EEN NACHTELIJKE OVERDENKING
Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid. (Ps.119:62)
Lezen: Psalm 16.
David spreekt over een tijd die voor ons misschien wel heel erg ongelegen schijnt: te middernacht. Het is toch naar Gods Woord en ook in het leven van ieder mens de tijd, waarop je het meeste behoefte hebt aan slaap en ook het vastste slaapt. Te middernacht wordt het stil op deze wereld, omdat men zich ter ruste begeeft. Ja, zelfs de meeste dieren zoeken een rustplaats, behalve de nachtdieren. De bloemen sluiten hun knop. Op veel plaatsen waar overdag een bedrijvige drukte heerst, is er stilte. Te middernacht is de tijd voor rust, de tijd voor een vaste slaap. Het is dus wel iets bijzonders, om dan op te staan. ‘Te middernacht sta ik op’, zegt nu David. Je proeft er een tegenstelling in. ‘s Morgens vroeg sta je op; dan ga je aan het werk en dan is het tijd om op te staan. Te middernacht is de tijd om te rusten, om te slapen. Het is dus iets bijzonders, wat David hier onder de aandacht wil brengen. Ik sta op een tijd op, zo wil hij zeggen, die een ander wel heel ongelegen voor moet komen, maar die voor mij toch niet ongelegen is voor het doel dat ik beoog, namelijk de Heere te loven voor de rechten van Zijn gerechtigheid.
Te middernacht, een tijd die voor velen een ongelegen tijd is. Toch zijn er wel meer zaken juist te middernacht gebeurd. Als ik in de Bijbel naga in welke geschiedenissen, ik wil er hier enkele noemen, waar ook gesproken wordt over wat te middernacht gebeurtd; dan denk ik bijvoorbeeld aan de engel des verderfs in Egypte. Daar heeft de Heere ook gezegd: te middernacht zal ik door Egypteland doorgaan. Te middelnacht, als men overal vast slaapt, als niemand enig kwaad ducht, dan worden de eerstgeborenen weggenomen. We lezen ook van Simson in Gaza; hij slaapt in een huis waar hij niet behoort te komen, de slaap van een zondaar. Hij verkeert in levensgevaar. Hij heeft zich begeven in de macht van de zonde, en daardoor van de duivel; hij zal omkomen. Nee, te middernacht staat hij op, en neemt hij de poorten van Gaza. Dan, als niemand het verwacht, in de ure der duisternis, als iedereen ter ruste is, staat hij op als een overwinnaar. Maar ook kwade en boze werken zijn te middernacht geschied. Ik denk aan die vrouw, die samen met haar gezellin bij Salomo terechtkomt; goddeloze vrouwen met een zedeloos leven. Beiden hebben in die weg een kind gekregen. Ze koesteren evenwel hun kind met moederliefde, die in onze tijd nogal eens gemist wordt. En dan ligt de ene vrouw op haar kind zodat het sterft. Te middernacht staat ze op. De andere vrouw slaapt vast en dan verwisselt ze de kinderen. Te middernacht, op het onverwachtst, op een ongelegen tijd voor sommigen. Ik denk ook aan een gelijkenis die de Heere Jezus sprak over een man die te middernacht naar zijn vriend gaat om drie broden te lenen. Iedereen slaapt; zijn vrouw slaapt, zijn kinderen slapen. Dan komt zijn vriend te middernacht om drie broden. Het is wel de meest ongelegen en onverwachtste tijd. Ik denk ook aan de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. Te middernacht geschiedde er een stem: de bruidegom komt. Te middernacht, toen niemand het verwachtte. Dat zijn zo enkele gedachten over het middernachtelijk uur.
Als we ze het willen samenvatten kunnen we zeggen: middernacht is wellicht in de eerste plaats de tijd voor de duivel en voor de zonde; het uur van de macht der duisternis en van de werken der duisternis. Het is het uur van het kwaad, het uur van de zonde. Te middernacht gaan de inbrekers op pad. Maar in de tweede plaats kunnen we zeggen: middernacht is ook een uur van een onverwacht gebeuren. Niemand denkt dat het dan zal gebeuren wat toch juist dan gebeurt. Te middernacht kwam God onverwacht met Zijn oordeel in Egypte over alle eerstgeborenen. Men had het moeten weten; men had het kunnen weten en duchtte het niet, maar men verhardde zich, farao en al zijn volk. Te middernacht is daar de engel des verderfs. Onverwacht komt Gods oordeel over degenen die zich verharden. Wie zijn nek verhardt, zal schielijk verbroken worden. Maar ook is er te middernacht de wending in het leven van bijvoorbeeld Simson. Dat was ook onverwacht. Men zou denken: nu komt hij om! De poorten van de stad worden bewaakt; dit zal zijn einde zijn. Maar het is zijn einde niet. Simson staat op te middernacht en neemt de poorten van Gaza. Te middernacht. Datzelfde onverwachte gebeuren staat dus ook voor het onverwachte, komende aanbreken van het heil voor Gods kerk. Te middernacht, als het zo donker is in uw leven en als we niet kunnen bevroeden dat er ooit nog verandering komt, dat het ooit nog licht zal worden en het alleronmogelijkst lijkt, ja dan, te middernacht is daar het geroep: ‘De Bruidegom komt!’ Als er dan toch olie in de lampen is! Wat een wonder, als dan te middernacht, opeens, daar het uur van de bruiloft is, het uur van de openbaring van de liefde van de hemelse Bruidegom. Zie dat zijn zo de gedachten over het middernachtelijk uur.
Nu zegt David: ’Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid’. Hij gaat nu vertellen waar hij het middernachtelijk uur voor gebruikt. Hier hebben we niet te doen met iets wat we in het verleden al besproken hebben. Hier hebben we niet te doen met slapeloze nachten, waarin hij de slaap niet kan vatten. Dan blijven onze gedachten maar tollen; dan zijn we hier en dan daar met onze gedachten. Dan hebben we leiding nodig in onze gedachten. Daarover ging het bij het 55e vers, waar David zegt: ‘Des nachts ben ik Uw Naam gedachtig geweest en heb Uw wet bewaard’. Geen betere bezigheid in slapeloze nachten dan dat. In dit vers gaat het toch over iets anders dan over dat nachtelijk uur. ‘Te middernacht sta ik op’, met andere woorden: dan zet ik mij er toe. Ook al dreig ik door de slaap overmand te worden en al zou ik geen enkele moeite hebben me daaraan over te geven, ik doe dat niet. ‘Ik sta op om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid’. Dus zonder te vrezen omdat het het uur van het kwaad is, van de vorst der duisternis, van de macht van de zonde, of omdat het een uur is waarop de inbrekers op pad zijn. ‘David, zou je dan niet je wachters in het nachtelijk uur de wacht maar laten betrekken en zelf ter ruste gaan?’ ‘Nee, dan sta ik op, niet bevreesd voor de inbrekers, ook niet voor de geestelijke inbreker, maar dan sta ik op te middernacht, vrijwillig, zonder dwang, en dan zet ik mij ertoe, om de slaap nog wat te weren, om bezig te zijn met een veel voornamer zaak.’ We zien hier hoe David deze tijd ervaart als een gelegenheid voor het werk dat hij wil doen, namelijk: de Heere loven.
Onze vaderen hebben dat ook wel eens benadrukt. Ik denk aan het werkje van Theodorus a Brakel, De trappen des Geestelijke levens, waar hij uitvoerig en met veel overtuigingskracht spreekt over het nut van de nachtelijke godsdienstoefening. Een oefening, voor hij zich geheel en al aan de slaap overgeeft. Dan was hij bezig met geestelijke zaken, voor Gods aangezicht, om zijn gebed, en dan bovenal zijn lofprijzing voor God neer te leggen. Om gemeenschap te mogen oefenen met God door de Heere Jezus Christus, om zich over te kunnen geven aan de zoete nachtrust zoals David dat deed, als hij zingt: ’Ik lag en sliep gerust, van ‘s Heeren trouw bewust.’ Daarom ook die nachtoefening, niet gedwongen, maar met begeerte om voordat men lichamelijk rust krijgt, geestelijk rust te ontvangen; in de gemeenschap met God rust te ontvangen in de overgave aan God, die er is in de onderwerping aan God; gemeenschap met God door de Heere Jezus Christus, Die de enige Leidsman is, Die de hand vat op de weg ten leven. Geen andere Leidsman leidt op die weg. Hij is de van God gegeven Profeet en overste Leidsman des Geloofs. Hem te aanschouwen, te begeren niet alleen de leiding die Hij een dwaas wil geven, maar vooral in de overdenking van Zijn middelaarswerk, van de gerechtigheid die Hij verwierf om weg te schenken aan iemand die het die dag weer verdorven heeft. Die weer afgedwaald is, weer de zonde vermeerderen kon en in eigen werken niet volmaakt kon worden. Dan, in het nachtelijk uur, te zoeken naar de verzoening die we dagelijks nodig hebben, de kracht van het bloed der verzoening. Of hebt u het niet dagelijks nodig?
Er is een volk dat niet kan leven uit wat het hunne is. Dat geen kracht kan putten uit eigen werk; dat moedeloos wordt als ze maar zien wat ze er alle dagen van maken. En die moeten toegaan tot de troon der genade om geholpen te worden ter bekwamer tijd. Hier is zo´n tijd, die Theodorus a Brakel aanwijst, maar dan in de voetsporen van David. Want David zegt het: ’Te middernacht sta ik op’, om te middernacht God te zoeken, Die er is door de bescherming van de grote Koning van Zijn kerk. Hij is een veilige schuilplaats voor alle geweld van de vorst der duisternis, en van de werken der duisternis. O, wat een heerlijk deel mag er dan te middernacht gezocht worden en aangeprezen worden.
Nu zegt David in de eerste plaats: ‘Ik begin met de Heere te loven’. ’Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid’. Dan ga ik God prijzen om al Zijn werk. De rechten van Zijn gerechtigheid wil hij prijzen. Als we daaraan denken, dan mogen onze gedachten wel vermenigvuldigen. Gods werken zijn recht. ’De Heer’ is recht in al Zijn weg en werk, Zijn goedheid kent in ’t gans heelal geen perk.’ Maar daaronder gebracht te worden, zoals Eli dat kort voor zijn sterven nog werd gebracht, toen hij hoorde over het oordeel dat over zijn eigen kinderen zou komen. Over zijn eigen kinderen! Stel het je eens voor. En hij zei: ‘Recht is de Heere, Hij doet wat goed is in Zijn ogen.’ Hij viel aan Gods kant. En dan zeggen we dat de Allerhoogste ver is van onrecht, zoals Job moest zeggen. Dan is er geen onrecht in God. De Heere is recht en dan wordt Hij geloofd om de rechten Zijner gerechtigheid. Al Zijn doen, al Zijn werken zijn volkomen; Hij heeft het recht lief en Hij is rechtvaardig. ‘Ja maar’, hoor ik iemand zeggen, ‘dat is alles waar. Ik voel er soms iets van dat de Heere rechtvaardig is en dat al Zijn werken recht zijn. Daarom heb ik Zijn toorn verdiend, want mijn werken zijn niet recht en ik ben niet rechtvaardig, maar ik ben goddeloos. Mijn werken zijn vol onrecht. Ik ben zo ongelijkvormig aan God die recht en rechtvaardig en Die ik behoor te loven om de rechten Zijner gerechtigheid. Maar Hij kan mij evenwel verdoemen en voor eeuwig verstoten. Daarom kan ik niet anders dan wenen als ik daaraan denk. Dan kan ik niet komen tot een lofprijzing om de Heere te loven over de rechten Zijner gerechtigheid.’ Ook David heeft dat moeten leren. Denkt u dat David zei: ‘Omdat ik ook rechtvaardig, omdat ik ook heilig ben, omdat ik ook volmaakt ben, kan ik God loven’? Welnee, David heeft dikwijls moeten bidden of de Heere hem zijn afdwalingen wilde doen kennen. Of hij genezen mocht worden van zijn afdwalingen. Hij heeft dikwijls moeten vragen: ’Was, reinig mijn gemoed, van mijn verborgen zonden.’ Nee David is ook niet de man, die zijn eigen werken zonder meer recht kan noemen en in overeenstemming met Gods gerechtigheid. Nee, hij prijst hier de Heere, niet om zijn eigen werk, om Davids werk, maar om Gods werk. Hij wil de Heere prijzen om de rechten Zijner gerechtigheid.
We mogen hier denken aan al Gods werken. Dat mag wel in de nachtelijke uren: de Heere prijzen om Zijn werken in de natuur die wonderlijk zijn. Dat doet David in Psalm 19; dan spreekt hij ook van de nachten. ‘De dag aan de dag stort overvloediglijk sprake uit en de nacht aan de nacht toont wetenschap.’ Dan gaat het om de wetenschap van de kennis Gods, die hij in de nacht ook leert. Dan spreekt hij ook over het firmament. Daar spreken ook de hemelen van: Gods eer. Dan verkondigt het uitspansel Zijner handen werk. Om al Zijn werken, Zijn instellingen, Zijn wetten zoals Hij ze in de natuur heeft gegeven, zoals ze in deze wereld heersen, naar de verordening van de Schepper van hemel en aarde. Dat mag ons stof geven om de Heere te loven. Maar het gaat ook over Zijn werken in Zijn voorzienig bestuur. Ook daarin vergist de Heere zich niet. In Zijn leiding waarin alles berust van al wat op deze wereld geschiedt. Het moest ons stof geven om God te loven. Wij zetten het kwade licht op Gods rekening, maar het staat op rekening van de mens! Het staat ook op rekening van de tegenstander van de beginne.
God weet het te gebruiken nog ten goede, voor het behoud van Zijn kerk. God zal het ten goede gebruiken, tot verheerlijking van Zijn Naam, maar Hij is de schuldige daar niet in. O, dwaze verblinde zondaar, die dat telkens maar weer denkt, telkens maar weer op Gods Naam schrijft, die opstandig en vijandig voortgaat om tegen God te strijden omdat u uzelf niet aanklagen wilt. Omdat u zelf niet schuldig wil heten. Nee, de Heere mag geloofd worden om de rechten Zijner gerechtigheid. Maar David ziet nog veel verder. Hij ziet niet alleen op de werken Gods zo ze zijn in het algemeen, in de natuur en in het bestuur van God over deze wereld, in Zijn voorzienig bestel. Maar Hij ziet ze ook in al Gods inzettingen zoals Hij ze in Zijn Woord heeft geopenbaard. Als hij spreekt over de rechten van Gods gerechtigheid gaat het ook over Zijn rechtvaardige wet. ‘Ja maar,’ zegt u, ‘waar een zondaar moet leren dat bij Hem de gerechtigheid niet is, daarom kan ik Hem niet loven. Daarom kan ik niet komen tot een eerbiedig prijzen van de Heere. Omdat ik niet kan komen tot het doen van de wetten van God, omdat ik niet kan opklimmen tot de hoogte van de rechten van Gods gerechtigheid’. Maar dat kon David ook niet. En toch looft hij de Heere, want hij heeft de gerechtigheid Gods ook gezien in die grote Davidzoon Die hem is toegezegd. Van Hem hebben de profeten gesproken, en David geeft er in de Psalmen telkens weer blijk van dat hij Hem kent, dat hij Hem liefheeft en dat alle gerechtigheid in Hem vervuld is. David zegt zelf – we hebben het gelezen uit de 16e Psalm – dat zijn gerechtigheid niet tot God raakt. Zijn goedheid raakt niet tot de Heere. Maar hij heeft ook mogen zeggen dat hij geloofde dat hij door die grote Davidszoon, die in de Godsverlating geweest is, van God niet verlaten zal worden. Omdat de gerechtigheid in Hem vervuld is, Die tot zonde gemaakt wilde worden zegt Paulus, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. Om het Borgwerk van die grote Middelaar Gods en der mensen in Wie de gerechtigheid vervuld is, heeft David de Heere mogen loven om Zijn gerechtigheid. Die Middelaar is in de nacht geweest. Die was te middernacht in een geestelijke zin in de grootste geestelijke duisternis, die op deze aarde kwam toen Hij aan het kruishout hing in de Godsverlating, in de geestelijke nacht geweest. Toen heel de wereld en heel de hel dacht: de overwinning is onze, toen is Hij verstoten uit het land der levenden. Toen wilde de satan haast zijn triomfen vieren en is Christus op Golgotha gestorven. Maar toen kwam, net als bij Simson in Gaza, die onverwachte wending. Ja, toen bleek dat deze weg Christus die naar de ondergang scheen te voeren, de weg was, waarin Hij Zijn kroon verwierf, Zijn Middelaarskroon. In deze weg betaalde Hij voor de Zijnen met de prijs van Zijn bloed. Dit was niet de weg naar de ondergang, maar naar de overwinning! Te middernacht heeft Hij geroepen: ‘Het is volbracht’. Toen het nacht was op de aarde, niet in de natuurlijke, maar in een geestelijke zin, toen de duisternis van de vorst der duisternis alles beheerste, is Hij gekomen, om in die nacht de koppen van de Leviathan te verpletteren en om hem te eten te geven aan het volk in de dorre plaatsen. Daar heeft David van verre op mogen zien. Daar heeft David stof in gevonden om de Heere te loven, meer dan over enige andere zaak. Te middernacht wilde hij daarom ook opstaan om de Heere te loven om de rechten Zijner gerechtigheid.
Nu zou ik toch nog iets verder willen zien. Ik wil ook denken aan de geestelijke nacht, aan de geestelijke duisternis, als de vorst der duisternis zijn greep dreigt te versterken over degenen die hij eigenlijk los moet laten. Die zijn niet meer van hem; ze zijn hem eigenlijk ontroofd door de Heere Jezus Christus. Maar ach, hij geeft het zo gauw niet gewonnen, de diabolos, de lasteraar. Hij komt terug en met zijn listen zoekt hij te verstrikken en te benauwen. Dat kunnen zielen zijn, die door de Heere gegrepen waren en toch ook wel vastgehouden worden, hoor. Al zien we het soms niet. In die tijden ven bestrijding is het voor zulke zielen zo donker, worden ze zo bestreden, zijn ze zo veraf, schijnen ze zo in wanhoop te verzinken, dat ze het niet meer kunnen bezien hoe er ooit verandering moet komen. Dan is het ook middernacht. En weet u wat dan een bijzonder gezegend middel is ter verlossing? U kunt het niet geloven maar het is wel waar: De Heere te loven om de rechten Zijner gerechtigheid. Goed te spreken van God, te midden van uw duisternis en bestrijding. De Allerhoogste geen onrecht toe te dichten. O, vraag maar of God u wil geven in uw bestrijding, in uw onmogelijkheid, in uw wanhoop toch niet slecht te spreken van Hem, maar Hem te prijzen. Weet dat de Heere wonderen deed, waar Zijn lof werd gehoord. Dat Hij het middellijk, nee niet als verdienste, denk dat maar niet, maar middellijk wel gebruikte om de boeien en de banden weer te doen slaken van degenen die als geheel in de macht schenen te zijn van de vorst der duisternis. Die kan nergens zo slecht tegen dan tegen de verheerlijking Gods. Want dat is hemelwerk en dat hoort in de hel niet thuis. Dat is het werk wat hij het meeste haat, dat heeft Luther al gezegd: ‘Komt de duivel, zing dan maar een Psalm, dan gaat hij wel op de loop. Dat is het werk wat de satan het meeste haat, als er goed van God gesproken wordt. Dat de Heere geloofd wordt om de rechten Zijner gerechtigheid, ook in een geestelijk duister. In het middernachtelijk uur de Heere te loven voor de rechten Zijner gerechtigheid.
Zo liggen er veel lessen in dit enkele vers, veel lessen voor ieder van ons. Daar liggen lessen in ten aanzien van indeling van onze dag. Vaste orde mag er zijn om de Heere te loven. Dan denk ik ook aan de huisgodsdienst: een vaste orde in het zoeken van Gods aangezicht, waarbij we niet alleen aan de maaltijden moeten denken, waarbij we bidden en danken voor ontvangen zegeningen en ook een gedeelte lezen uit de Bijbel. Dat doen we toch nog wel? Misschien nog een enkel woord ervan zeggen? Maar zijn er ook nog gelegenheden daar buitenom? Die zijn er. En wat is er voor beter gelegenheid dan voor we ons ter rust begeven. Dus ‘s avonds laat, zoals Brakel dat in zijn boekje heeft verdedigd en aangeprezen, niet als een wet voor het geestelijk leven, maar als een middel dat door God gezegend kan worden. Maar ik denk niet alleen aan de huisgodsdienst en dat u die orde kent voor u de nacht ingaat. Dat u met elkaar Gods aangezicht zoekt in het samen lezen van iets uit Zijn Woord, een overdenking van een van Gods knechten uit en bij Gods Woord en gemeenschappelijk gebed. Het is goed om zo de dag met elkaar voor Gods aangezicht te beëindigen. Maar ik denk toch ook aan het persoonlijke gebed, in de nachtelijke uren. Ja maar, zegt, u dat is een ongelegen tijd. Ik weet het niet. Voor het vlees, ja voor het vlees kan het een ongelegen tijd zijn, maar het vlees moet wel vaker gekruisigd worden. Het is een tijd van stilte. Het is een tijd waarin veel afleiding die er overdag telkens is, niet is, waarin u niet gestoord wordt, een tijd waarin u even en misschien wel wat langere tijd Gods aangezicht mag zoeken. Zijn aangezicht zoeken.
Verstaat u het? U die het aangezicht des Heeren kent? Mocht u het in Christus wel eens aanschouwen, om Hem dan te zoeken gemeenschap met God door de Heere Jezus Christus? Dan zal het waar zijn: ’Ik lag en sliep gerust van ’s Heeren trouw bewust. Als je daarna ter ruste mag gaan, dan is dit geen te grote moeite. David zegt: ‘Te middernacht sta ik op.’ Ik weet wel dat het lichaam zo zwak en vermoeid kan zijn, dat het niet mogelijk is. Dit wordt niet als een wet gebracht, maar wel als een door God dikwijls gezegend middel. ’Te middernacht sta ik op’. Ik proef er eerbied in, in deze gebedshouding. Hij zegt niet: ik blijf maar wat liggen dommelen en probeer even aan mijn gedachten wat leiding te geven, maar: ‘Ik sta op’. De gebedshouding is niet in alles onbelangrijk. Ik sta er voor op, om de Heere te loven voor de rechten Zijner gerechtigheid. We leren hier dus ook uit dat hij het belangrijkste ook op deze tijd voorrang wil geven. Hij vindt het geestelijke belangrijker dan het tijdelijke; geestelijke rust is belangrijker dan lichamelijke rust.. En dan, dat je op de plek gebracht wordt dat je God looft, de Heere groot maakt, in alles het eens bent met Zijn werk. Dat geeft rust. De rechten Zijner gerechtigheid te loven, daar moeten we gebracht worden en daar wil de Heere ons brengen in de middellijke weg, die Hij gebruikt in het leven van hen die Hem zoeken en zonder Hem niet leven kunnen. O, wat een wonder als de Heere dan die uren gebruikt, ons tot een zegen. Nee, dan is er geen lof voor David in deze werkzaamheid. Hij eindigt ook niet in zichzelf. Het gaat hem erom God te loven, de Heere groot te maken om Zijn werk. Alleen daarin vindt hij rust. Als hij de gerechtigheid Gods in Christus vervuld heeft gezien en hij mag leven van wat voor hem verworven is! Waar zouden wij anders rust vinden? Of zoeken we alleen maar lichaamsrust? Waar Gods kinderen alleen maar rust kunnen vinden in Christus volbrachte werk, is dat de poort waardoor de rechtvaardigen ingaan om de heerlijkheid des Heeren eeuwig te loven.
Zingen Psalm 119:31 en Psalm 16:4
31 Een godd’loos rot heeft mij ten roof gesteld;
Nochtans heb ik Uw wetten niet vergeten;
Te middernacht heb ik Uw lof vermeld;
Dan sta ik op, om met een blij geweten
Het recht, dat Uw gerechtigheid verzelt,
Tot Uwen roem ten breedste uit te meten.
4 Ik zal den HEER, die mij getrouwen raad
Gegeven heeft, met psalmgezangen prijzen,
Daar ’t Godd’lijk licht mij toestraalt vroeg en laat,
Mijn nieren zelfs bij nacht mij onderwijzen.
Ik stel dien HEER gedurig mij voor ogen;
Zijn rechterhand zal nooit mijn val gedogen.