19. Heilige Oorlog

De Heilige oorlog XIX

Zingen: Psalm 10 : 1 en 5
Schriftlezing: Psalm 10

We hebben gezien hoe dat de stad gewaarschuwd is voor een op handen zijnde aanval van Diabolus. Gelukkig heeft Toezicht, door de wijsheid van El-Schaddaï, de stad wakker geschud. Men is zich bewust van het vreselijke gevaar waarin de stad zich bevindt. We gaan nu eens kijken naar dat vreselijke gevaar voor de stad en we hopen dat u veel herkenningpunten zult vinden; hoewel het wel eens beangstigende herkenningspunten kunnen zijn. Als je het ervaart wat hier beschreven wordt, gevoel je de macht van de duivel en dat is beangstigend, benauwend. Maar wij moeten weten van welke kant de aanvallen komen en ze herkennen, om te weten waarheen we ons moeten wenden om hulp. Het kan wel zijn dat u uit eigen hart en leven iets van die aanvallen kent. Dan mag dit onderwijs tot verklaring zijn van wat u in uw hart ervaart. We denken toch dat niet alleen de ver gevorderden, in het leven dat uit God is, deze aanvallen kennen. We denken dat de kleintjes er ook wel iets van weten. De duivel is immers hun aller vijand.

Het afschrikwekkend leger van Diabolus
Laten we het leger van Diabolus eens in ogenschouw gaan nemen. Het leger dat hij in gereedheid brengt, is afschrikwekkend; vooral om Gods kinderen te benauwen. Dat helse leger heeft het gemunt op ellendigen, die door eigen zonde en schuld vaak weer een staat van hevige strijd en in duisternis zijn geraakt. Zulke ellendigen durven zich daarom misschien niet eens meer een kind van God te denken, want in het donker kun je niet goed zien, kun je niet onderscheiden. Maar kom, let dan op de aanvallen die de duivel gewoonlijk pleegt op hen, die des Heeren zijn. Zie dan ook welk een leger hij in de aanval brengt tegen Gods ellendigen. Diabolus zelf is opperheer. Zijn naam kent u toch? Zijn naam is lasteraar. Hij doet niets liever dan God en Zijn volk lasteren, kwaad over hen spreken, liegen. Hij is de aardsbedrieger, de vader de leugenen, die niets liever doet dan boze gedachten van God in het hart werpen en leugen en laster rondstrooien omtrent Gods keurlingen. Want dat zijn die keurlingen óók: Gods uitverkorenen. Deze lasteraar, Diabolus, is dus opperheer. En Ongeloof is zijn veldmaarschalk; daar kan hij zo geweldig mee overweg, dat is zijn voornaamste dienaar als het gaat over de stad Mensenziel. Ongeloof moet hem naar de overwinning voeren.

Daarnaast heeft Diabolus heel wat kapiteins, wel negen stuks. Ze worden door Bunyan getekend met hun compagnie. Ze hebben ieder een afdeling waarover ze gesteld zijn. Onder zich hebben die kapiteins allen een vaandrig en een vlag. En ook hebben ze allen hun eigen wapen. De verschillende kapiteins hebben dus hun eigen afdeling met een eigen naam. Wat zou er toch met die negen kapiteins bedoeld zijn? U moet bedenken dat dit de aard is van de aanval op de stad Mensenziel. De namen van die kapiteins tekenen de aard van die aanvallen. Trouwens, verduidelijkend is de naam van de afdeling, waarover ze kapitein zijn. Dat tekent de wijze waarop die kapiteins de stad Mensenziel aanvallen. Hun vaandrigs hebben een naam die de bedreiging openbaren, die er voor de stad Mensenziel is. De vlag toont ons het karakter van de aanval zelf: dood, of verderf, of bloedige strijd. En daarbij moet het wapen de uitkomst van de strijd tekenen. We zullen de negen kapiteins met hun afdeling, beurtelings, de revue laten passeren. We denken dat u sommigen van hen wel kent. Verschillende van ons hebben onder die aanvallen van de kapiteins en hun legermachten verkeerd en sommigen zitten misschien nog midden in zo’n aanval.

Kapitein Woede
De eerste kapitein draagt de naam: Woede. En zijn afdeling bestaat uit Twijfelaars aan de Verkiezing. De vaandrig draagt de naam: Vernieler. Hij draagt een rode vlag. En het wapen van deze compagnie is een rode draak. Wat wil de duivel toch graag dat men gaat twijfelen aan de verkiezing en zich een verworpene acht. Wat een woedende aanvallen van de vorst der duisternis en wat een vernielingen tracht hij dan in stad Mensenziel, door die vertwijfeling, aan te richten. De rode vlag duidt op de strijd. Als kapitein Woede in de aanval is en zijn Twijfelaars aan de Verkiezing de stad belagen, dan is er hevige strijd. Dan dreigen er verschrikkelijke vernielingen. De vaandrig heet immers Vernieler! En de rode draak is de bloeddorstige duivel zelf; hij is het wapen in deze strijd.

Wat kan stad Mensenziel het benauwd hebben. Heb u het wel eens zo benauwd? Bent u wel eens aangevallen aangaande uw persoonlijke verkiezing? Dat er ingefluisterd wordt: “Je kunt er niet bijhoren.” Dan wil de duivel je van alles en nog wat daar aangaande wijs maken; opdat je in de hevige strijd totaal vernield zult worden. Denk maar aan psalm 124. Zo zou de duivel wel willen vernielen, degenen die wel ellendig zijn, maar die toch de toevlucht tot de Heere begeren te nemen. Het wapen van de rode draak staat hen voor ogen. Het beduidt die bloeddorstige duivel, die de ondergang van ellendigen zoekt.

Kapitein Uitzinnig
De tweede kapitein draagt de naam van: Uitzinnig. Hij heeft een legerafdeling van Twijfelaars aan de Roeping. U bemerkt dat dit toch weer een ander soort Twijfelaars is. De verkiezing is eigenlijk de verzekering die God Zijn kinderen wil geven, in een weg waarin Hij ze oefent in het genadeleven; zodat ze ingeleid worden in verborgenheden, in heilgeheimen. Dan mogen ze de vastheid van het werk Gods zien liggen, in de eeuwigheid. En dat wil de duivel bestrijden. Maar hij wil ook graag het begin bestrijden. Hij wil twijfel zaaien door te doen geloven dat het begin niet goed is. Hij wil dat getwijfeld wordt aan de roeping; of ze wel uit God is en krachtdadig is. Twijfelaars aan de Roeping worden geleid door kapitein Uitzinnig. Paulus zegt het tegen de Galatiërs: “Zijt gij zo uitzinnig.” Hij zegt dat, als ze aangaande de roeping wankelen en dreigen af te vallen.

Deze Twijfelaars aan de Roeping hebben als vaandrig: Donkerheid. De ziel die zo twijfelt is in duisternis gehuld. De vale vlag die deze vaandrig voert, tekent de dood. Het is de doodschrik die deze Twijfelaars ook tekent. En het wapen van vaandrig Donkerheid, draagt drie vurige slangen. Slangen herinneren ons ten allen tijde aan de helse slang, aan de duivel.

Kapitein Verdoemenis
De derde kapitein heeft de naam Verdoemenis. Hij heerst over de compagnie Twijfelaars aan Genade. U begrijpt dan ook wel de naam van de vaandrig van kapitein Verdoemenis; zijn naam is: Geen-Hoop-op-pardon. Hij draagt een rode vlag en zijn wapen is een duister hol. Als kapitein Verdoemenis in de aanval overgaat, met zijn Twijfelaars aan Genade, dan wil hij dáár toe brengen dat de stad Mensenziel zal geloven dat er geen genade meer mogelijk is. Dan denkt men te veel gezondigd te hebben: te grote zonden, te lang gezondigd, te erg gezondigd; en vult u het verder maar in, wat de bestrijding in uw ziel kan zijn, aangaande de genade. Men denkt: ‘God wil Zijn volk genadig zijn,’ maar mij niet, ik ben een bijzonder geval waar geen genade voor bestaat.’ Zo wil kapitein Verdoemenis laten geloven. Hij wil de stad Mensenziel duidelijk maken, dat ze maar moeten wanhopen. En u begrijpt dat zijn wapen een duister hol tekent, een graf, opdat men twijfelend aan Gods genade, en geen hoop hebbend op pardon, in de verdoemenis zou verzinken

Kapitein Onverzadiglijk
De vierde kapitein draagt de naam Onverzadiglijk. Zijn soldaten zijn Twijfelaars aan Geloof en hun vaandrig heet: Verslinder. Hij draagt een rode vlag. Op het wapen staan een paar opgesperde kaken. Onverzadigijk, u weet wel, dat is een kenmerk van de dood en van de hel; die zijn nooit te verzadigen! De Twijfelaars aan het Geloof zijn de soldaten van deze kapitein. Dat doet twijfelen aan het werk Gods, twijfelen aan de gave van de Heilige Geest. De vaandrig Verslinder wil niets liever zien dan dat door deze vertwijfelingen de stad Mensenziel in de opgesperde kaken ten onder zou gaan. Angstwekkend, het wapen van die opgesperde kaken; terwijl vaandrig Verslinder een rode vlag draagt.

Kapitein Zwavel
De vijfde kapitein heeft de naam Zwavel. U ziet het wel, het is allemaal dicht bij de hel. Ze komen ook bij de Hellepoortsheuvel samen. Hier dus kapitein Zwavel met zijn leger van Twijfelaars aan Volharding der heiligen. Zijn vaandrig heet Vuurbrand en hij heeft ook al een rode vlag. Zijn wapen is een blauwe stinkende vuurvlam. Kapitein Zwavel toont op zijn wapen wat zijn wezen is. De Twijfelaars aan de Volharding der heiligen moeten bewerken dat de stad Mensenziel als in een vuurbrand ten ondergaat. Wat een benauwende kapiteins, wat een afschrikwekkende wapen, wat een helse legermachten en wat een duivelse vaandrigs!

Kapitein Torment
De zesde kapitein heet Torment. Zijn naam betekent zoveel als: verschrikking. En de Twijfelaars waarover hij bevel voert zijn Twijfelaars aan de Opstanding. De vaandrig die hij heeft, heeft de naam Knagend. En hij heeft een bleek vaandel. En het wapen komt overeen met de naam van de vaandrig. Dat wapen tekent een knagende worm. U bemerkt dat deze kapitein Torment het liefst aanvalt met de gedachte dat er na de dood niets is. Het middel waarvan hij zich bedient is: Twijfelaars aan de Opstanding. Bij hem is het: Dood is dood. De knagende worm staat in zijn wapen, verder niets. Knagend is ook de naam van zijn vaandrig. En het bleke vaandel toont dat er geen gedachte gewekt worden, dan aan de kille dood. Zo voert kapitein Verschrikking zijn Twijfelaars aan de Opstanding aan. Zo kan de duivel ook aanvallen, met een: “Dood is dood, na de dood is er niets meer.” Geloof het toch niet! De duivel kan gedachten inwerpen die men soms niet eens uit durft te spreken, maar waarmee de duivel alle geloof aan God de grond in wil boren. Dat kunnen we lezen in de tiende psalm. En dat staat ook in andere psalmen wel beschreven. Geen vreemde aanval dus, van de vorst der duisternis met zijn Twijfelaars aan de Opstanding; en met zijn vaandrig Knagend en met zijn wapen van een knagende worm.

Kapitein Zonder Rust
Weer een andere kapitein, want o die duivel heeft zovele pijlen op zijn boog, draagt de naam Zonder-rust. Hij voert bevel over de Twijfelaars aan de Zaligheid. Vaandrig Rusteloos vergezelt hem en het vaandel wat hij draagt is rood. Rood is de kleur van strijd en bloed. Het wapen evenwel toont een doodsbeeld. Kapitein Zonder-rust wil met zijn Twijfelaars aan de Zaligheid bewerken dat de stad Mensenziel geen enkel zicht op de zaligheid meer overhoudt, En daardoor rusteloos wordt. Hij hoopt dat men zo, uiteindelijk, ook niets anders meer ziet dan de dood, het beeld van de dood voor ogen heeft. Zonder-rust! De duivel gunt Gods kinderen immers geen rust. Die kapitein Zonder-rust wil hen alle rust ontnemen, met behulp van zijn vaandrig Rusteloos.

Kapitein Graf
Een achtste kapitein draagt de naam: Graf. Zijn soldaten zijn de Twijfelaars aan de heerlijkheid. Zijn vaandrig draagt óók een vaal vaandel. Het is het vale vaandel van de dood. Deze vaandrig draagt de naam Verderf. En in zijn wapen is een bekkeneel met twee gekruiste doodsbeenderen getekend. Ach, wat zou anders te verwachten zijn van deze kapitein Graf, die de dood zo dichtbij wil brengen en wil doen vertwijfelen aan de heerlijkheid die hierna geopenbaard zal worden.

Kapitein Wanhoop
En daarnaast dient nog onder het bevel van Diabolus een kapitein Wanhoop. Zijn soldaten zijn Twijfelaars aan de gelukzaligheid. Nimmer zal die vreugde, nimmer zal die blijdschap, nimmer zal die volmaakte vreugde komen, zo wil kapitein Wanhoop doen geloven. En zijn vaandrig Vertwijfeling wil hem daarbij wel helpen. Het wapen wat ze dragen is een gloeiend ijzer en een hard hart. Hij willen gewetens dicht schroeien. Hij ziet niets liever dan dat. De rode vlag wordt door vaandrig Vertwijfeling gedragen. Wat een afschrikwekkend leger, wat een gruwelijke satanische macht, is bij die Hellepoortsheuvel opgeroepen.

De generaals van het leger van Diabolus
En als we dan nog even kijken naar de zeven generaals die dit leger ook aanvoeren, zijn dat niemand minder dan: Beëlzebul, de overste der duivelen. Lucifer, die het licht verlaten heeft, omdat hij de bron van het licht verlaten heeft. Legioen, een legioen duivelen zat immers in Legio. Apollyon, die ons beschreven wordt in Openbaringen. En dan Python, een slangennaam voor die helse slang. En dan Cerberus, de bewaker van de hel in de Griekse mythologie. En Belial, wiens kinderen hier op aarde niets dan opstand verwekken. Dit zijn de generaals van deze hellemacht; staande onder de opperleiding van veldmaarschalk Ongeloof, die op zijn beurt moet luisteren naar Diabolus zelf. En deze legermacht is nog versterkt door een heleboel vrijwilligers afkomstig uit het Zwarte Woud. U bemerkt wel dat dit ook dienaren van de vorst der duisternis zijn. Zij worden aangesteld tot hoofdlieden over honderd. En zó trekt dit verschrikkelijke leger af op de stad Mensenziel. Wat moet daar van worden!

De stad onder de bedreiging van een aanval
Daar zien we stad Mensenziel die verzoekschrift op verzoekschrift zendt naar El-Schaddaï en naar Prins Immanuel. Verzoekschriften waarin zij smeken of hij toch terug wil keren. En ze vinden geen verhoring. De stad Mensenziel had het op een akkoordje gegooid met zoveel Diabolusmannen. De stad die zo vreselijk dwaas had gehandeld en niet eens bemerkt had dat Immanuel de stad verlaten had, vindt nu geen gehoor bij de Prins. Wat moet er nu toch worden van die stad Mensenziel?

Daar komt dit gruwelijke leger op de stad af. Kom, vult het voor uzelf eens in. Als het zo met u gesteld is dat u zegt: ‘Ja, waar is Vorst Immanuel gebleven? En is het mijn eigen dwaasheid niet dat hij weggetrokken is? En is het mijn eigen slordige leven niet, waardoor ik Zijn gunst en liefde niet meer proef en Zijn tegenwoordigheid niet meer ervaar? En van alle verzoekschriften, die naar het hof des hemels gezonden worden, krijg ik nul op het rekest. Ik krijg geen antwoord op mijn bede. De hemel blijft als van koper en de aarde als van ijzer. En als je dan de duivel met deze hellemacht op je af ziet komen! Als dat helse leger, met al die kapiteins en Twijfelaars, op je ziel afkomt, wat is dat benauwd. Wat angstig als die helse legermacht je wil doen twijfelen aan verkiezing. Je wil doen twijfelen aan roeping. Je wil doen twijfelen aan genade. Je wil doen twijfelen aan geloof. Je wil doen twijfelen aan de volharding der heiligen. Je wil doen twijfelen aan de opstanding. Je wil doen twijfelen aan de zaligheid. Je wil doen twijfelen aan de heerlijkheid. Je wil doen twijfelen aan het eeuwige geluk dat God Zijn kerk beloofd heeft.

Twintigduizend Twijfelaars! Wat een pijlen uit de hel worden er afgeschoten op de stad Mensenziel; die van Vorst Immanuel verlaten is. Hoe moet het met deze stad aflopen? Wel, dit mogen we u zeggen; en we hopen dat het bij u ook zo is: De stad is ontwaakt. Gelukkig, ze slaapt niet! De poorten van de stad zijn gesloten. Dat is de eerste tegenvaller voor Diabolus en zijn legermacht. Hij kan niet zomaar binnen marcheren. Gelukkig! En dat komt door de waarschuwingen van Toezicht. Hij heeft als het ware alarm in de stad geroepen; en nu zijn de poorten gesloten en staan er dubbele wachten bij de poorten. En overal in de stad staan de slingers opgesteld. Die wapens staan in gereedheid voor de aanvallen van die helse legermacht. Is het bij u ook zo? Toch gelukkig, als een stad wakker is en een wacht betrokken wordt bij de poorten.

De poorten zijn gesloten voor de duivel. Het betekent dat je bedacht bent op zijn aanvallen. Dan ken je toch iets van zijn listen en dan weet je: Nu zal hij me als een prooi willen wegvoeren. En Christus is zover weg! Vorst Immanuel zie ik niet. “Ga ik voorwaarts, ik zie Hem niet. Ga ik achterwaarts ik bemerk Hem niet.” Als het zo stil is, van de hemel, en je geen werking van de Heilige Geest meer waarneemt, als het lijkt of de Heere je vergeten en verlaten heeft, dan wil de duivel komen. Maar o gelukkig de stad Mensenziel, die dan ontwaakt is; en die bedacht is op zijn duivelse aanvallen. Ja de slingerstenen liggen in de slingers. Alles is in gereedheid gebracht.

Het aanvallende leger van Diabolus
Maar evenwel, als dan dat leger komt en de trom door die vijandige macht geroerd wordt, dan siddert die hele stad Mensenziel. Dat is nog zo bij hen die de aanvallen van de duivel wel kennen. Die zijn wel beducht voor die gruwelijke aanvallen. Hoe wordt de stad Mensenziel verschrikt, vanwege dat ijselijke geluid; tenminste, zo tekent Bunyan dan aan, degenen die wakker zijn. Die alleen schrikken van dat ijselijke geluid, als de trom in dat vijandige leger geroerd wordt. Zij zijn bevreesd als al die vaandels wapperen en als die vijandelijk legermacht toont waar het haar om te doen is. Dan zien ze het wapen van de rode draak en dan zien ze het wapen van de drie vurige slangen van kapitein Uitzinnig. Dan zien ze het wapen van het duistere hol van kapitein Verdoemenis en dan zien ze het wapen van die opgesperde kaken van kapitein Onverzadiglijk. Of ze zien het wapen van die blauwe stinkende vuurvlam, van kapitein Zwavel. Of dan verschijnt het wapen van de knagende worm van kapitein Verschrikking, of Torment. Of daar komt het wapen met het doodsbeeld van kapitein Zonder-rust; dat wapen van de bekkeneel met die gekruiste doodsbeenderen van kapitein Graf . En kapitein Wanhoops stelt dan het gloeiende ijzer en het harde hart voor; terwijl de trom geroerd wordt in de vijandelijke legermacht. Ze zien de vale en de rode vlaggen wapperen in de handen van de vaandrig Vernieler, de vaandrig Donkerheid, de vaandrig Geen-Hoop-op-pardon, de vaandrig Verslinder, de vaandrig Vuurbrand, de vaandrig Knagend, de vaandrig Rusteloos, de vaandrig Verderf en de vaandrig Vertwijfeling. En al die rode en vale vlagen en al dat tromgeroffel, doet de stad verschrikken op een wijze die haar toch nog meer waakzaam maakt.
De legermacht onder leiding van de veldmaarschalk Ongeloof trekt in eerste instantie naar de Oorpoort. Daar wil men nu weer als eerste zijn. Dat was bij de vroegere aanval op de stad Mensenziel, in de oude, heerlijke staat, ook zo. Daar gaat wat naar binnen bij die Oorpoort. Nooit gemerkt? Een geduchte aanval wordt daar gepleegd op de stad Mensenziel.

Maar de kapiteins in de stad hebben de leiding bij de verdediging. De kapiteins van Vorst Immanuel waren immers achtergebleven. Vorst Immanuel was weg, maar zijn kapiteins gelukkig niet. En de kapiteins waren dus gaven, van hem, aan de stad. Kapitein Geloof, kapitein Hoop, kapitein Liefde, kapitein Onschuld en kapitein Geduld hadden de leiding bij de verdediging. O kostelijk, dat die nu de leiding hadden. Zij wisten precies waar de slingerstenen moesten worden geworpen.
En daarom wordt die eerste hevige aanval op de Oorpoort afgeslagen door het geloof, door hoop, door liefde, door geduld, door lijdzaamheid, door onschuld. Daardoor mag een kind des Heeren wel eens een aanval afslaan. Dat zijn toch de kapiteins, die bij Gods kinderen dienstig mogen zijn, om de aanvallen van de duivel, ook als Vorst Immanuel weg is, af te slaan.

Dat valt Diabolus wel tegen. Hij krijgt niet veel hulp, ook niet van binnenuit de stad. Zijn er dan geen Diabolusmannen meer? Ja die waren er nog wel, maar die durfden zich niet te roeren. De stad was zo wakker. Men was goed bedacht op de slinkse aanvallen, ook van binnenuit. Men was bedacht op die vijandig gezinde Diabolusmannen, die nog in de stadwallen overal huisden. En die mannen kregen echt geen kans. Toen Diabolus met zijn leger van buiten aanviel, kreeg hij van binnenuit geen hulp. Wat een voorrecht als dat zo is. Al is Vorst Immanuel afwezig, maar dat dan toch de Diabolusmannen van binnenuit de kans niet meer krijgen. Waarom niet? Om dat de kapiteins van Immanuel de leiding hebben in de stad. Ja, de slingerstenen die ze laten werpen op de aanvallers, die brengen het leger van Diabolus zelfs schade toe. Maar Diabolus laat zich zo gauw niet verjagen. Hij denkt: ‘Dan gaan we het op een andere manier proberen.’ En hij gaat de stad belegeren. Vier sterkten worden opgeworpen rondom de stad Mensenziel. De eerste sterkte noemt hij gelijk al naar zichzelf: Diabolus, lasteraar. Het is een sterkte in de aanval tegen de stad Mensenziel. Zo is het toch vaak bij de aanvallen, die door moeten gaan, tegen de stad. Dan is daar de duivelse laster van die vader der leugenen.

Vervolgens heeft hij nog een andere sterkte, waar hij een standaard neerzet, met daarop een wapen. Dat wapen moet de stad schrik inboezemen. En het is hem gelukt om op dat wapen iets af te beelden wat een ieder ziet in de stad. Het is een vurige vlam; en temidden van die vuurvlam een afbeelding van de stad Mensenziel; alsof ze al brandt in het vuur! Zo richt hij een standaard op aan de noordzijde. En zelf kruipt hij, als het ware, in een hol om als een leeuw straks die ellendige stad te bespringen en in zijn sterke poten te verscheuren. Dat is de bedoeling van Diabolus. Maar de stad is wakker en is in een staat van verdediging. Overdag is het zelfs zo, dat Diabolus de stad niet meer durft te naderen. En daarom doet hij het ’s nachts. Is dat bij u ook zo? Overdag heeft hij geen kans, maar dan komt hij ’s nachts. Hij is de vorst der duisternis. En in de duistere en eenzame nacht zijn er nog wel van die ellendigen, die de hevigste aanvallen van de duivel, met zijn soldaten, moeten verduren. Dat zijn van die bekommerden, die in de nacht de kapiteins, met hun vaandels, op zich af zien komen. ’s Nacht moet de aanval plaatsvinden.

Aanvankelijk stuurt Diabolus een tamboer naar de stad. Hij is de vertegenwoordiger van dat helse leger. Hij heeft een trommel, zoals u begrijpt, en die kan hij geducht roeren. Hij kan geducht lawaai maken, ja zo afgrijselijk dat hij de stad helemaal uit de slaap houdt. En hij maakt een lawaai, dat zo doordringend is alsof het de stem van El-Schaddaï zelf was. Want u weet wel dat de stem van El-Schaddaï met een nog grotere kracht kan komen? Wie de stem des Heeren gehoord heeft in de nacht, de roepstemmen Gods tot zaligheid, die weet dat ze doordringen in een mensenleven. Zijn stem is een stem als van vele wateren. Maar toch, deze aanvallen van het helse leger, en deze tamboer met zijn tromgeroffel, weet in de nacht zo’n vreselijk lawaai te maken, dat de stad erdoor uit haar slaap gehouden wordt.

De tamboer wil binnengelaten worden en daarom moet de stad beven en angstig gemaakt worden om de poorten maar voor Diabolus en zijn legermacht open te zetten. Oorverdovend is het geluid. Maar angst is een slechte raadgever. Zal de stad nog door angst verslonden worden? In die nachtelijke uren begint de tamboer ook een toespraak. Hij spreekt de stad toe, opdat een ieder zou luisteren. En hij zegt dat de stad genodigd wordt zich over te geven aan Diabolus. Dan zal het alles nog best meevallen. Nu zijn ze beangst en verschrikt, maar als ze zich maar weer overgeven, zullen ze het goede weer genieten. Kent u die aanvallen in de nacht? Dat men zegt: “Stop er maar mee om de Heere te zoeken. Stop maar met het verzenden van verzoekschriften naar het hof van El-Schaddaï. Vraag Immanuel maar niet meer binnen je poorten. Keer maar weer tot de dienst van de wereld en van de zonde. Stop maar met heel die godsdienst, want dan krijg je weer rust en vrede. Want de dienst des Heeren brengt niets dan angst en verschrikking.”

Zo zou de duivel, die lasteraar, je het willen doen geloven, temidden van alle bekommernis, in de duisternis. Zo komt de toespraak tot deze angstig gemaakte stad Mensenziel. Maar ze zijn niet angstig gemaakt door El-Schaddaï, maar door Diabolus. De tamboer zegt: “Weigert u, dan wordt er geweld gebruikt.” Maar wat gebeurd er in de stad terwijl die tamboer zo doende is? (Wat bij u ook moet gebeuren) Hij wordt ternauwernood gehoord. De mensen luisteren niet eens naar hem. Hij staat daar wel aan de poorten van de stad, en hij gaat er wel tekeer, maar weet u wat de inwoners van de stad ondertussen hebben gedaan? Die zijn allemaal naar het kasteel getrokken. Daar zijn de kapiteins en daar zoeken ze hun heul in de nacht. We kennen ook geen beter middel tegen de nachtelijke aanvallen van de vorst der duisternis dan: Je terugtrekken op het sterkste fort, het hart en daar overleggingen plegen met de kapiteins van El-Schaddaï. En daarom vindt de tamboer met zijn lawaai uiteindelijk geen gehoor.

Zegt Brakel dat ook niet ergens, onder de aanvallen van de vorst der duisternis? Dan zegt hij in zijn werkje ‘Trappen des geestelijken levens’: “Ik ken geen beter wapen tegen de aanvallen van de duivel, dan niet te luisteren.” Je moet niet eens luisteren als hij komt. Je moet hem geen gehoor geven. En we kennen een spreekwoord uit het Rijssense gezelschapsleven dat ze dan zeiden: “Dan komt de duivel en dan geven ze hem nog een stoel ook.” Met andere woorden: Dan komt hij naar je toe en dan gaan ze nog met hem redeneren en naar hem luisteren. Dat moet je dus niet doen! Het beste middel in deze strijd is om niet te luisteren. Dat heeft Bunyan ook gezegd. Dat is een beproefd middel: Bij die nachtelijke aanvallen doen alsof hij niet bestaat, je terugtrekken naar het kasteel; en overleggingen plegen met de kapiteins, die tóch Vorst Immanuel de stad Mensenziel gegeven had.

Een volgende nacht vindt opnieuw een aanval plaats. Ja, de duivel geeft het zo snel niet op. Alleen nu is er niet dat hinderlijke, dat beangstigende, tromgeroffel. De duivel komt niet altijd op klompen, hij komt ook wel eens op sokken. Dat weet u toch wel? Hij komt niet altijd met een hoop kabaal. Soms komt hij ook wel eens als een engel des lichts. Maar hij komt altijd met dezelfde bedoeling. Ze hebben zich eens overgegeven aan Diabolus. En wat zijn de desastreuze gevolgen dáárvan geweest! Wat is de stad dáárdoor verwoest. En daarom, zich weer overgeven aan hem: men denkt er niet aan. En men geeft toch de duivel geen gehoor.

Een hernieuwde aanval van Diabolus
Nog geeft Diabolus het niet op. Luistert men niet naar die eerste en tweede tamboer, dan stuurt hij een kapitein. Kapitein Graf lijkt hem wel geschikt; en die wordt naar de stad gezonden om daar een toespraak te houden. Ook hij argumenteert met vuur en verve: “De poorten van de stad moeten geopend worden voor mijn heer. Hij is uiteindelijk toch ook uw heer en uw prins geweest. U moet hem weer toelaten als een overste. En als u het niet doet, dan zal hij geweld gebruiken. Weet, dat het graf u zal verslinden. Mijn heer is smaad aangedaan door Immanuel. Hij heeft hem smadelijk weggestuurd. Maar het recht op u heeft mijn heer daarom nog niet verloren.”

O, wat een nachtelijke, gruwelijke aanval, voor een ellendig kind des Heeren, in duisternis. In alle bestrijding komt de duivel er nog eens een keer bovenop met te zeggen: “Ik heb nog recht op je.” Zou het waar zijn? Ja, hij zou wel willen dat de stad Mensenziel dat zou gaan geloven. Maar hij heeft in feite dat recht nooit gehad. Hoewel God de mens naar recht over kan geven aan de eeuwige straffen; nochtans moet van de duivel gezegd worden dat hij heerst door roof. Hij heeft zijn rijk gevestigd op bedrog. Zo is hij in deze wereld gekomen, door te roven en door te bedriegen. Hij spreekt als een rechthebbende. Kapitein Graf zegt: “Geef u maar over en de oude vriendschap wordt hersteld. Weigert u, vuur en zwaard zijn uw deel.” De stad blijft wijs reageren. U ook, bij zulke aanvallen? De stad gaat er niet op in. Ook deze kapitein Graf krijgt geen antwoord. Al die helse overwegingen vinden geen gehoor. Wat doet de stad Mensenziel? Ze is verslagen en ze heeft misschien ook wel geen antwoord. Dat kan ook wel eens gebeuren: dat u niet eens een antwoord heeft.

Maar ze bewandelen wel een goede weg. Ze gaan op zoek naar de Opperste Geheimschrijver. Die is nog in de stad; en was gegeven als de eerste prediker. We hebben gezien dat hij ongesteld was en zijn werk dus als zodanig niet kon doen. Bunyan bedoelt daarmee niet te zeggen, dat de Heilige Geest onvermogend is om te werken, maar dat de toestand van de stad Mensenziel zo kan zijn, dat de Heilige Geest bedroefd is. En daarom komt de Heilige Geest nog niet te hulp. En dat gebeurd hier in deze stad in die zin, en we hopen dat u begrijpt wat Bunyan daarmee bedoelt: Dat de Heilige Geest, de stad, als het ware eens terug laat vallen op zichzelf, opdat ze eens zouden zien wie ze zijn; en zouden moeten zijn tegenover El-Schaddaï. Wat kunnen ze daar nu van terecht brengen?

Luister, welke drie zaken aan de Opper Geheimschrijver zijn voorgelegd; en welke drie antwoorden de Opper Geheimschrijver geeft aan de stad Mensenziel. Ze vragen hem in de eerste plaats: “Ach, wil ons toch weer in gunst aannemen en ons gehoor geven in onze ellende.” Het antwoord van de Opper Geheimschrijver is: “Ik ben nog ongesteld. Ik ben nog niet geheel genezen en ik kan dit dus nu niet doen.” Wat betekent dat? Dat betekent dat de zoete vertroostingen van de Heilige Geest, de stad Mensenziel, in die toestand, nog niet gegeven wordt. Ze ontvangen niet die zoete verkwikkingen, die zoete vertroostingen, van de Heilige Geest, die toch de Trooster heet.
Het tweede verzoek is: “Wil ons raadgeven tegen het leger van Diabolus, met die vele duizenden Twijfelaars. Wat moeten wij toch beginnen tegen deze verschrikkelijke overmacht?” Dan antwoordt de Opper Geheimschrijver: “Kijk de wet van uw Vorst maar eens goed in, wat hij zegt wat je moet doen.” Hij werpt de stad Mensenziel terug op het Woord. Lees het Woord maar en wil daar maar zoeken, wat de wil van je vorst is, wat de wil des Heeren is.

En het derde lijkt merkwaardig, maar het is toch wijs dat het zo opgetekend is. Het derde wat de stad Mensenziel vraagt is: “Help ons bij het opstellen van een verzoekschrift aan El-Schaddaï. Wil dat verzoekschrift alstublieft met uw handtekening ondertekenen; zodat het straks aankomt bij El-Schaddaï, ondertekend door de Opperste Geheimschrijver.” U zou zeggen, dat dit eigenlijk een verzuchting is of de Heilige Geest weer in ons en voor ons, bij God, wil bidden, zodat de gebeden, God aangenaam zijn. Wat is het antwoord van de Opperste Geheimschrijver op dit derde verzoek? Hij zegt: “U hebt El-Schaddaï en zijn Zoon, Vorst Immanuel, beledigd. En daarom zeg ik u dat u eerst maar eens moet handelen, zo goed als u zelf kunt. U moet eerst maar eens naar besten zelf handelen.” Wat is nu toch de betekenis van dit antwoord? Wel dit: “Gehoorzaamheid is beter dan offerande.”

Noodzakelijk zelfonderzoek
Want het komt voor dat mensen tot God willen bidden zonder te breken met zonden. Ze willen wel aan God vragen om hulp, om redding, om vergeving, om heil, om verzoening, om sterkte, in de strijd tegen de vijand, maar ze willen niet alle zonden uitbannen. Er is geen bekering. Men onderzoekt zichzelf niet. Men onderzoekt niet of er nog een zonde heerst; en krachtig is. En dat is de bedoeling van de Opperste Geheimschrijver hier. Hij had al gezegd: “Zie eerst de wetten van uw vorst eens in.” En nu zegt hij ook: “U moet eerst een handelen naar beste kunnen. Ga u eerst maar eens afvragen wie u voor God geweest bent; en wie u voor God moet zijn.”

En zo moet de benauwde toestand van de stad Mensenziel, onder de hevige aanvallen van vorst Diabolus, aanleiding geven tot zelfonderzoek. Het moet tot onderzoek zijn van inwonende zonden. Tot onderzoek naar hetgeen waardoor ze God vertoornd hebben, opdat de zonden afgebroken worden, door gerechtigheid. Opdat er vernieuwing zou plaatsvinden in de stad Mensenziel. Dat is een vernieuwing, een strijden tegen het kwade, die El-Schaddaï en Vorst Immanuel ook wensen; ja, waar de Heilige Geest, de Opperste Geheimschrijver, ook toe aanzet. En wij zullen in het vervolg nog zien wat dan het verloop van deze strijd is.

Psalm 44 : 5 en 15