HOE BEN JE VOORZICHTIGER DAN OUDEN?
Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb
(Ps. 119: 100).
Lezen: Job 32.
Wij hebben altijd geleerd dat we ouderen moeten eren. En dat is naar Gods Woord. Dat heeft de Heere uitdrukkelijk doen verkondigen. Dat is ook door het voorbeeld van hen die de Heere vreesden in Gods woord en het is daarna altijd bevestigd. We moeten de ouden eren. Salomo zegt: ’Hoor naar Uw vader die u gewonnen heeft en veracht uw moeder niet als ze oud geworden is.’
Wat men nu zo dikwijls ziet en dat maar al te veel gebeurt, is dat men de oudere mensen, de oudsten uit de hoogte gaat bejegenen. Dat men ze op een wijze aanspreekt en bestraft, die niet gepast is. In Gods Woord staat dat we de ouderen moeten eren. Niet dat ze nooit bestraft mogen worden. Dat mag wel, maar in ootmoed en liefde. Paulus zegt tot Timotheüs, dat hij de ouderen moet bestraffen, alsof ze zijn vader of zijn moeder zijn. Dat wil zeggen, met veel liefde en achting. Achting voor de ouderdom moet er zijn; tegenover de eigen ouders in de eerste plaats zoals Salomo hier zegt, en zoals Paulus ook veronderstelt. Maar dan tegenover anderen niet minder. De ouderdom moeten wij eren. Die moeten wij op zo’n wijze tegemoet treden, dat blijkt dat we ze hoogachten vanwege hun grijsheid. Daarbij mogen we hun wijsheid veronderstellen, want wie heeft er meer levenservaring dan iemand die een heel leven achter zich heeft. Wie heeft er meer kunnen leren dan degenen die al zo lang en zoveel op deze wereld hebben meegemaakt, zolang hebben geleefd. Ze hebben immers steeds meer gezien en ervaren. In die weg worden verkeerde illusies ons ontnomen. Men zegt wel eens: we worden illusies armer en ervaringen rijker. De grijsheid daarbij is een sierlijke kroon, en die wordt, zegt Salomo, op de weg der gerechtigheid gevonden. Dus zie toch dat er zo wijsheid verondersteld mag worden bij degenen die op hun dagen gekomen zijn. Degenen die oud geworden zijn, hebben veel geleerd, die hebben veel ervaring.
Het is ook eenzegen oud te mogen worden. Die zegen is beloofd in het vijfde gebod: ‘opdat ge lang leeft op de aarde’. En hoewel de ouden, als de Heere hen wijsheid gegeven heeft, van zichzelf niet zo gauw zullen zeggen dat ze wijs zijn – dat is nu net weer een teken van die wondere wijsheid die de Heere wil geven – dus hoewel ze zichzelf niet kunnen verheffen en kunnen zeggen: ‘Zag men maar meer hoe wijs dat ik ben; zag men maar meer hoeveel ervaring ik heb opgedaan, en hoe ik ze ten goede weet te gebruiken; dat zullen wijze ouderen niet zeggen, want het is juist een teken van de ware wijsheid dat we leren hoe dwaas we zijn. We leren dat we onszelf niet toevertrouwd zijn. Juist onze ervaringen oefenen ons om onszelf te wantrouwen en het goede van onszelf en van mensen niet te verwachten. Dat maakt hen juist zo voorzichtig.
Dat is nu de deugd die van de ouderdom genoemd wordt. Het gaat in onze tekst over de voorzichtigheid van de ouden. Dat is het wat men leert, als men door dit leven geoefend is, als men onderwijs ontvangen heeft. dan wordt men steeds voorzichtiger, steeds bevreesder. Bevreesder voor de vele gevaren, die men vroeger over het hoofd zag. Bevreesder ook voor zichzelf en voor eigen wijsheid. Kom ouderen, bent u zo geoefend in de tijd van uw leven? Hebt u door alle ervaringen die u op mocht doen, uzelf leren wantrouwen? Hebt u in uw leven geleerd, zo dat u op mensen niet kunt vertrouwen, geleerd dat de ware wijsheid bij ons niet gevonden wordt. Hebt u uw weg bewandeld, zo dat u de gerechtigheid hebt lief gekregen? Ach, ik weet zeker, dat ieder oudere die dit leest en wat licht over zijn leven ziet gaan, zijn hoofd zit te schudden. Ach nee, bij mij is dat armoede; bij mij is het niet. Nee, wij moeten het belijden, wat we ook geleerd mogen hebben, dat we toch tot die hoogte niet geklommen zijn, waar we wel op behoorden te staan. Dat we zelfs in onze ouderdom nog niet weten, wie we behoorden te zijn. O, was er die ware vernedering maar van die ware wijsheid! Was er maar zoveel ervaring dat we werkelijk anderen tot zegen zouden zijn! Ach, dan zit u misschien wel moedeloos en het hoofd schuddend te lezen. Nee, wijsheid en voorzichtigheid, wat is dat eigenlijk? De beste voorzichtigheid wordt door David hier aangeprezen. Ja, hij mag dan ook wel weten – dat heeft David wel geweten – dat hij de ouderen moet eren. David heeft Gods geboden alle liefgehad, zo blijkt overvloedig uit Psalm 119. Het vijfde gebod, het gebod met een belofte, ook. ‘Gij zult uw ouders nederig eren, opdat Die God Die eeuwig leeft, uw dagen gunstrijk moog vermeeren, in het land dat Zijne hand u geeft’. Hij heeft dat gebod ook liefgehad, en hij heeft de ouderen zich ook wel tot een voorbeeld willen stellen. Geloof dat gerust van deze jonge knaap, toen hij de kudde van zijn vader hoedde. Hij heeft zich niet naar voren gedrongen, toen Samuel op bezoek kwam, toen er een koning gezalfd moest worden; hij heeft zijn plaats wel geweten. Hij is ongetwijfeld voorzichtig geweest; hij noemt dit hier als een deugd tussen de ouderen. Al zegt hij: ’Ik ben voorzichtiger’. Hij noemt het evenwel als een kenmerk van de ouderen. Hij weet heel goed van een onbezonnen jeugd die dikwijls geen gevaren ziet, terwijl ouderen veel voorzichtiger zijn. Ze hebben de gevaren leren kennen, en daarom is het dwaas van veel jongeren om hun adviezen te verachten en naar hun stem niet te luisteren. Ongetwijfeld. David weet dit alles, en hij houdt dit ook staande. Wij willen het ook staande houden dat de voorzichtige en wijze adviezen van de ouderen, ongeacht of die ouderen het zelf ook zo zien, toch beluisterd moeten worden, en gehoorzaamd moeten worden.
Maar waarom staat hier dan toch: ‘Ik ben voorzichtiger dan de ouden? Hoe durft David dit toch staande te houden? Is hij voorzichtiger dan de ouden, verheft hij zich dan niet boven hen? Is dit nu weer iets van hoogmoed, wat sommigen in vorige verzen ook al dachten te bespeuren? Ik heb het bij vorige verzen al gezegd, dat we het zo niet moeten zien. Ik zeg het bij dit vers weer. Als hij gezegd heeft: ik ben wijzer dan mijn vijanden, of: ‘Ik ben verstandiger dan mijn leraars’, en als hij nu zegt: ‘Ik ben voorzichtiger dan de ouden’, dat alles is geen hoogmoed want hij verklaart het. En de ouden zullen er mee instemmen als ze de verklaring verstaan. ‘Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb’, zo zegt hij. Uw bevelen, Gods bevelen, Gods woord, Zijn inzettingen, wat de Heere geboden heeft! Als je die bewaart, dan ben je voorzichtiger dan de ouden. De wereld oordeelt zo niet.
Velen, ja, vlees en bloed, oordelen anders. Velen zien in het doen van Gods wil eerder onvoorzichtigheid. Je loopt er allerlei gevaar door: schimp, smaad en spot zijn het deel van degenen die de inzettingen Gods willen houden. Men komt zo gauw in botsing met andere mensen die er anders over denken of die het anders willen. Daarom, is dit wel voorzichtig? Er zijn tegenwoordig stemmen genoeg die een voorzichtigheid aanprijzen, die het zo nauw met het woord Gods en met de wil Gods niet neemt. Het is voorzichtiger om een beetje met de mensen mee te doen en om niet te veel aanstoot en ergernis te geven door je godsdienst en principes. Een beetje aanpassen, aansluiten, meedoen lijkt voorzichtiger te zijn; maar het is niet zo. Nee, hier zegt David wel terecht: ‘Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb’. Omdat hij de bevelen Gods onvoorwaardelijk en zonder ermee te gaan redeneren, gaan schipperen of wat dan ook, omdat hij die bevelen zonder meer heeft willen bewaren. Hij prijst dit als de grootste voorzichtigheid. Dat kan alleen maar als je God meer vreest dan de mensen. Dat kan alleen maar als je meer beducht bent voor Gods straffen dan voor tegenstand of vijandschap van mensen. Alleen als er vreze des Heeren in je hart is, zal dit worden verstaan als de allergrootste voorzichtigheid. Gods geboden houden, in de kleine en in de grote dingen, dat is de grootste voorzichtigheid. Dat is een voorzichtigheid voor Gods aangezicht. En wat ons op aarde dan overkomt, en wat de mensen ons daarin bejegenen, och dat moeten onze grootste gevaren niet zijn, dat moet onze grootste vrees, angst of schrik niet zijn. De mensen weten altijd wat. Ze zullen zich dikwijls keren tegen hen die de geboden Gods willen houden. Maar toch, het is de grootste voorzichtigheid om God te vrezen, om de Heere niet tegen te krijgen, en om Zijn geboden te bewaren.
Dit mogen we ook uitdrukkelijk voorhouden aan alle jongeren, ten aanzien van de opvoeding door ouderen. Wees toch voorzichtig ten aanzien van het voorbeeld van ouderen. Je hoort de ouderen te achten, hoog te achten naar Gods gebod. Je moet hen eerbiedigen, maar wel op zo’n wijze dat je de wil van God nog hoger acht. Als ouderen daarnaar spreken en daarnaar oordelen, wil ze dan dubbele eer waardig achten. Maar als ze daarmee in strijd handelen, dat kan ook! Hoe verdrietig is het, als je ouderen de woorden Gods hoort verachten, hoort tegenstaan, hoort bestrijden! Wat een verdriet moet dit voor ons met zich meebrengen. Wat een ergernis moet het geven aan iemand die de Heere vreest, als je iemand ziet met de sierlijke kroon van de ouderdom, van de grijsheid – en dat is een sierlijke kroon! – maar als die niet op de weg der gerechtigheid verkregen is, als iemand daardoor voortleeft in de zonde, dan is dat een schande. Als iemand, ondanks dat de Heere hem spaarde, op hoge leeftijd nog de wil van God veracht, en anderen de wil Gods niet voorhoudt, wat moet dat een verdriet geven aan de jongeren die de Heere wel willen vrezen! Dan zijn die jongeren daardoor veel voorzichtiger dan die ouden, die de wil Gods verachten. Heeft dat de Prediker ook niet gezegd, als hij spreekt over een oud koning? Het staat in Prediker 4: ‘Beter is een arm en wijs jongeling dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden’. Het gaat daar over een oude koning, dus iemand die heel machtig is, heel rijk is en daarbij oud is. Je zou zeggen, die man moet je toch wel hoogachten! Maar er staat het woord ‘zot’ bij; hij is niet wijs. Waarom niet? Hij weet niet meer vermaand te worden. Hij weet niet naar de wil van God te luisteren. Hij houdt Gods Woord, Gods bevelen, Gods inzettingen, niet hoog. Daarom is het een zot koning. Daarom kun je beter te doen hebben met een arm, maar wijs jongeling, die wel vermaand weet te worden, die wel naar het Woord des Heeren weet te luisteren. Dan is het beter om te doen te hebben met zo’n arm en wijs jongeling, dan met zo’n oude en zotte koning. Daarom, wat is het allervoorzichtigste dus? Om te luisteren naar de wil des Heeren! Dan overtref je de ouden in voorzichtigheid.
Wil de slechte voorbeelden van ouderen nooit misbruiken om zelf in de zonde te kunnen volharden en te zeggen: ‘Ja maar die doet het ook, of mijn ouders deden het ook al, en die hebben er ook nooit wat van gezegd.’ We zingen wel: ‘Stapt echter het kroost dat in der ouderen woord behagen schept, op hetzelfde doolpad voort, de dood maait ook dier kinderen leven af. Ze volgen hen als schapen naar het graf’. Zo wacht het oordeel de jongeren en de ouderen, die Gods bevelen verachten en als ze geen van beiden voorzichtig zijn; als ze de bevelen Gods niet bewaren. Wat heeft de Heere Jezus verwondering gewekt, toen Hij als jongeling van twaalf jaren wijzer was dan Zijn leraren. Hij was voorzichtiger dan de ouden in de tempel. Ze hebben Hem toen nog stil aangehoord. Maar later is de vijandschap losgebarsten. En wat hebben die oude, in eigen oog zo wijze mannen van het Sanhedrin later niet gewoed, niet getierd tegen de Heere Jezus, Die zoveel jonger was dan zij. Sommigen overtroffen Hem wel driemaal in leeftijd. Ook de discipelen; de meeste zullen niet ouder dan dertig jaar geweest zijn. O, wat hebben die mannen, die zich als leraars der wet, met hun lange grijze baarden en de achting die ze zichzelf toe wilden brengen en elkaar wilden gunnen, wat hebben die mannen zich geërgerd, aan die jongeren die dachten het beter te weten! Maar die jongeren waren evenwel verstandiger, voorzichtiger. Wijzer dan hun leraars en voorzichtiger dan de ouden. Waarom? Omdat ze de bevelen Gods hebben bewaard. En van wie geldt dat meer dan van de Heere Jezus? Heeft Hij de bevelen Gods niet bewaard tot het einde. Ja, heeft Hij de bevelen Gods niet geopenbaard in het gebod van de liefde, dat Hij vervuld heeft; volmaakt vervuld heeft. O, hoe worden dan de bevelen Gods bewaard anders dan door liefde!. Die eist God van de mens: Hem lief te hebben boven alles, en de naaste als zichzelf. En daarom,wat is het allergrootste en wat werkt de Heere voor beginsel, waar Hij liefde tot Zijn wet geeft? Waar Zijn bevelen bewaard worden? O, daar werkt Hij toch liefde! En daar is toch de liefde, die liefde tot de Heere en tot Zijn wil; dat is die liefde tot God boven alles, en tot de naaste. Ja, dat is een teken van die allergrootste voorzichtigheid. Liefde is teer en liefde leert teer leven. Daar is geen teerder leven ten aanzien van de inzettingen Gods dan daar, waar de liefde Gods is uitgestort, dan daar waar Christus zich heeft geopenbaard aan een arme zondaar. Al is het een arme jongeling, al is het een kind, dat de Heere vreest en dat voorzichtig begeert te leven. O, geldt dan van zo’n kind niet dat het voorzichtiger is dan de ouden, als het de bevelen des Heeren begeert te bewaren? Zulke kinderen kunnen ouderen beschamen. En laat het zo zijn, dat niet alleen de kinderen de bevelen Gods begeren te bewaren, maar dat ook wij de bevelen Gods begeren te bewaren als we oud geworden zijn. Ja, dat ouderen met kinderen tesamen de bevelen Gods begeren te bewaren. En de een de ander uitnemender zou achten dan zichzelf, ziende op een beginsel dat uit God is.
Dat beginsel mocht werkzaam zijn in jongeren en in ouderen, in die grote voorzichtigheid, die angst om te zondigen tegen God en om Hem te mishagen en Zijn toorn te verwekken. Zo mocht er en zo zal er toch ook een voorzichtigheid zijn bij allen die als in het huis des Heeren worden geplant. Zo zal er een voorzichtigheid zijn, die net als bij Elihu, nee, niet begint met de ouden te verachten en zich boven hen te verheffen. Dat heeft Elihu ook niet gedaan, met die andere drie vrienden van Job. Hij heeft ze stil uit laten praten en hij heeft geluisterd naar alles wat ze te zeggen hadden. Zonder ze in de rede te vallen, maar uiteindelijk is hij diep bedroefd, omdat hij het beginsel van liefde zo in hun spreken heeft gemist. Omdat hij die grote voorzichtigheid, die hij van hen verwacht had, zo pijnlijk heeft gemist. En daarom is hij gekomen met zijn vermaan, zowel tegenover Job, als over de stokoude drie vrienden tot wie hij spreekt. Om te spreken van de enige gerechtigheid die redt van de dood; want dat heeft Elihu gedaan. Van de verzoening die daar is voor een arme zondaar en van de verlossing, door die enige Borg en Middellaar. Om te spreken van Hem, Die zondaren voorzichtig weet te maken. Die het Elihu heeft gemaakt, die het Job ook zal maken, en de andere drie vrienden ook kan maken. Dan zullen de jongeren met de ouderen voorzichtig zijn. Dan zal het rechtvaardig volk bloeien, gelijk op de Libanon. Dan zullen ze groeien als de palm en de ceder, die in het huis des Heeren geplant zijn. Jongeren en ouderen zullen dan tot in hun grijze dagen vruchten voor de Heere dragen, tot eer van Zijn Naam.
Zingen Psalm 119:5 en 50:
5 Waarmede zal de jongeling zijn pad,
Door ijdelheên omsingeld, rein bewaren?
Gewis, als hij het houdt naar ’t heilig blad.
U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren;
Laat mij van ’t spoor, in Uw geboôn vervat,
Niet dwalen, HEER, laat mij niet hulp’loos varen.
50 Ik overtref mijn leraars in beleid,
Want ik betracht al Uw getuigenissen;
Ik overtref zelfs in voorzichtigheid
De grijsaards, die de ware godsvrucht missen;
‘k Bewaard’ Uw wet, die zulk een licht verspreidt,
En van mijn heil mij best kan vergewissen.