20. Heilige Oorlog

De Heilige Oorlog XX

Zingen: Psalm 144 : 1
Schriftlezing: Psalm 3

Hoofdstuk twaalf van de Heilige Oorlog handelt over de hitte van de strijd. Het is wel verdrietig geweest voor de stad Mensenziel, hoe de Opperste Geheimschrijver heeft geantwoord op het verzoekschrift wat tot hem is gekomen. Ze hebben moeten vernemen dat hij zich nog teveel ongesteld gevoelde om hen te helpen. Ze hebben te horen gekregen dat ze de wet van hun Vorst maar eens in moesten zien. Daarin stond wat hen was bevolen. En in de derde plaats hebben ze te horen gekregen dat ze hun Vorst Immanuel ergerlijk beledigd hadden. Nu moesten ze maar hun best doen om het goed te maken. Ze moesten maar eens kijken wat ze konden in eigen kracht.

Ontsteltenis in de stad Mensenziel
Als een molensteen was het bericht van de Opperste Geheimschrijver op hun ziel gevallen. En danig ontsteld hebben ze bemerkt dat hun toestand deerniswekkend was. Hoe moest het nu toch goed gaan in de strijd? En weten de kapiteins wel goed wat ze moeten doen? Ja, ook dat was een vraag. En als er vertwijfelingen komen, als het leger van Twijfelaars de stad omsingelt, dan schijnt het of alles onzeker is. Dan komt alles onder verdenking. Doen de kapiteins van Vorst Immanuel het wel goed? Geloof, Hoop, Liefde, Onschuld, Geduld, zijn ze wel genoeg werkzaam? Ik denk dat je dit je ook wel af mag vragen. Men mag, daarin, wel eens inzien in het eigen zielenleven; dat is een goede zaak.

De naam-christen doet daar niet aan. Er zijn er heel veel die daar niet aan doen. En voor Gods kinderen kan het toch goed zijn. “Onderzoek uzelf, beproef uzelf; of ge in het geloof zijt.” Is het geloof wel goed werkzaam? Is de hoop wel goed werkzaam? Is de liefde wel goed werkzaam? Is de onschuld, is het geduld, wel goed werkzaam? En ook de onschuld? Die vijf kapiteins van Vorst Immanuel (gaven die God de Zijnen toch in beginsel geeft) zijn ze werkzaam? Het is toch goed om dat te onderzoeken. Hoewel, als het onder vertwijfeling, onder verdenking is, kan dat veel angst en onzekerheid geven. De stad Mensenziel ís ook danig in verwarring. Ze worden van tweeën gedrongen. Waar moet het toch heen? Naar Diabolus? Dat zou Diabolus wel willen, dat de stad de poorten bij vernieuwing voor hem openzet; en dat hij weer heerser werd in de stad Mensenziel. Moest het daarheen? Ach nee, het werk des Heeren in de stad Mensenziel is toch onoverwinnelijk. En dat bleek al uit de werkzaamheden van burgemeester Verstand. De burgemeester gaat toch nog eens mediteren over de boodschap die de Opperste Geheimschrijver nu heeft gezonden. Doet u dat ook wel eens?

Verstand denkt na over het antwoord dat ze van hebben gekregen. Dat antwoord dat als een molensteen op het hart van de stad Mensenziel viel. Hij gaat het eens goed overleggen. Dat moet u ook eens doen, die boodschappen die soms als een molensteen op uw ziel vallen, die moet u eens goed overleggen. Het zijn boodschappen van die Opperste Geheimschrijver. Wat betekent dat dan? Wel, dat zijn de boodschappen uit Gods Woord, die geïnspireerde waarheden, teksten, die u niet begrijpt en die als een molensteen op uw hart vallen. Dat gebeurt toch wel eens? We weten zeker dat het wel eens gebeurt! Teksten waar je geen weg mee weet en waar je licht over moet krijgen. Teksten die je onzeker maken, die je doen schudden, die je beangst, benauwd maken; en je doen denken: “Ge hebt geen heil bij God.”

Staat dat nu echt wel in die tekst? U denkt het misschien. U moet niet zo oppervlakkig met die woorden van de Opperste Geheimschrijver omgaan. U moet ze burgemeester Verstand eens laten overleggen. U moet er eens over mediteren en bidden om licht. U moet vragen: “Wat staat er nu in deze tekst, die als een molensteen in mijn ziel viel?” Burgemeester Verstand die doet het en dat is een verstandige zaak.
En dan komt hij met die boodschap zelfs tot de slotsom, dat hij tot de stad Mensenziel gaat zeggen: “We moeten onze zonden belijden. Maar ik proef toch in de boodschap van die Opperste Geheimschrijver dat er verlossing komt. Daar komt uitkomst. En die zal in zeker opzicht niet anders kunnen komen, en zo zal ze ook komen, als door Immanuels hulp.”

Verwachting voor de stad Mensenziel
Burgemeester Verstand krijgt hoop door die boodschap die de Opperste Geheimschrijver heeft gezonden. Al zei hij: “Ik heb nóg geen gelegenheid, ik ben nóg niet in staat.” Hij zegt: ‘nog niet’, maar het komt dus. Een afwachtende houding mocht dan die Opperste Geheimschrijver schijnbaar innemen, maar hij wees toch naar de wet van de Vorst. Hij wees toch de goede kant uit. Hij wilde hen dan weliswaar laten sterven aan eigen vermogens; ze moesten maar eens handelen zoals ze dachten dat ze het beste konden, maar de bedoeling was in diepste zin dat in die weg de hulp van Vorst Immanuel benodigd zou worden. En dat had burgemeester Verstand doorzien; hij krijgt er licht over. Bunyan schrijft van hem: ‘Hij besefte dat de woorden van de Opperste Geheimschrijver van zo groot gewicht waren, nog belangrijker dan die van een profeet. Want hij was meer dan een profeet.’ Hij is God Zelf, de Heilige Geest die het Woord van God geïnspireerd heeft. Men gaat naar de kapiteins terug als men deze zaak vernomen heeft en de burgers van de stad wordt moed ingesproken. Men behoeft niet bij de pakken neer te gaan zitten. Laat een ieder zich gereed houden voor de strijd, gewillig zijn en op zijn post gaan staan. Laat de kapiteins hun posities innemen. Laat de burgemeester zijn werk doen en ook oud-secretaris de heer Geweten en ook de gouverneur Vastewil. Ze moeten allen op hun posten zijn en nauw toezien om hun taken te verrichten, nu het oorlog is.

Een goede strijd
Dan begint de strijd in alle hevigheid. Hoe? Slingerstenen worden er uit de stad geworpen op het leger van Diabolus. Men probeert ze te treffen waar men maar kan. Die slingerstenen zijn nodig, want daar moet een strijder voortdurend mee doende zijn. En voor die slingerstenen moet je wel munitie hebben. Dat proberen we de catechisanten al vroeg aan het verstand te brengen. Je moet munitie hebben als je ooit nog eens in die heilige strijd strijdt. Maar wat zijn dan die slingerstenen? Dat zijn de Woorden Gods waarmee je de vijand kunt treffen. Zoals Christus het voorbeeld gaf en zei: “Daar staat geschreven…” Dat kan soms raak zijn voor de duivel hoor! Daar heeft hij niets op te zeggen en daar kan hij niet tegenop. En zo vlogen de slingerstenen Diabolus als horzels om zijn oren. Het leger van Diabolus ging geducht tekeer; telkens als het in opmars was. Weet u wat ze graag deden? De trom roeren. Ik weet niet of u dat geluid wel kent. Wij zijn daaraan niet zo meer gewend, maar Bunyan zelf heeft als soldaat gediend en hij weet wat het is als de trom geroerd wordt. Dat is een geluid waar je ingewanden bij omkeren. Dat is een geluid wat je van binnen ontzet en wat beangst en verschrikt. Het is een angstaanjagend geluid. Wel dat doet de duivel, die roert zijn trom, zo is hij doende en zo trekt het leger van de vijand op naar de stad Mensenziel. Maar die slingerstenen zijn toch geduchte wapenen. En Diabolus moet zich wel wachten om daardoor, met zijn kapiteins en Twijfelaars, niet getroffen en verslagen te worden.

Het gaat toch goed in de stad Mensenziel. Burgemeester Verstand heeft er moed op. Hij laat de klok luiden. Iedereen moet het weten: Het gaat wel goed! En het komt wel goed! Het klokgelui moet de inwoners moed inspreken. En de burgemeester laat ook een boodschapper sturen naar de Opperste Geheimschrijver om hem te bedanken voor de troost, die hij de stad Mensenziel al gegeven heeft. Het is wat, als je dan uit zo’n molensteen nog troost kunt putten! Dat is nu met recht geestelijk verstand. Die burgemeester Verstand heeft inzicht in de Schriften! Als je uit zo’n molensteen nog troost kunt putten; een woord zwaar op de ziel gevallen en toch een versterking. O, zo is het immers altijd als je mag zien hoe, in de toekomst, God toch gereed staat om te helpen. Op Zijn tijd en op Zijn wijze! Maar het komt. En dan gaat het gloren in de duistere nacht van een bestreden zondaar of zondares. En daarom doet burgemeester Verstand er niet verkeerd aan dat hij nu al de klok laat luiden. Het is alsof hij het volk opwekt, net als de Israëlieten om Jericho. “Ga maar vast juichen, de muren van Jericho vallen wel.” Zo handelt hij al; door het geloof gedreven.

Een nieuwe aanval van Diabolus
Diabolus die vordert zo, al met al, niet best. Hij denkt: “Ik krijg de stad Mensenziel zo nooit. Hij beraamt een nieuw plan. Hij gaat het op een andere manier proberen. Niet meer met grof geschud. Niet meer met de geroerde trom. Niet meer met kapitein Graf met zijn vale standaard van de dood. Hij besluit zijn toevlucht te nemen tot vleierij en pluimstrijkende woorden. Dat doet hij nog vaak hoor! Wat is dat een gevaarlijk wapen van de duivel.

Wij kennen veel wapenen van de duivel; of kent u ze niet? Daar zijn heel verschillende wapenen die de duivel in het geweer brengt. En eigenlijk komen ze iedere keer weer aan de orde. Denk maar aan veldmaarschalk Ongeloof, kapitein Woede, Uitzinnig, Verdoemenis, Onverzadelijk, Zwavel, Torment, Zonder-rust, Graf, Wanhoop. Het zijn allemaal kapiteins. Het zijn allemaal gruwelijke aanvoerders van de duivel. Hij heeft wat een gruwelijke instrumenten gesmeed tegen de stad Mensenziel. Hij heeft wat een macht in de strijd geworpen.
Maar hij doet het toch ook wel op een andere manier. U weet dat de duivel kan komen met grof geschut, op klompen. Maar hij kan ook op sloffen komen. Hij kan zo komen dat je hem al van ver aan hoort komen. Maar hij kan ook zó komen dat je hem eigenlijk niet eens opmerkt. Zo heeft hij zijn verschillende middelen. Hij kan werken met grove aanvallen van vervolging. Of hij komt, met misschien wat minder grove, maar niet met minder pijnlijke aanvallen, van lastering en leugentaal. Maar hij kan het ook met het wapen van vleierij en pluimstrijkende woorden. Dan is men zo lief voor je; en dan is men zo aardig tegen je. Dan zoekt men zo het beste voor je. Ziet u er de duivel wel eens achter als iemand zo tegen je doet?

Paulus ging niet graag met pluimstrijkende woorden om. Hij bracht de waarheid van het Woord Gods liefst maar als een tweesnijdend scherp zwaard. Dan is het ten goede. Maar de duivel werkt toch wel eens graag met dit instrument van vleierij. En dat doet hij hier om de stad Mensenziel weer naar zich toe te krijgen. Hoe moet hij nu een ziel die hem de dienst heeft opgezegd naar zich toe trekken? Een ziel die niet meer naar zijn pijpen wil dansen, die niet meer in zijn leugens wil geloven, die niet meer zijn duivelse wil uit wil werken; hoe moet hij nu zo’n ziel voor zich winnen? Daar gaat het nu om. Met pluimstrijkende woorden denkt hij dat het zal lukken. Weg met die trommels. Weg met kapitein Graf.

Diabolus maakt zijn lippen suikerzoet en als een liefelijk vorst, die bezorgd is over het welzijn van de stad Mensenziel, gaat hij haar toespreken. Hij zegt: “O beminde van mijn hart, ik heb het goede voor u lange tijd overdacht. En ik begeer de oorlog niet met u. O nee, u waart van oudsher de mijne. U hebt mij gediend en ik gaf u vermaak. Wat had u geen vermaak om te doen hetgeen ik u gaf te doen. En ach, nu is uw toestand een toestand van angst en zorg en van moeilijkheden. Nu ik verjaagd ben, hebt u geen rust meer. Haal me toch weer binnen. Zet de poort toch weer voor me open. Wat zal ik u weer veel voorrechten geven, die u nu mist. Wat zult u weer genieten. Wees maar niet bang dat ik je zal straffen voor hetgeen je mij hebt aangedaan. Daar denk ik niet over. Ik vergeld al dat kwade niet; ik zal je goed doen. Jullie zijn mijn vrienden. En u bent wel bang voor de vrienden van mij, die in uw wallen huizen, maar dat is niet nodig hoor. Ze zijn niet alleen mijn dienaren, ze zullen ook uw dienaren zijn. U krijgt er dienaren bij! O, het zal u zo goed gaan als u mij maar weer binnen uw wallen haalt; en als u mij maar weer heer in uw stad maakt. U zult de vrolijkheid en de vreugde, die u weleer bij me had, weer terugkrijgen. Ik zal u liefde geven.”

Vleiende taal horen we hier, honingzoete woorden. Het beloven van rust en van vrede, van genot en van vermaak, het verdrijven van alle onrust en benauwdheid. Dat kan de duivel zelfs Gods kinderen voorspiegelen; alsof de duivel dat geeft. Asaf heeft dat ook wel eens gedacht toen hij buiten het heiligdom zwierf. Hij noemde de voorspoed ook: ‘De voorspoed van de goddelozen.’ Wat de duivel geeft dus, dat heet dan voorspoed te zijn. Zo doet de duivel het voorkomen, alsof het alles mooi is wat hij zijn dienaren geeft. Wel komt er nog even een venijnig dreigement bij; het vergif zit in de staart. Hij zegt nog wel eventjes, net als Rabsaké tegen de inwoners van Jeruzalem: ”Vlei je nu niet met je macht. Denk niet dat de kapiteins, die binnen uw muren zijn, sterker zijn dan mijn leger, want dat geweldige leger van Twijfelaars dat rondom u ligt, dat is oneindig veel machtiger. O, mijn soldaten zijn vlugger dan de arenden, ze zijn sterker dan de leeuwen en ze zijn meer roofzuchtig dan de avondwolven.” Even een flink dreigement. Wee als je niet doet wat ik wil. En zo tracht hij de stad Mensenziel weer tot zich te trekken. “Honderd reuzen kunnen niet vechten tegen één van mijn kapiteins,” zo scheldt deze helse lasteraar. Gelukkig heeft het geen vat meer op de stad Mensenziel.

Burgemeester Verstand neemt het woord en ontmaskert hem meteen. Hij spreekt hem aan met: “Vorst der duisternis, leermeester van alle leugen en bedrog, uw pluimstrijkende woorden zijn leugenachtige woorden. En u moet niet denken dat wij geen ondervinding hebben van uw werk. Wij kennen u maar al te goed.” Dat is raak! En zo ligt het toch in het hart van hen, die de Heere lief gekregen hebben. Ze kennen die vuile leugenaar uit ervaring. Ze weten dat hij die grove lasteraar is, die verschrikkelijke verwoester. Hij is het die uw ziel in de gevangenschap van de banden van de zonde en van de dood hield; die u voort wilde slepen naar uw eeuwige ondergang. Hij is het die uw ogen verblind had; en die heerschappij over u voerde door allerlei zonden, die tot in de schuilhoeken van uw hart nestelden. U kent hem toch wel?

Degenen die de Heere hebben leren kennen, hebben de duivel leren kennen. Daar is licht opgegaan over al zijn helse listen. Zo voert burgemeester Verstand het woord en zegt: “Nee, wij hebben ondervinding van uw werk. Uw strikken, uw listen, zijn ons niet helemaal onbekend en daarom: We luisteren niet! U hoeft niet te denken dat we ook enigszins zullen toegeven aan wat u ons nu voorhoudt. Weet u wat het beste is dat we van u kunnen krijgen? Een plekje met u in de plaats die El-Schaddaï u bestemd heeft. En dat noemt u rust? Dat is eeuwige onrust in de helse verdoemenis. Dat is het wat u ons kunt geven. Ik kan het u wel vertellen: We sterven liever dan dat we ons ooit nog aan u overgeven.”

De aanval afgeslagen
Dit is de taal die Christus in diepste zin de Zijnen leert. Wees nu eens eerlijk, als er een werk van de Heere in uw leven is, dan voelt u, dat het toch zo ligt in uw hart? Dan sterft u liever dan dat u de duivel weer gaat dienen, en de wereld weer ingaat. (Bij alle wanhopige gedachten die er soms in uw hart zijn dat u met u nog ooit goed zal komen). De duivel zegt het duizend keer: “Je hebt geen heil bij God en je krijgt het niet ook, nooit.” Maar in de grond van het hart, waar liefde in is uitgestort, ligt het toch: liever te sterven dan de zonden weer te gaan doen en de duivel weer als heer en meester lief krijgen. Zo ligt het in het hart van de stad Mensenziel. Burgemeester Verstand heeft er licht over. Hij kent het woord van Christus, dat hij niet vrezen moet voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar de ziel niet kunnen doden. Het is beter Hem te vrezen, Die beiden, ziel en lichaam kan verderven in de hel.

Diabolus hoort dit alles en een helse woede maakt zich van hem meester. Hoe kan het ook anders! Hij roept zijn leger van Twijfelaars te wapen. Hij laat ze de trom weer roeren. Ja, laat die stad Mensenziel maar weer eens sidderen! En de stad beeft en siddert dan ook wel. Daar komen kapitein Wreed en kapitein Pijniger. Zij krijgen een plaats bij de Voelpoort. Ze kunnen straks hulp krijgen, als dat nodig is, van kapitein Zonder-rust. De duivel weet wel hoe hij de stad Mensenziel moet krijgen: met Wreed en Pijniger en Zonder-rust. Zo zullen ze trachten om de stad weer in hun macht te krijgen, daar bij die Voelpoort. De duivel probeert soms op op gruwelijke wijzen mensen weer in zijn macht te krijgen, bijvoorbeeld in tijden van vervolgingen. Hij probeert dat ook nu nog wel. Denk maar aan de verhalen uit de Russische gevangenissen of concentratiekampen, hoe men daar met christenen omgaat. Dan liggen daar kapitein Wreed en kapitein Pijniger bij de Voelpoort. En dan weet men de stad Mensenziel gevoelig te beangstigen, te benauwen en te verschrikken. En kapitein Zonder-rust kan dan wel een handje helpen daar bij die Voelpoort.

Een hernieuwde aanval
Diabolus stuurt kapitein Zwavel en kapitein Graf naar de Neuspoort. Daar moet men de zwaveldampen van de hel maar ruiken. En daar moet men de stank van het graf maar ruiken. Zo denkt Diabolus de stad wel klein te krijgen en aan zijn zijde te krijgen. En bij de Oogpoort heeft hij ook wel een kapitein. Daar moeten ze voortdurend het grijnzende gezicht van kapitein Wanhoop zien. En kapitein Onverzadiglijk mag daar helpen om straks de buit te roven. Bij de Mondpoort krijgt Diabolus zoveel gelegenheid niet. Die poort is helemaal beheerst door uitvallen uit de stad Mensenziel, van degenen die de stad verdedigen. Daar zijn uitvallen om de duivel te treffen. Trouwens die Mondpoort is ook voortdurend in gebruik vanwege de verzoekschriften die nog steeds, achter elkaar, naar El-Schaddaï gaan. En daarom krijgt de duivel daar zoveel kans toch niet.

Nu zou Diabolus toch niets liever willen dan die Mondpoort dicht te krijgen. Waarmee moet hij dat doen? Zijn bedoeling is om die Mondpoort dicht te krijgen met modder. Wat zou daar nu mee bedoelt zijn door Bunyan? In de Bijbel is de modder, het slijk, vaak een beeld van de zonde. De mens bevuilt zich met de zonde, dat is modder. David zegt ergens: “Ge hebt me uit de ruisende kuil en uit het modderig slijk opgehaald en mijn voeten op een rotssteen gesteld. Daarom moet de duivel die Mondpoort dicht zien te krijgen met modder. En zo gaat het ook vaak, als het de duivel lukt om een kind des Heeren in de zonde te laten vallen; dan is er geen vrij moedigheid meer om de verzoekschriften heen te zenden. Waar is dan de vrijmoedigheid om de duivel antwoord te geven? De hand gaat dan op de mond. Ja, zo gaat het als je in de modder gevallen bent. De duivel zou die poort zo graag met modder hebben dichtgemaakt. Er staat niet dat het hem hier gelukt is. Het moet hem ook nooit lukken! Weet u nog wat al in het doopformulier stond? ‘En als wij somtijds door zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonden blijven liggen, overmits wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.’ Zo mogen Gods kinderen ook, als de zonden hen dreigen te overheersen en de Mondpoort dreigt te stoppen, toch weten dat dit Gods bedoeling niet is. Dat is de bedoeling van de duivel, maar niet van God.

Diabolusmannen binnen de stad
Alles is in gereedheid voor de strijd. Ja, het gaat tekeer hoor.! U zou het zich voor moeten stellen: slingers, banieren, bazuinen, soldaten die geordend worden en hun afdelingen in gereedheid brengen. Wat een strijd van buiten en van binnen. Het is een hevige strijd tegen dat leger van Twijfelaars. Maar ook van binnen is men waakzaam. En zo wil uiteindelijk de Opperste Geheimschrijver het ook. Vastewil is in de stad op zijn post en hij is waakzaam. Daar zaten immers nog overal Diabolusmannen in de stad, weliswaar verscholen in de wallen; en niet in het hart van de stad. Maar ze zijn er wel en hier en daar komt er soms één tevoorschijn. De broers Dartel en Vrolijk worden gegrepen. Het zijn zoons, hoe kan het ook anders, van Geoorloofd Vermaak. Geoorloofd Vermaak had zich als dienaar had aangeboden aan Vastewil en was daar in betrekking gekomen. Zijn zoons zijn druk doende om kwade aanslagen te plegen. Weliswaar is hun vader onder de macht gesteld van cipier Getrouw, maar de zoons lopen nog vrij rond. En ze leggen het zelfs aan met de dochter van Vastewil. Eén is er betrapt op onoorbaar gedrag met één van die dochters. Naspeurder en Alverteller die hebben het overgebriefd en het Vastewil bekend gemaakt. En daarom worden ze gegrepen en worden zelfs gekruisigd bij de Oogpoort, in het gezicht van Diabolus.

Wat bedoelt Bunyan toch met zoiets? Vastewil, dat is de vernieuwde wil van hen die God liefkrijgen, moet waakzaam zijn in de stad Mensenziel. Hij moet opletten of er nog ergens Diabolusmannen in de stad rondlopen. Ze zijn er wel. En Dartel en Vrolijk zijn niet te gebruiken in die heilige strijd. In artikel 37 van de Ned. Geloofsbelijdenis staat dat je van ieder ijdel woord zelfs rekenschap moet geven. Wat kan het in de heilige strijd kwaad doen als een kind des Heeren, opeens ongepast vrolijk of dartel is, of opmerkingen maakt die ten enenmale niet sieren, maar ontsieren. En dat voor een kind des Heeren! Kruisigen, dat moet gebeuren met zulke Diabolusmannen. Ze moeten gegrepen worden door Vastewil wil, en gekruisigd worden in het gezicht van de Oogpoort. Diabolus schrikt ervan en kapitein Wanhoop ook. Zij dachten: ‘Nu gaat het mis met ons. De inwoners herkennen nog steeds onze beginselen.’ En zo moet het ook gaan.

Er zijn nog meer Diabolusmannen. Er lopen nog wat kinderen rond van Spaarzaam. Spaarzaam was de dienaar die zich in het huis van de heer Gemoed aangediend had. Hij was een rasechte Diabolusman. Zelf zit hij ook allang in het gevang. Maar hij heeft dus twee kinderen; de ene heet Afwijker en de ander Inhalig. Eén kind is zelfs getrouwd met één van de dochters van Gemoed. Zij heet Houd-het-kwade-vast. Maar ook die Afwijker en Inhalig zijn echt beginselen die niet bij een kind des Heeren horen; en die in de heilige oorlog kwaad doen, en geen goed. Afwijker en Inhalig zijn twee ondeugden in een kind des Heeren. Die beginselen moeten ontdekt worden, maar die moeten ook opgehangen worden. Zo gebeurd het ook; ze worden gedood. Uitgeroeid met dat gebroed! Maar, zo merkt Bunyan wel op, er zit nog veel meer. Alleen wat houden ze zich akelig verborgen, je kunt ze niet vinden. Ze moeten er zijn, maar waar ze zijn…? Zo vergaat het een kind des Heeren. Er komt altijd wel weer wat openbaar, waarvan je dacht dat het er niet meer was. En opeens is het er. Maar het is van de duivel. Het zijn de Diabolusmannen die zich schuilhouden in de wallen van de stad Mensenziel. Maar ondertussen zijn Diabolus en kapitein Wanhoop toch wel ontmoedigd. En daarna worden ze doldriftig. Ze zullen de strijd verhevigen en nieuwe aanvallen doen op de stad Mensenziel.

Bemoedigingen voor de stad Mensenziel
Ondertussen hebben de stedelingen ook gezien hoe het met die Diabolusmannen afgelopen is. Zij hebben er moed uit geschept. Er zijn toch weer enkele Diabolusmannen gekruisigd. Zo gaat het toch in het leven van een kind des Heeren, in de weg van heiligmaking? En juist déze strijd is zo geschikt voor heiligmaking. In de strijd zelf is Immanuel als op een afstand. Maar al proeft men Zijn gevoelige tegenwoordigheid niet, toch mogen, in de geestelijke strijd, de Diabolusmannen wel eens openbaar komen, en gekruisigd worden. Dan krijg je moed uit de heiligmaking, zo zou je kunnen zeggen. Gesterkt, omdat tóch het werk des Heeren voortgaat en Zijn koninkrijk in ons komt.

De stedelingen en kapiteins was een hart onder de riem gestoken. En de onderleraar Geweten preekt over de tekst: “Aangaande Gath, een bende zal hem aanvallen, maar hij zal haar aanvallen aan het einde.” De stad grijpt moed. Zilveren trompetten worden geblazen, gouden slingers worden gebruikt, de verstandige redeneringen, de gebeden en de psalmen begeleiden de strijd van de heilige krijgers van de stad Mensenziel. Nee, in de stad hebben ze geen trommels. Daar hebben ze zilveren trompetten om moed in te blazen. En daar hebben ze een zilveren wapenrusting. Hoewel het leger van Twijfelaars een goede ijzeren wapenrusting heeft, ze de inwoners bijna niet te treffen.
Wat een wondere tegenstelling, deze twee legermachten. Het ene leger van Diabolus met zijn tromgeroffel en met zijn soldaten die tieren, die vloeken en schelden; en dat andere leger met zijn zilveren trompetten en met zijn soldaten, die bidden en psalmen zingen, en die verstandige redeneringen koesteren.

Maar aan beide zijden vallen gewonden. Er zijn in de stad Mensenziel zelfs voorname mensen gewond, maar geen van hen dodelijk. Er is gelukkig een geneesmiddel in de stad, al is de geneesmeester er zelf niet. Zo is het in de stad Mensenziel als Vorst Immanuel afwezig is. Dan heeft hij zijn middelen wel achter gelaten. Dan heeft hij wel genezende bladeren, van de boom, die er zijn voor de wonden, die geslagen worden. Weet u wie de gewonden zijn? Burgemeester Verstand ondermeer, de heer Rede en de heer Gemoed en ook de secretaris Geweten. Ze zijn allemaal verwond. De heer Rede is zelfs gewond aan zijn hoofd. Ja, het is wel triest trouwens, als men dat niet weet, dat de rede gewond is aan zijn hoofd. “Vertrouw op de Heere met uw ganse hart en steun op uw verstand niet, “ heeft Salomo eens gezegd. De Rede is verwond aan zijn hoofd en heeft genezing nodig.

Verstand is gewond aan een oog en ziet zo best dus niet. Hij heeft ook genezing nodig. De heer Gemoed heeft een schot in zijn maag gehad en is daar danig verwond. Die innerlijke bewegingen van het gemoed worden in de strijd ook wel eens kwalijk aangedaan. Geweten is gewond bij zijn hart. Wat weet de vijand de zwakke plekken toch! Of moeten we zeggen: Wat weet Diabolus toch de zaken waarin de aanvoerders in de stad Mensenziel sterk moesten zijn. Dat de Rede nu net aan zijn hoofd verwond moest worden en Verstand nou net niet aan zijn benen, maar aan zijn oog. En Gemoed nu net in zijn maag, en Geweten nu net bij het hart gewond moesten worden. Wat een erge verwondingen. Maar nogmaals: niet dodelijk. En bij de vijanden zijn ook gewonden: kapitein Woede en Wreed, vaandrager Veelkwaad en heel veel Twijfelaars zijn er al gesneuveld. Binnen de stad gaat Vastewil toch weer door met het ontdekken van Diabolusmannen. Hij vindt er toch nog een paar, bijvoorbeeld Neutraal. Neutraal mag je niet zijn in de heilige oorlog, daar moet je altijd partijdig zijn. In de heilige oorlog moet je altijd aan de goede zijde strijden. Neutraal wordt ontdekt en naar de kerker gebracht, evenals Losvoet. Ze worden samen naar de cipier Getrouw gebracht en in de ijzers geklonken. Als er een geschikte tijd is, moeten ze opgehangen worden.

Hoewel de burgemeester gewond is, hij kan niet meer zo werken als vroeger, wordt toch onder zijn bevel, in de stad Mensenziel, trouw de wacht gehouden. En Geweten, ook al gewond, doet als onderleraar zijn uiterste best om de harten van de inwoners van de stad waakzaam en levendig te houden. Nee, de strijd is nog niet ten einde. Ach, het gaat tóch om de terugkeer van Vorst Immanuel! Bij u ook?

Psalm 3 : 3 en 4