TERECHTGEBRACHT DOOR VERDRUKKING
Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord (Ps. 119:67)
Lezen: Hebreeën 12:1-13
David spreekt in deze woorden over verdrukking, die hij ervoer. Het is u bekend dat in de Bijbel veel gesproken wordt over verdrukking. En niet ten onrechte, hoor ik iemand zeggen; want ik ben aan het einde van mijn leven gekomen en heb ook niet veel anders ervaren dan verdrukking, altijd weer. Het is waar: in deze wereld is er veel verdrukking. Tijden van verdrukking zijn meestal geen blijde tijden, geen tijden van vreugde. Wie gaat er nu graag naar een ziekenhuis om daar behandeld te worden, ernstig ziek, om verpleegd te worden! Dat is verdrukking. Wie maakt er nu graag mee dat er harde slagen vallen in een familie of in een gezin! Als een geliefde door de dood wordt weggenomen, wat is dat een weg van verdrukking. Het kan ook op andere terreinen zijn dat we verdrukking ervaren, tegenslagen in het maatschappelijk leven, een faillissement, werkeloosheid. In het groot zijn er verdrukkingen door oorlogen, door hongersnoden, allerlei ellenden en zorgen, die er op deze wereld in overvloed zijn. De wereld bloedt uit zoveel wonden. Wat een verdrukking is er op deze wereld!
Er zijn ook verschillende soorten van verdrukking. Want er is een verdrukking door de omstandigheden, een verdrukking zouden we kunnen zeggen die van buiten komt en die over ons komt. Maar er kan ook een verdrukking zijn die van binnenuit komt, die ook hevig kan zijn en verschrikkelijk benauwend kan zijn, en waardoor sommigen zelfs wel psychische verzorging behoeven en soms ook opgenomen moeten worden door spanningen en benauwheden in hun ziel. Spanningen kunnen tot overspanning leiden. Maar ze kunnen ook dieper gaan dan alleen het psychische en geestelijk van aard zijn. Er kunnen zorgen komen vanwege de kennis van ons leven ten aanzien van de weg die we gaan. Er kan kennis komen van ons leven zoals Gods Woord ervan spreekt en zoals Salomo zegt: ‘dat onze wegen, wegen des doods zijn’. Dat kan een kennis door Goddelijk licht zijn, die ons leert wanhopen aan onszelf, om… ons te leren onszelf te verloochenen en ons tot de Heere te brengen. Dat doet uiteindelijk het Woord van God en de werking van de Heilige Geest.
Als er licht valt over onze weg, over ons doen, over ons willen, over ons kunnen, over alles wat van ons is, dan is dat benauwend. Als we de macht van de zonde leren kennen zoals een van Gods knechten zegt: ‘Arglistig is ons hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het, wie zal het kennen?’, dan leren we ons hart wantrouwen. En als ons hart een bron van zonde is, zoals de Heere Jezus daarvan spreekt in Mark. 7: ‘Dat allerlei boosheden voortkomen uit het binnenste, uit het hart van de mens en die verontreinigen’, dan is dat een bijzondere verdrukking. Als iemand vertwijfeld is door innerlijke strijd, als iemand in zijn aanvechting ten onder dreigt te gaan, als er duisternis is in de ziel, is dat geen hevige verdrukking?
Wat is het zwaarste lijden voor de Heere Jezus geweest? Is dat niet de verdrukking geweest die Hij ervoer toen alles duister werd, niet alleen van buiten, maar ook van binnen? Toen Hij van de liefde van Zijn Vader verstoken was op Golgotha. Toen Hij de toorn van Zijn Vader voelde drukken in Gethsémane: ‘Mijn ziel bedroefd tot de dood toe!’ De verdrukking door de zonde, de druk van de schuld door de zonde. Wie heeft ze ervaren als Hij!
Tijden van verdrukking zijn tijden van grote smart, van groot verdriet. Het zijn tijden waarin je denkt dat de ondergang nabij is en niet je behoud. Wie kan er doorheen zien? Wie kan er overheen zien? En toch, Gods woord kan zo’n wonderlijk licht over ons leven werpen, ook over de verdrukking, over kastijdingen. Ja juist, over de verdrukking van Godswege, als een kastijding, die ons zeker geen zaak van vreugde lijkt te zijn, maar van droefheid, en die die toch uiteindelijk een heerlijke vrucht blijkt te krijgen voor onze ziel.
Uit de Hebreeënbrief hebben we gelezen: ‘Een kastijding als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn, doch daarna geeft ze van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid, degenen die door dezelve geoefend zijn’. Er zijn dus mensen die goed zijn met de kastijding en met de verdrukking. Ze zijn er door genade werkelijk goed mee. Ze gaan er ook in roemen. Dat vindt u nu ook in het vers dat we lazen, vers 67: ‘Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord’. Ik ben door de verdrukking terechtgebracht, zegt David hier. De verdrukking is mij tot zegen geweest. Ze is tot mijn behoud geweest.
Merkt u wel hoe wonderlijk God met verdrukkingen kan handelen? Wij zullen wellicht met Jacob gaan zeggen: ‘Al deze dingen zijn tegen mij’. Dan denken we dat het op onze ondergang uitloopt. Maar dat kan de Heere in een ogenblik veranderen. Dan mogen we met Paulus zeggen, wat in Romeinen 8:28 staat, namelijk: ‘En wij weten dat degenen die God liefhebben alle dingen meewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn’. Alle dingen ten goede, betekent dan ook de tijden van de verdrukking; ook als we er niets meer van kunnen bezien en het niet kunnen geloven. Als we vertwijfelen. Dan zegt Paulus toch: ‘ik houd het daarvoor, dat het lijden dezer tegenwoordige tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden.’ Het gaat wel goed, zegt hij. Waarom dan? Wel, zo zegt hij later in dit hoofdstuk, omdat de verdrukking ons werkelijk niet kan scheiden van de liefde van God in Christus. ‘Wie zal ons scheiden – vers 35 – van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?’ Ze komen wel zegt hij: ‘gelijk geschreven is; want om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, we zijn geacht als schapen ter slachting, maar in dit alles zijn we meer dan overwinnaars.’ Toch: de verdrukking wint het niet! O nee, wij proeven er zelfs de liefde Gods, de liefde van de Heere Jezus Christus in. ‘Ja’, hoor ik iemand zeggen, ‘dat gaat mij veel te hoog. Dat is voor degenen die weten een kind van God te zijn, bij wie de tere Godsvreze in het hart levend is; die een verborgen omgang met de Heere kennen en die wel eens iets proeven van Zijn liefde. Dan kan ik geloven, dat een ziekbed hen dichter bij de Heere brengt; dat bij hen verdriet of smart door rouw of anderszins wel zo bestuurd wordt, dat ze de voortdurende tegenwoordigheid van de Heere daarin vinden. Maar bij mij is dat niet zo.’ Weet dat al Gods kinderen tijden hebben van aanvechting, die echt wel tijden van hevige aanvechting zijn. En een aanvechting is geen aanvechting als we niet aangevochten worden. Een vertwijfeling is geen vertwijfeling als we niet twijfelen. Een verdrukking is geen verdrukking als we daarin niet benauwd zijn. En duisternis is geen duisternis als het toch nog licht blijft. Nee, bij Gods kinderen zijn de verdrukkingen bij tijden echt ook wel verdrukkingen. Toch weet ik ook dat er ogenblikken kunnen zijn, temidden van hun angst, temidden van hun ellendige omstandigheden, dat ze roemen en zingen. Ik weet dat dat kan. Dat komen we in de Bijbel tegen en je ontmoet het toch ook wel eens bij de bezoeken. Dan zingt iemand, terwijl de wereld zegt er is niets om te zingen. Paulus en Silas in de gevangenis in Filippi:´Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht’. Er zijn er, die worden zo bemoedigd in hun boeien en banden. Paulus wordt vertroost door een engel Gods als hij in de storm is op de zee, en ieder denkt dat ze ten onder gaan. De Heere kan Zijn kinderen wel bemoedigen en sterken door een blijk van Zijn gunst en van Zijn liefde, zodat ze weten en ervaren: het gaat wel goed.
Toch zijn er ook tijdens – ach, lees de Psalmen maar door – tijden van Gods ‘vervaarnissen’, Gods golven en Gods baren als die over hun ziel heengaan. Lees ook de Psalmen onberijmd maar door. Wat zijn er tijden van hevige verdrukking en aanvechting waarbij vijanden zeggen: ‘Waar is nu uw God waarop ge bouwdet en aan wien ge uw zaak vertrouwdet?’ En als dat de overhand krijgt, dan kunnen er innerlijke verdrukkingen zijn. Dan kan het zo donker zijn dat het licht weg is en overgegaan is in duisternis. Hevige strijd en aanvechtingen doen vrezen dat de verdrukkingen ons naar de ondergang voeren. Dan kan je niet meer denken dat het ten goede is. Dan zie je er je behoud niet achter.
Nu zal het waar zijn dat ook niet alle verdrukking voor iedereen ten goede is. Ze werken niet bij iedereen tot behoud. Als we God niet liefhebben, werken we een verkeerde kant uit. Nood leert niet iedereen bidden. Men kan er wel een spreekwoord van maken, maar de werkelijkheid is anders. Je ontmoet ook wel mensen, die hebben leren vloeken in hun nood. Ze ballen hun vuist naar de hemel, schelden tegen God en beschimpen Zijn volk. Nee, niet in alle nood, hoort men de eerbiedige verzuchtingen van onwaardigen. Maar al te dikwijls hoort men de lastertaal van de rechthebbenden die het met God niet eens zijn. Niet alle verdrukking en nood leert bidden. Niet op alle ziekenhuisbedden stijgen de verzuchtingen van onwaardigen op tot de Heere. Van nature balt de mens zijn vuisten onder of boven de dekens. Sommigen kunnen hun opstand niet kwijt en zoeken een uitweg voor hun agressie, door zelfs daar ook te spreken tegen de Heere en tegen Zijn dienst. Dat is geen goede weg om die in te slaan in de verdrukking. Dat is niet een weg die u tot heil is. Dan verzet u zich en daar lijdt u het meeste onder. Daardoor wordt het lijden alleen maar steeds erger en zwaarder. Als u vecht tegen God, vecht u tegen uw behoud. Want in feite is het dat. Dan vecht je tegen het behoud van je eigen ziel. Wie vecht tegen God, wie de tucht veracht, zegt Salomo, die heeft geen vrede. Die heeft de dood zelfs lief. Die zoekt zijn eigen ondergang. Velen handelen zo; die willen door de tucht niet terecht- gebracht worden. En dat is het nu juist waar David door gezegend werd.
De tucht der verdrukking, daar moeten we door terechtgebracht worden. Alle mensen zijn gelijk. We behoeven niet boven elkaar te gaan staan. De een is niet beter dan de ander. We zijn allemaal dwazen, dwaalzieke zondaren. We zijn van God afgevallen om niet tot Hem terug te keren. We zijn verblind door de zonde. Nee, niemand hoeft boven een ander te gaan staan. Als de Heere ons zelfkennis geeft, kunnen we onder een ander staan. Dwaas en dwaalziek. Weet u wat nu zo’n wonder is? Dat god die dwaze, dwaalzieke schapen terecht wil brengen en terecht kan brengen en terechtbrengt! Hij gebruikt daar Zijn Woord voor en geeft het wel eens kracht in tijden van verdrukking. Juist in tijden waarin Hij een zondaar tegenkomt, waarin Hij een zondaar verdrukt. David zegt: ‘Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik’. Hij is ook zo’n dwaalziek man geweest. Van zichzelf is hij er ook nooit bovenuit gekomen. In het laatste vers van Psalm 119 vindt u het nog: ‘Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond, dat onbedacht zijn Herder is verloren.’ David is ook dwaalziek, maar hij heeft ervaren: de Heere heeft me opgezocht. Hij is me tegengekomen en Zijn tuchtigingen hebben mij terechtgebracht. Ja, tuchtigingen die terecht kunnen brengen! O, weet dat de dwaling gemeenschappelijk is voor alle mensen. Alle mensen dwalen, voordat de roeping van Gods Woord kracht doet in hen. Waar ze heen dwalen, dat is verschillend. De één dwaalt in de wereld, die dwaalt in de uitlevingen van allerlei zonden; een ander dwaalt in de godsdienst, ja, dat kan ook! Paulus zou het u wel kunnen vertellen, want hij heeft het zelf ingeleefd en alle farizeeërs die van hun hoogte afgebracht moesten worden om een arme zondaar gemaakt te worden. Denk ook aan Nicodemus. Er zijn er meer geweest. En nog wel. We horen toch in de prediking altijd van mensen die van hun hoogmoed afgebracht moeten worden om door God vernederd te worden. Die het ook gaan leren dat ze dwaas en dwaalziek zijn, wat uiteindelijk toch alle mensen door de zonde zijn. Maar we moeten het wel leren en de Heere wil het ook leren. En nogmaals: Hij gebruikt daar dikwijls verdrukking voor. Verdrukking! ‘Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik’. God heeft me dus opgezocht door die verdrukking en heeft me terechtgebracht in die weg. Zo heeft Paulus het ook bedoeld toen hij schreef in Romeinen 5, over zijn roemen in de verdrukking. Hoe kun je nu roemen in de verdrukking? zegt u. Wel, Paulus zegt: ‘En niet alleenlijk dit. Maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt’. Ik weet wel wat het met zich meebrengt, zegt Paulus: ‘En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven’. Daar vindt u ook een helder verslag van de zegen van verdrukking. Paulus heeft ook ervaren hoe God de verdrukking wist te zegenen en ten goede deed meewerken. Daarom leerde hij er in te roemen. O, als zo onze verdrukkingen toch ten goede mogen zijn! Leer dat we er Gods roepstemmen in horen tot bekering. Voor het eerst of opnieuw! Gods roepstem om ons dwaalzieke leven, dat voortging op een verkeerde weg, te verlaten. Van nature gaan we naar onze ondergang. Door genade gaan we op de weg naar het eeuwige leven. God brengt tot Christus, Die een Leidsman wil zijn voor de verdrukten. ‘t Is de Heere Die het recht der armen, der verdrukten gelden doet; Die uit liefderijk erbarmen, hongerigen mildelijk voedt’. O, de Heere wil de verdrukten te hulp komen. Hij wil terechtbrengen. En daarvoor moet wel eens iets gebeuren wat erg smartelijk is. David heeft zijn Ziklag verbrand zien worden. Dat is wat geweest! Wat een verdrukking! Maar het was hem wel ten goede. Dan lezen we: ‘En David sterkte zich in de Heere zijn God.’ David heeft ook gestaan aan het sterfbed van zijn kind, na de zonde met Bathséba en de dood van Uria; de moord op Uria, mag ik wel zeggen. Ook heeft hij de engel des verderfs na de volkstelling door het volk zien gaan, na de zonde van zijn hoogmoed. David weet van verdrukking, maar ook van terechtgebracht te worden onder de verdrukking.
Wat is dat nu terechtgebracht worden? Dat zegt hij hier ook in deze tekst: ‘Nu onderhoud ik Uw woord’. Dat terechtgebracht worden, is van een dwaalzieke te worden tot één, die zichzelf niet meer toevertrouwd is, maar die zich laat leiden door Gods Woord. Dat is terechtgebracht worden. Dat is het voor God te verliezen en te zeggen zoals David wel gesproken heeft na de volkstelling: ‘Ik, ik heb gezondigd’. Hij moest leren als een schuldverslagen zondaar te zeggen: ‘Heere, nu laat ik me door U gezeggen; nu onderhoud ik Uw woord.’ Als we ons laten gezeggen door de Heere, dan mag Hij ons zeggen hoe het moet. Dan alleen kan het goed gaan en anders niet. O, gezegende omkeer, als zo de verdrukking in uw leven een omkeer teweeg mag brengen. Als u zo gered mag worden van een voortgaan op een weg die niet goed is. En u gebracht wordt op een weg die wel goed is, een weg die tot uw eeuwig behoud is. Kom, vraag u eens af, waarom de Heere die weg van verdrukking in uw leven brengt. Waar zou het anders voor zijn dan opdat u niet door zou gaan in een verkeerde weg! Vraag het u maar af voor Gods aangezicht en bid maar om licht erover. Door Zijn woord open te slaan en zeggen: ’Heere, wat wilt u dat ik doen zal? Wil U deze waarheid van David uit Psalm 119 toch toepassen, ook in mijn hart en leven, zodat ik niet meer afdwaal van Uw wegen maar me laat leiden door U.’
Gods kinderen hebben een leven van veel verdrukking. Sommige mensen willen daarom niet eens een kind van God zijn. Die willen daarom in de verste verte niet bij dat volk horen, waarvan in het boek Openbaring ook staat: ‘Wie zijn dezen en vanwaar zijn ze gekomen, die schare die uit de grote verdrukking komt?’ Sommigen willen daarom niet bij Gods volk horen. De wereld, zo heeft ook Asaf al moeten klagen, heeft vaak voorspoed. En dat terwijl zijn bestraffingen er iedere morgen waren. Lees het maar in Psalm 73. In de wereld gaat het de mensen soms zo goed, zo voor de wind, terwijl degenen die de Heere vrezen, tegenslag op tegenslag hebben. Waarom nu toch? Die vraag komt ook bij ieder van Gods kinderen wel op. Maar dan zegt Paulus: ‘ Indien gij zonder kastijding zijt, die alle deelachtig zijn geworden, zo zijt ge dan bastaarden en niet zonen’. Een vader die kastijdt niet de kinderen van de buren, die kastijdt niet de kinderen op straat, maar die kastijdt zijn eigen kinderen hun ten goede. ‘Tot hun nut’, zo hebben we gelezen in Hebreeën 12, en zo wil de Heere handelen. Zo handelt Hij met Zijn kinderen. Alles moet dan meewerken ten goede: de verdrukking, op welke manier ze komt, ze moet hen niet schaden, maar ze moet hen leiden. Ze worden als omtuind in hun leven door een doornheg, omtuind opdat ze niet uit zullen breken. Dan steken die doornen wel, maar dat is opdat ze dicht bij de Heere zouden blijven. Opdat ze dicht bij Hem zouden zijn Die al hun heil en al hun eer is. Dan mogen de verdrukkingen soms smartelijk zijn en de vreugde wel eens wat wegnemen, ja dan kan het met duisternis, strijd en aanvechting gepaard gaan. Ze veroorzaken de verdrukkingen wellicht of misschien bestaan ze eruit. Evenwel de Heere heeft gezegd tot allen die Hem vrezen: ’In de wereld zult ge verdrukking hebben, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.’
Zingen: Psalm 119:34 en Psalm 74:20.
34 ‘k Sloeg, eer ik werd verdrukt, het dwaalspoor in;
Maar nu, geleerd, houd ik Uw woord en wegen.
Wat zijt Gij goed! Wat schenkt Uw mensenmin
Aan ieder, die U vreest, al milden zegen!
Leer mij Uw wet in haren rechten zin,
En maak mijn hart tot Uw geboôn genegen.
20 Dat elk verdrukt’ Uw bijstand eens erlang’;
Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren;
Maar wil van hen ellend’ en nooddruft weren,
Opdat z’ Uw naam verheffen in gezang.