VERVULDE BELOFTEN
Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan Heere, naar Uw woord (Ps. 119:65).
Lezen: Psalm 119 ver 65 tot en met 72.
De belijdenis van David, die we nu overdenken, zal eenmaal door al Gods kinderen van harte worden onderschreven. Elders heeft David het ook gezegd – in de 139e Psalm, als hij zijn leven overdenkt en Gods weg met hem overdenkt – dat Gods goedertierenheden meer zijn dan het zand van de zee. Hij kan Gods weldaden niet tellen; hij kan ze niet in orde bij God verhalen, want wat heeft de Heere al niet voor hem gedaan! Gij hebt bij uw knecht goed gedaan, alleen maar goed; geen kwaad, nee, want dat stond op Davids rekening. Alle kwaad dat er in zijn leven was, al wat verkeerd was, heeft hij leren eigenen en in verschillende psalmen beleden. Dikwijls heeft hij voor de Heere beleden dat ook in zijn hart verborgen ongerechtigheden waren. ’Was, reinig mijn gemoed’. zo bad hij dan, ‘van mijn verborgen zonden’. Maar de Heere heeft hem goed gedaan, zo zegt hij nu: ‘naar Uw woord’. Dat is: in overeenstemming met wat U mij beloofd had. Achteraf zal ieder van Gods kinderen deze belijdenis zeker van harte onderschrijven; maar in tijden van beproeving, van verzoeking, kunnen ze het dikwijls niet overzien. Om dan te zeggen dat de Heere alles goed doet! Ach, er zijn wel tijden in het leven waarin de weg door de Heere zeker geleid wordt, zodat alles hen ten goede is. Maar het zijn vaak tijden waarin ze dit niet goed kunnen overzien. Dan schijnt het tegenovergesteld met wat God hun beloofd heeft. Dan wordt gedacht dat het een weg van omkomen is, een weg van verloren gaan is, een weg van door God vergeten te worden. Wat zal er dan van terecht moeten komen?
David heeft in het begin niet kunnen denken hoe zijn weg zou gaan. Want toen hij gezalfd was door Samuel, toen hij de beloften van het koningschap van God zelf door Zijn knecht gehoord had, toen wachtte hem als eerste de minachting van zijn broers. En toen hij, aangegord met de kracht van het geloof, in het leger kwam, waar Goliath de slagorde van de God Israëls hoonde, toen hebben zijn broers hem gehoond. Toen hebben zijn broers hem bespot en heeft de Heere hem de overwinning gegeven over die geweldige kampvechter, die niet alleen een grote tegenstander, maar zelfs een personificatie van de duivel was. De Heere heeft David de overwinning gegeven. En dan Saul, die hem zijn dochter had beloofd! Dan schijnt het Koningschap dichtbij te komen, als hij een schoonzoon van de Koning mag worden en diens dochter zal trouwen. Nu gaat de Heere Zijn belofte vervullen, zal misschien David ook wel gedacht hebben. Maar ach, wat doet Saul al niet om dat huwelijk tegen te gaan. En als hij later dan , omdat hij niet bezig kan blijven om met leugen en bedrog David tegen te staan, hem Michal toch geeft, wat voor een vrouw vindt hij dan in haar? Geen godsvrucht kent ze, want zij bespot David als hij voor de ark huppelt. Tenslotte wordt zij hem afgenomen. David moet vluchten. Hij wordt gejaagd als een veldhoen op de bergen; hij wordt verstoten. Het koningschap is nooit zo ver weggeweest. Hij dreigt om te komen. Een dezer dagen, zo schreit het in zijn hart, kom ik nog om door de handen van Saul. En als hij zich dan toch nog een vaste steun weet te verwerven in het Filistijnse land, in Ziklag, dan laat God die plaats verbranden. Alles tegen hem, alles? Al deze dingen zijn tegen mij, zo had hij kunnen zeggen als hij gesproken had zoals Jacob had gesproken. Wat is Gods weg toch wonderlijk, toch onbegrijpelijk! Was het alles tegen hem? Ach het was een weg door lijden tot heerlijkheid. Het was een weg door vernedering naar verhoging. Het was een weg van strijd, maar naar vrede en naar overwinning. Het behaagde de Heere zijn weg zo te leiden dat, nee niet alles tegen hem was. Het zou alles uitlopen op verheerlijking van Gods Naam! Het zou alles uitlopen op de roem van Gods wondere daden. Dan hoor ik het David op zijn sterfbed erkennen: ‘Geloofd zij de Heere, de God Israëls die alleen wonderen doet. Geloofd zij de Naam Zijner Heerlijkheid tot in eeuwigheid’. Nee, dan weet hij geen kwaad van de Heere te vertellen. Dan voorspeldt hij bij goddelijk licht dat Gods Naam voortgeplant zal worden. ‘Zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden, en zij zullen in Hem gezegend worden, alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen’. Daar gaat het over de Naam van de grote Davidszoon. David mag dan zien dat Zijn moeilijke, smartelijke weg, een weg vol benauwdheid, toch een Godverheerlijkende weg is geweest. Het is een goede weg geweest, wel met veel benauwdheden, maar uit alle die heeft de Heere hem gered. Daarom waren niet al deze dingen tegen hem.
Al deze dingen waren Godverheerlijkend en voor David onderwijzend, beproevend maar ook louterend en daarom goed. ’Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan Heere, naar Uw woord´. Ook Jacob heeft deze belijdenis van harte voor God leren belijden. Nee, niet altijd, waren het tijden dat hij het goed kon bekijken! Toen hij meende dat zijn ene zoon dood was – ‘Jozef is niet meer´ – en dat zijn andere zoon in de gevangenis zat om nooit meer bevrijd te worden, Simeon, gevangen in Egypte, en dat nu zijn lieveling, zijn jongste zoon, zijn Benjamin meegevoerd zou worden en hij die ook kwijt zou raken, terwijl zijn huisgezin door de honger verteerd dreigde te worden, dacht hij dat al die dingen tegen hem waren. Wie kan Gods wijs bestel doorgronden? Jacob kon het niet en toch het was niet tegen hem. Hij heeft het later moeten zeggen: ’Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog. Ik zal heengaan en hem zien eer dat ik sterf’. De Heere heeft Jacob de ogen geopend, zodat hij mocht leren dat Gods hand toch in alles was. Ja, zo bleek dat het niet tegen hem was, maar dat het alles ten goede was en alles zou uitlopen op de verheerlijking van Gods Naam. Dan horen we dat Jacob ten slotte ook getuigen, als hij zelf gaat sterven en Jozef zegent. Dan gaat hij belijden dat God goed voor hem geweest is en zegt hij: ‘De God voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izaäk gewandeld hebben, die God die mij gevoed heeft, van dat ik was tot op deze dag, die Engel Die mij verlost heeft van alle kwaad…’, zo spreekt hij dan over de Heere. Dan mag hij getuigenis geven van Gods goede zorg: ‘Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, Heere’. Dan blijft er niet anders over dan alles wat God deed, goed te noemen. De Heere vergist zich niet.
Zo vergaat het nu al Gods kinderen. Nee, dat is geen weg zonder strijd of zonder verzoeking. Dat is geen weg waarop de Heere belooft dat Hij de Zijnen zou omringen op zo’n wijze, dat ze geen strijdende kerk zouden heten of dat de verzoeker hen nimmer op enigerlei wijze tegen zouden komen. De Heere heeft Zijn kerk nooit beloofd: Ik bewaar u voor strijd of voor verzoeking. Hij heeft ze wel beloofd: ‘Ik bewaar u in de strijd, in de verzoeking; Ik geef u de overwinning en Ik zal u bewaren in de ure van uw bezoeking die over de hele wereld komen zal’. De Heere heeft beloofd de Zijnen niet te begeven, niet te verlaten. Dan, als een arme zondaar indrukken van Gods toorn heeft en bij vernieuwing kennis krijgt van recht en gerechtigheid, en wel zo, dat hij in zichzelf niets dan zonde en dan schuld vindt, dan als de goedertierenheid Gods zich teruggetrokken schijnt te hebben, dan als de Heere niet barmhartig meer schijnt te zijn en van Zijn liefde niets geproefd, van Zijn gunst niets gesmaakt wordt, als het hart van de zondaar in angst, in ongeloof, in vertwijfeling, niet weet hoe het ooit goed moet komen, kan dit dan ook beleden worden? ‘Gij hebt bij uw knecht goed gedaan’. Als de Heere Zijn tegenwoordigheid schijnt in te trekken en een zondaar weer aan zichzelf schijnt over te geven, juist die zondaar die zonder God niet meer kan leven? Misschien bent u het wel! Juist die zondaar die indrukken kreeg van wat het is om te leven zonder God en om te sterven zonder God. En als het dan steeds stiller wordt in het leven, zelfs die indrukken, die gevoelens waar u eerst op bouwde en dacht: dit is de weg naar het heil. Nu gaat het goed! Als die indrukken weg worden genomen, ja, die indrukken van God, waarvan u anderen hoorde spreken, waarvan u soms zelf iets mocht horen uit Gods Woord, iets mocht horen in de kerk. Als die indrukken van God die u verkwikten, nu allen weggenomen schijnen te worden en daarvoor in de plaats er indrukken zijn die u benauwen en verschrikken, is dat dan goed? Moet deze weg dan ook goed heten? Heeft de Heere dan nog goed gedaan? Dan zien we niet anders dan dat we kwaad doen tegen God. Maar dan kan de Heere geven dat we ook daarbij moeten leren dat Hij Zich niet vergist. Dat kan de Heere geven, jazeker. Hij kan ons leren dat we in die weg Hem recht en gerechtigheid gaan toeschrijven, als we meer indrukken krijgen van onze zonden en van onze schuld. Dan weet de Heere op wonderlijke wijze dit woord toch weer waar te maken, daar Hij toch niet anders dan goed doet. Dan is deze weg ook niet anders dan goed.
Het zijn de beloften die de Heere weleer gaf en ze schijnen in duisternis te liggen. Soms schijnt de Heere er nooit meer op terug te komen, maar Hij komt er wel op terug. Hij zal het niet vergeten, maar het gaat vaak anders dan u het hebt gedacht. Op een andere wijze vervult Hij Zijn woord, dan wij met ons vleselijk denken vaak menen . Ja, ook als we door de Heere getrokken worden, denken we vaak vleselijk over Gods beloften. Dan denken we zelf te kunnen helpen om de Heere Zijn beloften te doen vervullen. Dan denken we mee te kunnen werken; we willen zalig worden als gewillige zondaren, als Godvruchtige zondaren, als zondaren die toch nog wat roem voor zichzelf houden, maar de Heere zal ons leren dat we niet dan als vijanden, niet dan als goddelozen gerechtvaardigd worden en met Hem verzoend worden door de dood Zijns Zoons. Dat betekent niet dat Zijn woorden geen waarheid zijn; dat betekent niet dat Zijn beloften niet vervuld worden, maar Hij doet het op zo’n wijze dat de eer voor Hem en voor Hem alleen is. Dan zal blijken dat God het alleen is die goed doet naar Zijn woord. Hij alleen, de Heere alleen, doet wonderen zo heeft David in een psalm gezegd en gezongen. Niet iemand anders, niet hij, David, ach nee, bij hem is niet dan kwaad, niet dan dwaasheid; maar de Heere doet alleen goed. En dan zullen Zijn woorden, die Hij gesproken heeft, waarheid blijken te zijn. Al Zijn beloften blijken in vervulling te gaan. Dat heeft zelfs een Bileam, die de kracht daarvan nooit heeft ondervonden, die zelf nooit de rijkdom van de woorden die hij sprak heeft ervaren. Dat heeft zelfs een Bileam moeten toegeven. Zelfs hij heeft getuigd dat de Heere God is en ‘geen man dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind dat het Hem berouwen zou. Zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken?’
Nee God zal Zijn woorden wel vervullen, daar heeft de Apostel in de Hebreeënbrief ook van gesproken toen hij wees naar de eed die God heeft afgelegd om de Zijnen te bemoedigen. ‘Waarin God, willende de erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad – de onveranderlijkheid dus van Zijn werk naar Zijn raad – met een eed daartussen is gekomen. Opdat wij door twee onveranderlijke dingen in welke het onmogelijk is dat God liegen zou, een sterke vertroosting zouden hebben. Wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden’. De vastheid ligt in God, niet in degene die de toevlucht neemt, of niet in degene die de toevlucht heeft genomen om de voorgestelde hoop vast te houden, maar in God Zelf, Die gesproken heeft, welke Zijn beloften ook zijn, waarmee Hij u misschien bemoedigd heeft. O, zijn het beloften voor hongerigen, die Hij zou verzadigen, beloften over water dat Hij zou gieten op het droge, beloften aan nooddruftigen die Hij zou verschonen, aan armen die Hij Zijn hulpe ter verlossing zou tonen? Is het de belofte dat Hij hulp besteld heeft bij een held, Die machtig is om te verlossen, de belofte dat Hij in Christus niet meer toornen en schelden zal op de Zijnen? Of welke heerlijke beloften de Heere ook voor u heeft geopend en aan uw ziel heeft weggeschonken, ze zijn waarheid. Misschien zegt u: hoe zouden die beloften ooit vervuld worden, als het nu zo donker is en er strijd is, ja ongeloof en vertwijfeling? Daar heeft God ongetwijfeld Zijn wijze bedoelingen mee. Dat zal zijn omdat u er tussenuit moet; dat zal zijn omdat u misschien zelf wilde helpen om Gods beloften te vervullen, zoals Abraham dat met Hagar wilde. Of omdat u de beloften vervuld wilt zien buiten Hem, in Wie alleen de beloften Gods ja en amen zijn, dus buiten Christus. Omdat u worstelingen hebt om met handhaving van uzelf gezaligd te worden en niet als een verlorene in uzelf, niet als een die geen goed voor God meer heeft. Of zijn er ook zonden die u aan de hand houdt, waardoor de Heere Zijn belofte niet vervult, waardoor u in duisternis gaat? Ach, in ieder geval zijn het wijze wegen van de Heere, Die u achteraf zult moeten aanbidden. U zult achteraf zeker moeten zeggen: ‘Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, Heere, naar Uw woord´. Paulus heeft gezegd: ‘Alle dingen moeten medewerken ten goede’. Alle dingen! ‘Degenen die naar Uw voornemen geroepen zijn’. Alle dingen dus ten goede! Zou er dan iets zijn, waarom ze de Heere niet leren roemen? Dan zullen ze toch leren om eenmaal te erkennen: ‘Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, Heere, naar Uw woord’.
En nu een vraag: als dat eens erkend zal worden, kinderen des Heeren, als u dan eenmaal zo ver gebracht zult worden dat u dit voor de Heere gaat belijden, waarom doet u het nu dan nog niet? Waarom erkent u dan nu niet dat Gods weg goed is, ook al begrijpt u het niet?! U mag Zijn lof ook zingen in de nacht. U mag Hem ook prijzen ook als het uur van beproeving er nog is. Dan mag de lofzang klimmen uit het vuur van de beproeving. Heeft Petrus niet geschreven over de beproeving waarin de Heere Zijn kinderen bewaart? Is daarvan niet geschreven: ‘In welke gij u verheugt een weinig tijds zo het nodig is bedroefd zijnde door menigerlei verzoeking; opdat de beproeving uws geloofs die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus’! Daar werkt God naar toe. Dat is Zijn wijze bedoeling. Dat is Zijn wondere weg. Dat u straks niet anders zou willen weten dan ‘Jezus Christus en Die gekruist’. Daarom zal de zondaar er tussenuit moeten. Daarom zal de eer niet voor vlees en bloed zijn; die zullen het koninkrijk Gods niet beërven. Maar de eer zal voor Hem zijn, Die het mogelijk gemaakt heeft dat God met albedervers te doen wil hebben. Hij doet goed aan slechten! Hoort u het, onbekeerden, die dit hoort of leest! Hoort u het, dat God goed kan doen aan slechten? Dat betekent dus dat uw dwaasheid, dat uw zonde, dat uw ongerechtigheid het niet onmogelijk maken dat God u bekeert. Het is een strik van de duivel om dat te laten denken: je bent te slecht! Je kunt nooit bij dat volk horen dat gelukkig wordt. Je hebt te veel gezondigd of te lang gezondigd. Je hebt je weg verdorven; je hebt te weinig indrukken. Je bent te dor, je bent te dodig, er is geen enkele verwachting van je. Nee! Die is er ook niet van ons. Geen enkele! God kan om ons in ons of aan ons geen goed doen. Maar Hij kan het om Christus’ wil. Goed doet Hij aan slechten, zo hebben al Gods kinderen het geleerd. De Heere zocht hen op toen ze niet deugden. Nergens in deugden! Toen ze als vertreden lagen in hun geboortebloed; lagen op het vlakke des velds, niet dan de dood waardig. Er was geen verwachting dan ‘om te komen’. Maar ach, Gods welbehagen in de Zoon Zijner liefde was om zo’n zondaar op te zoeken en zalig te maken, die Hij van eeuwigheid had voorgenomen om in de tijd te trekken. Daartoe roept God zondaren tot bekering. Daartoe komt Zijn roepstem ook tot u! Daartoe roept de Heere in deze wereld, in de woestijn van deze wereld. Hij doet Zijn knechten uitgaan om te roepen: ‘Wij bidden u van Christus wege, laat u met God verzoenen’. Eenmaal zal ieder moeten getuigen, ieder moeten getuigen dat God geen kwaad doet en dat God geen kwaad gedaan heeft. Als aller ogen geopend zullen worden en als alle knie zich zal buigen! Ja, er komt een tijd dat niemand het meer voor zich kan houden. Maar daarom, kinderen des Heeren, het zal u dan onderscheiden. Wat zal u dan onderscheiden hier in de tijd? Moet u wachten tot dat ogenblik, dat alle leed geleden is en alle strijd gestreden is, om te erkennen: ’Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan Heere, naar Uw woord.’ Ja, dan zult u het zeker erkennen, dan zult u het zeker belijden. Kom, mag het dan nu ook niet, ook al mist u op dit ogenblik het aanschouwen. Mag dan nu door het geloof niet beleden worden wat David hier door het geloof heeft mogen neerschrijven: ’Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan Heere, naar Uw woord’. Is het nu donker? Overdenk uw weg eens. Zie eens terug en vraag of de Heere het behaagt er wat licht over te geven. Doe zoals Asaf deed, die zong: ‘k Zal gedenken hoe voor dezen, ons de Heere heeft gunst bewezen, ‘k zal de wonderen gadeslaan, die Gij hebt vanouds gedaan. Ook hij was in vertwijfeling. Ook hij dacht: het kan niet meer. ‘Zou de Heer’ Zijn gunstgenoten, dacht ik, dan altoos verstoten; niet goedgunstig zijn voortaan? Nimmer ons meer gadeslaan’? Hij dacht ook dat Gods beloftenissen hun vervulling zouden missen en vruchteloos worden afgewacht van geslacht tot geslacht.
Maar het was niet waar. Toen hij zijn weg mocht overdenken als Asaf in Psalm 73, toen die in het heiligdom werd geleid, toen viel er toch ander licht over de weg die God met Zijn kerk houdt. Toen viel er ander licht over zijn leven en mocht hij zien dat de Heere Zijn woord houdt. Hij begeeft ze niet, die Hij eenmaal heeft opgezocht. Hij houdt ze wel vast. En al is hun weg onbegrijpelijk , al zijn er nog zoveel tegenstanders en zoveel bestrijdingen, de Heere hoort ze wel en ziet ze wel. En dan zeggen ze bij tijden wat de dichter zegt: ‘De Heere wilde op mijn kermen, zich over mij ontfermen, hij heeft mijn stem verhoord. De Heere zal op mijn smeken, geen hulp mij doen ontbreken, Hij houdt getrouw Zijn woord’. ‘Naar Uw woord’, heeft David gezegd, de Heere houdt Zijn woord en dan zal in het licht blijken, wat God gegeven heeft in het leven van Zijn moe gestreden Sioniet. Dan zal blijken dat hun leven vervuld is met goedertierenheden van de Heere; met weldaden van de Allerhoogste; zo onnoemelijk veel rijker dan de weldaden die er in het algemeen in deze Schepping zijn. Daarvan sprak hij in vers 64: ‘Heere, de aarde is vol van Uw goedertierenheid’. Het gaat hier vooral om die bijzondere goedheid Gods in Christus. Dan gaat het hier om die weldadigheden die in een doemwaardige zondaar schuldvergevende genade openbaren en daarvan doen leven. Weldaden des Heeren, waarvan David elders gezongen heeft: ‘Och of nu al wat in mij is Hem prees, Loof, loof mijn ziel de Hoorder der gebeden, Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden, Vergeet ze niet, het is God Die ze u bewees’.
Zingen Psalm 119: en Psalm 77: 5 en 6:
33 Gij hebt veel goeds bij Uwen knecht gedaan;
Hem, naar Uw woord, gered uit al zijn noden;
Leer mij, o HEER, een goeden zin verstaan,
En wetenschap, der dwazen waan ontvloden;
Wijs Gij mij zelf den weg der waarheid aan,
Naardien ik heb geloofd aan Uw geboden.
5 ‘Zou de HEER Zijn gunstgenoten,’
Dacht ik, ‘dan altoos verstoten?
Niet goedgunstig zijn voortaan?
Nimmer ons meer gadeslaan?
Zouden Zijn beloftenissen
Verder haar vervulling missen,
Vrucht’loos worden afgewacht
Van geslachte tot geslacht?’’
6 ‘Zou God Zijn genâ vergeten?
Nooit meer van ontferming weten?
Heeft Hij Zijn barmhartigheên
Door Zijn gramschap afgesneên?
’k Zei daarna: ,,Dit krenkt mij ’t leven;
Maar God zal verand’ring geven;
D’ Allerhoogste maakt het goed;
Na het zure geeft Hij ’t zoet.’