Psalm 119 vers 101

KWADE PADEN MIJDEN

Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw Woord zou onderhouden (Ps. 119:101).

Lezen: Matthéüs 7:13-23

Het gaat hier om twee wegen, zoals eigenlijk altijd in de Bijbel. Twee wegen heeft de Heere Jezus gepredikt. Dat lezen we overal in de Schrift. Dan hoeft het u niet te verwonderen dat David daar ook over spreekt. Er is, zo heeft de Heere Jezus gezegd, een brede weg die naar het verderf leidt. Velen gaan door de wijde poort op de brede weg naar hun eeuwige ondergang. Daar is ook een enge poort en een smalle, nauwe weg die ten leven leidt en weinig mensen gaan daarop. Een nauwe weg wordt niet voor niets nauw genoemd. Niet alleen omdat er weinig mensen op gaan, maar ook omdat door die enge poort geen mensen heen kunnen die alles wat van hen is, mee willen nemen. Daar kunnen geen mensen door die zichzelf willen redden en ondertussen de zonden vast willen houden. Wie hoogmoed, eerzucht, eigendunk en alles wat van hemzelf is, vast wil houden, die willen als groten, als rijk en verrijkten ingaan in het koninkrijk Gods. Dat gebeurt niet. Het is lichter dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het koninkrijk Gods, heeft de Heere Jezus geleerd. Door die enge poort van de wedergeboorte, waardoor men op de weg ten leven komt, gaan alleen maar arme zondaren die al hun goed verloren hebben. Ze zagen al hun deugden verbleken. Door die poort leidt God Zijn volk op de smalle weg ten leven. Die weg staat dus in tegenstelling tot die andere weg, de weg des doods. De brede weg waarop zovelen gaan, is hieraan tegengesteld.

Dat die tegenstelling toch eens in ons hart gedrukt werd! Dat we toch eens beseften dat er geen drie wegen zijn maar twee. Het is of, of. De Heere Jezus heeft ook in de bergrede gezegd: ‘Gij kunt geen twee heren dienen. Want gij zult of de een haten en de ander liefhebben, of de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon.’ Je kunt niet gelijk op de brede weg zijn en op de smalle weg. Je kunt niet gelijk zowel de dwaze bouwer zijn die op zandgrond bouwde, als de wijze bouwer die groef en verdiepte en op de steenrots bouwde. Je kunt niet gelijk behoren bij de dwaze maagden en bij de wijze maagden. Het is of, of. Dat noopt tot zelfonderzoek. Hoe is het met ons! Op welke weg gaan we nu eigenlijk? Dat is wel belangrijk. Dat is het allerbelangrijkste. Gaan we op de brede weg naar het verderf, of gaan we door Gods Geest geleid op de smalle weg ten leven? Van nature gaan we op die weg naar het verderf. Van nature, ach, dan wandelt de mens zijn eigen lusten na. Dan leeft hij gemakkelijk. Daarom is die weg ook zo breed en die poort ook zo wijd. Dan heb je nergens last van. Je leeft je eigen leven. Je gaat je eigen gang.

Natuurlijk, er kunnen wel belemmeringen zijn. Er kunnen wel wat normen zijn, wat wetten en regels, waar we ons aan houden. We doen het toch zoals het ons het beste lijkt. We zijn niet afhankelijk. We zijn niet teer biddend: ‘Heer, ai maak mij Uwe wegen door Uw woord en Geest bekend’. Wel nee, we bekommeren ons niet om de wil van de Heere. We bekommeren ons ten diepste om onze eigen wil. Zo wandelt men zelfs in de kerk wel op de brede weg. Zo wandelt zelfs de mens in de godsdienst, die zelfzuchtig en hoogmoedig zijn weg gaat, op de brede weg, de mens die onbekeerd voortgaat, die het nog nooit heeft leren opgeven. Die nog nooit een streep door Zijn rekening leerde halen, die het nog nooit verloren heeft voor God; die nog nooit de grond onder de voeten zich zag ontvallen; die zag niet dat hij op zandgrond bouwde. Ach, die gaat maar door op de brede weg. Maar God kan ervan bekeren door ontdekking, door de Heilige Geest. O, dat wondere werk waardoor een zondaar gaat zien dat zijn natuur zo verdorven is! Het laat zien hoe dat de verleidingen van de zonde niet alleen in de wereld liggen, maar ook in de hoogmoed, in het in jezelf zoeken, in de eigengerechtigheid. Die leren zichzelf kennen en zeggen verschrikt en bevreesd: het gaat niet goed. Ik wandel toch nog op de brede weg. Daar begint het mee als God een zondaar gaat bekeren. Dan ga je niet zien dat je op de smalle weg bent, maar dat je op de brede weg wandelt, dus op een verkeerde weg. Hebt u het ooit gezien? Daar was je nooit bevreesd voor. Maar weet dat, als God je verandert, dan wordt je hart verklaard in de tekst die we nu willen overdenken.

‘Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw Woord zou onderhouden’. ‘Nee, zegt u, ‘het gaat hier helemaal niet over het hart, het gaat hier over de voeten’. Maar het gaat hier over ons doen en laten; over het laten van de zonde en het doen van het Woord Gods. Dat begeert David. En daarom houd ik het toch daarop: hier wordt een hart verklaard. David heeft nooit kunnen zeggen dat hij niet gezondigd heeft. David heeft nooit kunnen zeggen dat hij Gods wet volmaakt gehouden heeft. Nee, het gaat hier om de verklaring van een begeerte die in zijn leven openbaar kwam en dus niet verborgen bleef. Het is bij Gods kinderen zo, dat als de Heere iemand bekeert, dan krijgt hij een begeerte om Gods wil te doen. Dat kan niet verborgen blijven, want hij begeert het in kleine en in grote dingen. En dat verandert zijn leven. Niet voor niets wordt er gesproken van een wedergeboorte, van een bekering, van een verandering. Dat verandert heel het leven. Men gaat zoeken naar wat God wil, in kleine en in grote dingen. Dat wil niet zeggen dat men het volmaakt kan, dat men zal zeggen, nu heb ik het wel verdiend om in de hemel te komen. Nu heb ik Gods gunst en liefde wel verdiend. Nee, tot die hoogte klimt niemand op. Maar de begeerte is er en dat blijft niet verborgen. Dat is een werk, wat door de Heilige Geest in beginsel gewerkt wordt; de zondaar gaat staan naar heiliging van het leven. Verlangt ernaar de wil van God te doen. Het is toch altijd een wezenlijk kenmerk van het kindschap, dat die begeerte er is en niet verborgen kan blijven, de begeerte om Gods wil te doen. Er zijn er velen die spreken wel van de vergeving der zonden, soms heel hoog met grote en mooie woorden, kunnen ze rechtvaardigmaking beschrijven. We zouden zeggen: alles klopt en alles deugt. Het wordt als het ware gepolijst verteld, maar je ziet de mensen nooit met een begeerte om de zonde in grote en kleine dingen te ontvluchten. Je ziet ze nooit, in een strijd gewikkeld om de zonde uit hun leven te bannen. De begeerte naar heiligmaking is juist zo wezenlijk. Daar is zonder heiligmaking geen aanschouwen van God. Zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien, staat er. Dat beginsel in het leven is zo wezenlijk. Niet een heiligmaking, waarmee men genade verdient. Het is geen werk, maar een kenmerk. Ik hoop dat u het verschil verstaat. Bij David was het een kenmerk van zijn leven, dat hij zijn voeten weerde van alle kwade paden. Ja maar, zegt u, dat is toch actief? Hij is aan het weren, hij is er mee bezig; maar toch niet verdienend. Niet op een manier dat hij daardoor Gods gunst verdient. Dat is zijn drijfveer niet. Maar het is vanuit de begeerte van de liefde. Zo is het een vanzelfsheid. Het kan wel weer kwijnen, maar toch is het er vanzelfsheid waar God werkt. Daar is een beginsel van liefde dat zegt: ‘Zou ik niet haten Heere, die U haten en verdriet hebben in degene die tegen U opstaan? Tot vijanden zijn ze mij.’ Dat geldt niet alleen van mensen die driest tegen God strijden, die Gods wil verachten; natuurlijk die ook. Al haat men ze niet als mensen, het werk wat ze doen haat men wel. Met een dodelijke haat wordt de zonde gehaat. Vanzelf. Maar dat geldt ook van de zonde zelf, dat geldt ook voor de zonde in eigen hart en leven. Dodelijke vijanden zijn het, de beginselen om tegen God te zondigen. Dat beginsel van hoogmoed, wat juist Gods kinderen bij zichzelf altijd weer tegenkomen. En dat ze telkens weer verdriet geeft, o tot vijand is het mij. ‘Henen uit, henen uit’, zeggen ze tot de zonde. Ze zouden ze allen uit het leven willen bannen en het lukt maar niet. Kent u die strijd? Ja, ‘de voeten geweerd’; wel actief zou men zeggen. Ja, waar de Heere werkt, daar verheerlijkt Hij genade, de roem is voor Hem, maar het blijft niet onopgemerkt. Gods werk is niet niets. God is niet zo machteloos, dat Hij niets tot stand brengt. Waar God werkt, daar verandert wat, daar wordt iets groots tot stand gebracht. Daar wordt een hart, maar ook een leven vernieuwd, en dat doet de Heere. Dat is een beginsel uit Hem, dat werkzaam is in de zondaar. Dat is een beginsel van liefde in het hart van een zondaar uit gestort. Zo’n hart zoekt de Heere en Zijn wil en kan daarom zeggen: ‘Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden’.

Denk nu niet dat het een lichte zaak is, ook in de praktijk van Gods kinderen. Ze hebben zichzelf zo tegen. Ze hebben de hele wereld zo tegen, ze hebben de duivel tegen. Het is geen lichte zaak om je voeten te weren van de kwade paden. Hoe listig wordt een mens ertoe verleid. Het kost wel strijd! Vooral vanwege de natuurlijke neiging van het hart. Het kost strijd tegen allerlei verlokkingen en verleidingen die op onze weg worden gebracht. Mijn voeten geweerd, toch!? O, David wilde niet zondigen.

Maar nog even terzijde. Waarom staat hier nu ‘voeten’? Waarom wordt hier gesproken van voeten die geweerd worden? Het staat hier natuurlijk niet voor niets. Onze voeten brengen ons waar we wezen moeten. Ze brengen ons op de plaatsen waar we willen zijn. Dan moet u eens opletten hoeveel zonden worden bedreven omdat men de gelegenheid zoekt om te zondigen, of die in ieder geval niet mijdt. Hoeveel zonden zijn er bijvoorbeeld niet die men alleen maar durft te doen als bepaalde mensen ons niet zien! Hoeveel zonden zijn er bijvoorbeeld niet die men alleen maar in het verborgene wil doen! Niemand hoeft het te weten wat voor slecht boek ik lees. Niemand hoeft het te weten dat we televisie zitten te kijken naar, weet ik wat voor programma’s allemaal! Niemand hoeft het te weten dat we dit of dat willen horen voor de radio. Niemand hoeft het te weten dat we onze ziel zo bevuilen en vergiftigen en het kwade, de zonde indrinken als water. Nee. Maar als we toch maar heimelijk daarin doorgaan en er niet tegen vechten, dan zijn we niet bezig zoals David hier bezig was. Ik weet het wel, de Heere kan toelaten dat Zijn kinderen ook wel eens in zonden vallen. Bepaalde zonden. Denk maar aan David, denk maar aan Simson. Denk maar aan Petrus. Maar toch, o wat een smart en wat een begeerte om bij vernieuwing die voeten te weren van die paden van de zonden. Om niet die gelegenheden op te zoeken. Dat is de strijd.

Strijd ertegen om in de gelegenheid tot zondigen te komen. Want waar de gelegenheid en de genegenheid samen komen, daar komt de zonde zeker. Het is een weg die men gaat naar de zonde. Men hoeft dat niet altijd letterlijk op te vatten: ‘mijn voeten geweerd opdat ik tegen U niet zondigen zou’. Maar ik denk toch dat hier geschreven wordt over voeten, omdat er altijd een weg naar de zonde leidt. Het is een weg, ook in het innerlijk. Het is de weg van een begeerte die opkomt, en waaraan men toegeeft. Dat is de weg waarlangs men tot de zonde komt. ‘De begeerte ontvangen hebbende baart de zonde’, zegt Jacobus, ’en de zonde ontvangen hebbende, baart de dood’. Ja, dat is de weg wel. David zegt: ik begeer mijn voeten te weren van die weg, van al die kwade paden; er zijn er zoveel. Alle kwade paden haat hij; merkt u het? Het staat er zo fijntjes, maar Gods Woord is geïnspireerd: ‘alle kwade paden’. De huichelaar kan hier misschien wel ruimte zoeken met: ‘Ik heb mijn voeten geweerd van sommige kwade paden’. Maar waar de Heere gevreesd wordt, daar haat men alle zonde. Niet sommige, niet alleen de openbare en de verborgene niet. Niet alleen de zonde van het spreken, en de zonden van de gedachten niet. Nee, waar de vreze des Heeren is, haat men alle zonden. Allemaal, ‘Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden’, allemaal. Is dat de begeerte ook van uw hart, want daar gaat het toch om? Om de begeerte van het hart. Dat blijkt ook uit het tweede gedeelte: ‘opdat ik Uw Woord zou onderhouden’.

Opdat – ja, waarom heeft David zo zijn best gedaan om de paden der zonde niet te bewandelen? Om niet op de brede weg naar het verderf voort te hollen, niet naar de ondergang? Ach, God zelf heeft het beginsel in hem gelegd dat hem trok, dat hem leidde, dat hem bracht op de smalle weg ten leven. En dat beginsel wordt hier verklaard. Opdat ik tegen U niet zondigen zou. ‘opdat ik Uw Woord zou onderhouden’. Dat is hetzelfde: het Woord Gods onderhouden, dat is de wil Gods doen. Dat is de zonde dus niet doen. De begeerte van zijn hart is het Woord Gods te onderhouden, daarnaar te leven. Dat is het leven te bewaren vast te houden wat God heeft geopenbaard en wat Hem verheerlijkt. Het is niet het beginsel als bij zoveel mensen, als ze de zonden laten om roem bij andere mensen te krijgen. Om je omhoog te werken, om wat te zijn. Dat was het diepste beginsel bij David niet. Nee Heere, maar ik wil Uw Woord bewaren. Ik wil Uw Woord onderhouden, Uw wil doen, ik wil niet dat Uw Naam door mij gelasterd wordt.

Er is een beginsel in zijn hart van liefde, ‘Hoe lief heb ik Uw wet’, zegt hij ergens anders, O, dit werk van de Heere, dat zo in Davids leven openbaar komt, maar dat in beginsel in zijn hart ligt, dat maakt hem waarlijk wijzer dan zijn vijanden, zoals het stond in vers 98. Dat maakt hem waarlijk verstandiger dan zijn leraars, zoals het stond in vers 99. Dat maakt hem waarlijk voorzichtiger dan de ouden, zoals het stond in vers 100. Ja, dat beginsel dat hem zijn voeten doet weren van de kwade paden, van de wegen van de zonden, dat doet hem jagen naar de wil van God.

Die weg waarop David dan gaat, noemt de Heere Jezus de smalle weg; dat is de weg ten leven, die zo onderscheiden is van alle brede wegen. De brede wegen hier zijn met bloemen bezaaid. Die zijn aanlokkelijk. Die trekken het vlees. De smalle weg, als ik dan ook een beeld mag gebruiken, is met doornen omtuind. Dat is een moeilijke weg. Dat is een zware weg. Welke weg zou je dan toch kiezen? Kom, denk nu eens na! Als men er voor zou staan en men zou een brede weg zien die erg aantrekkelijk is, die vele mensen aan probeert te lokken en probeert te verleiden of men ziet een smalle weg met doornen bezet opdat men er niet ter linker of ter rechterzijde afwijkt, een moeilijke en gevaarlijke weg, zou dan iedereen niet zeggen: ik neem die brede weg? Maar let op! Want de Heere leert Zijn kinderen verder te zien dan de weg. De Heere leert Zijn kinderen te zien waar de weg heen leidt. O, dat onze ogen daar eens voor open mochten gaan. ‘Gaat in door de enge poort’, zegt de Heere; ‘want wijd is de poort en breed is de weg die tot het verderf leidt’. De brede weg kan ons wel kan trekken en lokken, omdat we er onszelf zijn en blijven en doen wat we begeren, maar het is de weg naar het verderf! ‘En velen zijn er die door dezelve ingaan’, zegt de Heere. Gaat u ook nog op die weg. Nog nooit gezien waar die uitkwam? Hebt u het nog nooit geloofd? De Heere Jezus zegt: ‘tot het verderf’. ‘Want de poort is eng en de weg is nauw die tot het leven leidt.’ Die nauwe weg, die enge poort kent een pad met doornen omtuind. ‘Al treden ze op geen weg bezaaid met rozen’, zo zingt David in Psalm 37 van Gods kinderen. Maar evenwel gaat die weg wel goed! De weg die de Heere met de Zijnen gaat is wel een uitnemende weg! Onze natuur ziet misschien de doornen, die ons weg willen houden van de gevaren. Maar het is een liefdesweg. Weet u wie daarop leiden wil? Hij Die de weg gebaand heeft voor zondaren tot God, de overste Leidsman, de Heere Jezus Christus. Hij wil leiden op de weg ten leven. Op die smalle weg, die Hij Zelf heeft aangewezen. Hij heeft Zichzelf genoemd ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’. De zonden, de tegenstand van de duivel, de wereld, die maken die smalle weg zo moeilijk en zo zwaar; zij zijn als de doornen. Maar weet, dat Christus Zelf de weg is gegaan. Een weg met doornen die wij voor Hem gezaaid hebben. Een weg vol distelen, vol ongerechtigheid en vol zonden. Maar Hij nam ze op Zich in de weg die Hij ging om in het gericht Gods te staan. Hij is gewillig de weg gegaan in deze wereld van de kribbe naar het kruis. Een weg met vervloeking. Want vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt. Een weg als een verstotene, als een verworpene. Als een banneling die van de aarde werd verschopt en die de hemel boven zich gesloten zag. Hij is die weg gegaan, gewillig, tot het einde. Waarom? Om een weg te banen voor zondaren naar God. Om Zelf de weg ten leven te zijn. Om een poort te openen voor godsverlaters, die evenwel weer binnen kunnen komen bij God. Ja, de poort waardoor de rechtvaardigen ingaan. De Heere Jezus Zelf heeft die poort geopend. Hij is de deur, Hij is de deur der schapen. Waar Hij dus de weg ging om een weg te banen. De zwaarste weg die Hij gegaan is, is veel zwaarder dan uw weg. Veel zwaarder dan welke kruisweg die u ook gaat, omdat Hij die weg ging als Borg, om ellendige zondaren weer tot God te brengen. Kom, zou u dan een weinig lijden hier op aarde niet willen verdragen! Zou u dan onder Zijn leiding niet begeren die weg te gaan die ten leven leidt! Onderzoek uw hart nog eens, hoe staat het er nu voor met handhaving van uzelf, van uw eer, van uw werk, van uw deugden? Is het een voortgaan op de brede weg naar het verderf? O, dat u het eens mocht verliezen en als een arme, als een ellendige zondaar, zichzelf niet meer toevertrouwd, geleid mocht worden op die weg waarop deze tekenen gezien worden die in onze tekst staan verwoord: ‘Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw Woord zou onderhouden’.

Zingen: Psalm 119:51 en Psalm 17:3.

51. Ik heb mijn voet geweerd van kwade paân,
Opdat ik steeds Uw woord zou onderhouden;
‘k Heb mij gewacht die wegen in te slaan,
Die mij van ’t spoor der deugd verbijst’ren zouden;
Want Gij hebt mij geleerd daarin te gaan,
Met allen, die op Uwen naam betrouwden


52. Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden;
Wil mij voor struikelen bevrijden,
En ga mij met Uw heillicht voor.
Ik roep U aan, ’k blijf op U wachten,
Omdat G’, o God, mij altoos redt,
Ai, luister dan naar mijn gebed,
En neig Uw oren tot mijn klachten.