die weg waarin hij de goedheid Gods ervaart. In de weg waarin zijn oog op Hem gevestigd wordt en hij vernieuwd wordt naar het beeld desgenen Die de Zijnen verandert en vernieuwt. In die weg gaan ze gemeenzaam met Hem om. Laat het daarom ook onze belijdenis en onze bede mogen zijn en blijven: ‘Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.’

Zingen Psalm 119:34 en Psalm 145:3:

34 ‘k Sloeg, eer ik werd verdrukt, het dwaalspoor in;
Maar nu, geleerd, houd ik Uw woord en wegen.
Wat zijt Gij goed! Wat schenkt Uw mensenmin
Aan ieder, die U vreest, al milden zegen!
Leer mij Uw wet in haren rechten zin,
En maak mijn hart tot Uw geboôn genegen.

3 Zij zullen, uit de volheid van ’t gemoed,
Gedachtig aan den milden overvloed
Van Uwe gunst, die roemen bij elkeen,
En juichen van al Uw gerechtigheên.
De HEER is goed en vriend’lijk en weldadig,
Barmhartig, mild, lankmoedig en genadig;
Hij doet Zijn gunst aan allen klaar bemerken;
Zijn goedheid is verspreid op al Zijn werken.