17. Heilige Oorlog

De Heilige Oorlog XVII

Zingen: Psalm 54 : 1 en 2
Schriftlezing: Psalm 54

We zijn toegekomen aan hoofdstuk tien van het boek de Heilige Oorlog. En dit hoofdstuk lezen we over een helse list, een duivels, diabolisch complot, tegen de stad Mensenziel. De hel neemt geen rust om de stad Mensenziel in zijn macht te herkrijgen en dat blijkt.

Diabolisten die nog springlevend zijn in de stad Mensenziel
De Diabilusmannen die achtergebleven zijn in de stad en die zich in de wallen van de stad verscholen hebben, zijn nog springlevend. U weet misschien nog dat er Diabolusmannen gedood waren, zoals: Godverzaker, Zinnelijke Lust, Godvergeter, Hardhart, Valse Vrede, Onwaarheid, Opgeblazen en Onbarmhartig. Alleen Ongeloof was aan de dood ontsnapt. En naast hem zijn er nog veel andere Diabolisten die nog leven. En zij komen op het onverwacht te voorschijn.
Laat ieder, die het leven dat uit God is, niet vreemd is het ook maar onderzoeken. Het zijn Diabolusmannen die in een ieder van ons leven, wie we ook zijn. Maar die ook bij hen, die de Heere vrezen, soms nog springlevend blijken te zijn.

Let eens op hun namen, daaronder zijn: Toorn, Onreinheid, Overspel, Moord, Overdaad, Bedrog, Boosoog, Lastering en Gierigheid. Het zijn allemaal Diabolusmannen van wie de Prins Immanuel toch duidelijk gezegd had dat ze uitgeroeid moesten worden. Hij had vooral die opdracht gegeven aan de heer Vastewil, maar het was niet uitgevoerd zoals het eigenlijk uitgevoerd had moeten worden. U weet, hoe dat het volk van Israël in Kanaän zoveel overlast gehouden heeft, in de tijd van de richters en ook later nog in de koningentijd, van de Kanaänieten die niet uitgeroeid waren. En dat is hetgeen zich iedere keer weer afspeelt. Dat is wat we hier beschreven vinden. Dat moet nu ook een ieder, die de Heere vreest en liefheeft, toch in zichzelf ervaren. Wat is er veel kwaad in hen overgebleven. Wat leven er nog boze, zondige zaken, die op het onverwachts tevoorschijn kunnen komen en het verderf van de stad Mensenziel dreigen mee te brengen. U weet, Immanuel heeft de stad de rug toegekeerd. Hij is beledigd en heengegaan. En juist nu achten de Diabolusmannen de tijd gekomen om bijeen te komen, en wel in de schuilhoek van de heer Boosheid. Daar komen ze samen in een samenzwering, in een boos overleg, om te zien wat ze kunnen doen, om de stad Mensenziel weer in de handen van Diabolus te brengen.

Daar zijn voorstellen; één die daarbij het eerst zijn mond opent, is de heer Onkuis. Hij zegt: “Weet u wat we moeten doen? We moeten trachten om ons als dienstknechten aan te bieden in de stad Mensenziel. En dan zullen we winnen aan invloed en zullen we het innemen van de stad voor onze heer Diabolus vergemakkelijken.” Dienstknechten zijn het! Gluiperig en kruiperig moet de zonde zich aandienen. Als dienstknechten onderworpen je werk gaan doen, daar waar je in dienst genomen wordt. Daarna opent Moord zijn mond en zegt: “Toch geloof ik dat het nu niet de geschikte tijd is om het te doen. Want de stad is nog in hevige onrust; na het optreden van Vleselijke Gerustheid. Ik denk dat we nu niet meteen moeten trachten de stad weer aan Diabolus te brengen, want de stad is op het ogenblik erg ontdaan; nu het vertrek van Immanuel bekend geworden is, en nu iedereen roept en zucht en de verzoekschriften heengezonden worden naar het land van El-Schaddaï. Het is nu de tijd niet. We kunnen beter onze tijd afwachten en listig zijn als de vossen. Laten we een brief aan Diabolus zenden. Laten we hem vragen om zijn krachten ook samen te spannen; om de stad Mensenziel op een geschikte tijd weer aan zich te trekken

Een schrijven van diabolisten in Mensenziel aan Diabolos
Dat plan vindt bijval en al spoedig wordt een deftig geschrift opgesteld, waarvan het opschrift luidt: “Aan onze grote heer, de vorst Diabolus, wonende op de bodem der hel. Grote vader en machtige vorst Diabolus, wij uw trouwe aanhangers, zijn overgebleven in de rebellerende stad. We hebben van u ons aanzijn ontvangen en leven uit uw hand. En kunnen onmogelijk in onverschilligheid aanzien dat u zo veracht en zo onvriendelijk bejegend wordt, door de inwoners van de stad Mensenziel. Men versmaadt u en het is ons hoogst onaangenaam dat men uw aanwezigheid niet meer wil ervaren. En daarom, wij schrijven u nu, omdat wij toch de hoop nog niet opgegeven hebben dat u tot ons weerkeert en dat deze stad opnieuw, o Diabolus, uw woning worde. Zeker, ze zijn afgeweken, maar nu zijn zo ook van hun heer weer afgeweken. En hij is weggegaan. En alle verzoekschriften die heengaan naar het hof van El-Schaddaï worden niet beantwoord. Daarbij zijn de mensen van de stad bijzonder verzwakt. Er heerst hier een ernstige ziekte en die houdt nog aan. En het is een ziekte die niet alleen heerst onder de lagere standen, nee, ook degenen die de stad regeren, zelfs de kapiteins van Immanuel, lijden aan de ziekte die hier heerst. En u mag wel weten dat er velen van de oorspronkelijke bewoners van de stad Mensenziel ernstig ziek. Wij zijn niet ziek. Wij zijn juist springlevend en juist extra sterk en gezond in deze tijd. En wij denken dat dus de geschikte tijd welhaast gekomen is. Dat u, o Diabolus, een aanval moet wagen op de stad Mensenziel. Wij zijn gereed om uw handlangers te zijn. Wij wachten op uw bevelen en zijn klaar om ze op te volgen, al hangt er ons leven ook vanaf.”

Op soortgelijke wijze hebben de Diabolusmannen uit de stad Mensenziel bericht gestuurd aan Diabolus. ‘Ten huize van de heer Boos,’ zo beëindigen ze hun brief, ‘die nog overgebleven is in onze begeerlijke stad Mensenziel.’ De bode die de brief moet overbrengen, draagt de naam: Onheilig. Hij is vanzelf geschikt tot zulk een werk. En hij komt met een brief aan de Hellepoortsheuvel; waar hij aanklopt bij de deurwachter die de naam draagt van: Cerberus. Deze neemt de tijding aan en laat gelijk zijn stem weerklinken in de holen van de hel: “Tijding uit de stad Mensenziel. Ze komt van vertrouwde vrienden.”
Uit alle hoeken van de afgrond komen dan de duivelen en hun oversten tevoorschijn. Beëlzebul wordt niet gemist en ook Lucifer, Apollyon met al de rest van het gespuis uit de hel, zijn daarbij. Ze komen allen om te horen van de brief die daar is gekomen uit de stad Mensenziel. En de lezing van de brief vindt weerklank tot in de uithoeken van de hel. Onmiddellijk wordt de doodsklok geluid. De helse vorsten verheugen zich en zeggen: “Nu zal de stad Mensenziel ongetwijfeld haar ondergang beleven. Nu zal ze het onderspit delven.” En de klokkenluider roept om het hardst, door het klokgelui heen: “Er moet plaatsgemaakt worden in de hel voor de stad Mensenziel.

Retourbrief van Diabolos
Het bewijst wel dat men hoopt dat de stad Mensenziel weer spoedig in het bezit van Diabolus zal komen. Wat een akelige plechtigheid in de helse gewesten, die eerst gepleegd wordt, voordat vorst Diabolus gaat oordelen over de inhoud van de brief; en deze gaat beantwoorden. Want dat gebeurt. Daar wordt krijgsraad gehouden. Vorst Diabolus, die toch uiteindelijk de vorst van de stad was geweest, schrijft dan, naar eigen goedvinden, een brief aan de Diabolusmannen in de stad Mensenziel. Een brief die dan ook Onheilig weer met zich mee mag nemen.

Diabolus begint deze brief met: “Aan ons geslacht, de hoogmogende Diabolusmannen, die nog wonen in de stad Mensenziel.” Diabolus wenst hen dan een gelukkige uitslag van hun plan; van het voornemen dat ze koesteren om, uit liefde tot zijn eer en heerlijkheid, de stad Mensenziel opnieuw in zijn macht te brengen. “Beminde kinderen en leerlingen,” zo schrijft Diabolus in die brief. “Mijne heren Onkuis, Overspel en al de anderen…” Hij is verheugt om weer een boodschap uit de stad Mensenziel gekregen te hebben; overgebracht door zijn vertrouweling Onheilig.” En hij verhaalt dan aan de Diabolusmannen hoe de klokken in de hel geluid hebben bij het vernemen van deze tijding. U weet dat er vreugde is, in de hemel, over één zondaar die zich bekeerd. Maar u bemerkt dat er ook vreugde in de hel is, als een kind des Heeren in de zonde valt. Blijde is men geweest, ook vanwege de slechte toestand van de inwoners van de stad Mensenziel. Men is er verheugd over dat ze ziek zijn en dat daar tegenover de Diabolusmannen gezond zijn. Het is een heerlijk bericht in de hel.
“En,” zo zegt Diabolus,” wij maken ons gereed om, met een sterke macht, de aanval op de stad Mensenziel weer in te nemen en de stad weer in onze macht te brengen. Maar wil ondertussen goed onderzoek doen naar de zwakke plaatsen van de stad Mensenziel. Wij willen wel goed weten hoe wij de stad het gemakkelijkst kunnen krenken.” Dat wil de duivel altijd graag weten. De zwakke plekken, van ons mensen, zoekt hij op, om waar hij maar kan, ons het beste treffen.

Diabolus doet al een voorstel. Hij schrijft: “Onze gedachten zijn dat wij de stad misschien het beste in onze macht kunnen krijgen in de weg van een loszinnig leven. Maar een mogelijkheid is ongetwijfeld ook om hen te verleiden tot wanhoop, tot vertwijfeling. Ook is het mogelijk de stad door buskruit in de lucht te laten springen en dan wel door het buskruit van hoogmoed en zelfbedrog. Diabolus ziet wel mogelijkheden. Hij zegt: “En als de stad nu weer in mijn macht komt, komt ze voorgoed in mijn macht. Want, is deze stad twee keer overwonnen, dan is ze mijn eeuwige buit. Dat is een wet van de heer van de stad. Dat is een wet van El-Schaddaï en van Immanuel. Maar houdt u dus gereed om een ijselijk krijgsgeschrei aan te heffen tegen de dag dat ik met mijn sterke legermacht kom om de stad te overwinnen. Al de zegeningen van de afgrond moeten over u zijn,” aldus besluit Diabolus zijn brief; die hij ondertekent met: “gegeven aan de mond van de put des afgronds door gemene toestemming van al de vorsten der duisternis om gezonden te worden, naar het geweld, dat wij nog in Mensenziel uitoefenen, door de hand van de heer Onheilig. Door mij, Diabolus.”

Beraadslaging van de Diabolusmannen
De Diabolusmannen, nog in de stad Mensenziel bijeen vergaderd in het huis van de heer Boos, ontvangen deze brief. De brief wordt gelezen en er vindt een beraadslaging onder hen plaats. “Wat moeten wij doen? Wat is het nuttigst nu wij zo horen wat Diabolus zegt? We moeten drie zaken overwegen. Moeten we de stad tot een loszinnig leven proberen te brengen? Moeten wij de stad in wanhoop en vertwijfeling brengen? Of moeten wij de stad in de lucht laten springen en door het buskruit hoogmoed en zelfbedrog stuk maken? Bemerkt u, dat zijn drie bijzondere listen van de duivel voor heb hen die tot God getrokken zijn; die de Heere zijn gaan zoeken, en die Hem lief gekregen hebben, en die de duivel niet kwijt wil. Het zijn aanvallen voor hen die wedergeboren worden tot een levende hoop; en op wie de duivel zijn helse aanvallen gaat plegen. Herkent u deze drie strikken? Een losbandig leven, wanhoop of hoogmoed en zelfbedrog.
“Wat moeten we doen?” zo beraadslagen de Diabolusmannnen. “Nu de heren uit de afgrond, de machtigen uit de hel, ons deze drie raadslagen voorstellen; wat zullen we kiezen? De weg der loszinnigheid, die der wanhoop of die der hoogmoed?”

Men is van oordeel dat die tweede weg uiteindelijk toch wel de beste geacht moet worden voor de stad. Bedrog neemt het woord en hij zegt: “Zeker, het kan nuttig zijn de stad tot loszinnigheid te bewegen; en het zou niet onverdienstelijk zijn om haar tot hoogmoed te brengen, maar uiteindelijk denk ik dat we het het verste brengen als wij de stad tot twijfelmoedigheid kunnen bewegen; als de stad gaat wanhopen. Want als we zover komen met haar, dan gaat ze twijfelen aan de liefde van haar Vorst. En als ze gaat twijfelen aan zijn liefde, gaat ze stoppen met het sturen van verzoekschriften. Dan zullen de bewoners tegen elkaar zeggen: “Wat heeft het nog voor zin om nog een verzoekschrift te zenden, want El-Schaddaï wil ons toch niet horen en Immanuel zal toch niet komen. Stop maar met het verzenden van verzoekschriften.” Herkent u het? Het is de taal uit de hel, een list van Diabolus, die de heer Bedrog nu voorstelt in de beraadslaging van de Diabolusmannen. “Laat ze maar twijfelen aan de liefde van El-Schaddaï. Laat ze maar stoppen met het verzenden van verzoekschriften. En laten wij dan toch trachten, als voorbereiding op die wanhoop, ons te verhuren als boeren bij hen, bij wie we onze verderfelijke invloed kunnen doen gelden. Laten we ons op de markt te huur aanbieden en dienst nemen als arbeiders. En als we dan proberen, om op de plaats waar we in dienst genomen worden, zoveel mogelijk te verderven en daardoor zoveel mogelijk El-Schaddaï en Immanuel te vertoornen, dan zal hij de stad nog uitspuwen en van haar walgen.”

Vermomde Diabolusmannen in de stad Mensenziel
Dit voorstel vindt toejuiching; zo moet het gebeuren. De Diabolusmannen moeten zich verkleden, vermommen en zich zo anders voordoen dan ze zijn. Drie worden er uitgekozen en melden zich om dit werk op zich te nemen. Het zijn de heren: Gierigheid, Onreinheid en Gramschap. Maar we zeiden al dat ze zich verkleed moesten aanbieden. En Gierigheid neemt dan ook de naam aan van Spaarzaam. En Onreinheid neemt de naam aan van Geoorloofd-vermaak. En Gramschap neemt de naam aan van Voortvarendheid.
Hier zien we het beginsel van het goedpraten van het kwade. De zonden toelaten onder het mom dat het geen zonde is. Dan wil men niet weten gierig te zijn, maar acht men zichzelf spaarzaam, terwijl men toch, aan God en aan de Zijnen, het goed onttrekt. Daar wil men niet onrein heten, maar zegt: ‘Het is geoorloofd vermaak wat ik pleeg. Dan wil men zijn toorn niet als door de hel ontstoken zien, maar men acht het slechts voortvarendheid te zijn; om zo zijn doel te bereiken. Zo werkt de duivel onder hen die de Heere vrezen.

De drie Diabolusmannen staan op de markt verkleed in prachtig witte schapenvachten. Het zijn wolven in schaapsklederen. Ze komen niet in de kleur van Diabolus, niet in het zwart van de vorst der duisternis. Maar ze komen wit, als engelen des lichts. Ze spreken zelfs de taal van de stad Mensenziel. En ze hoeven niet lang te staan of ze worden al in dienst genomen. De heer Gemoed huurt Spaarzaam. En de heer Vreze Gods huurt Voortvarendheid. Alleen Geoorloofd-vermaak heeft nog enige moeite om zijn diensten uit te besteden, omdat de inwoners vasten. Maar als dat voorbij is, dan is er ook plaats voor Geoorloofd-vermaak. Hij wordt in dienst genomen bij de heer Vastewil. Waar deze Diabolisten hun dienstbetrekking hebben, daar proberen ze nu, zoveel als mogelijk is, kwaad te stichten. En dat lukt de heer Gierigheid wonderwel. En ook de heer Onreinheid of Geoorloofd-vermaak weet grote verwoestingen aan te richten en veel verderf te zaaien in zijn omgeving. Alleen Voortvarendheid wordt al gauw herkend als een schelm uit de hel. En hij moet maken dat hij wegkomt; of Vreze Gods zou hem aan de hoogste boom geknoopt hebben. Maar evenwel Geoorloofd-vermaak en Spaarzaamheid brengen het ver in de verwoestingen die ze aanrichten.

Dan wordt er een brief gezonden, door de Diabolusmannen, over wat er gedaan is en wat men van plan is. Deze brief is weer gericht aan Diabolus, de vorst van de hel, die ook heer wil zijn van de stad Mensenziel. Deze brief vangt aan met: “De heren der ijdelheid zenden aan de grote en machtige Diabolus, uit onze holen en spelonken in en om de wallen van Mensenziel, groetenis. Onze grote heer en onderhouder van ons leven, Diabolus. Hoe blijde waren wij als we uw vaderlijke bereidwilligheid vernamen om ons behulpzaam te wezen ten einde Mensenziel in het verderf te storten.” Wat kun je toch mooie woorden gebruiken om iemand zijn ondergang te zoeken, wat kun je het toch prachtig aankleden om het verderf van de stad Mensenziel te zoeken. Want daar is het op gericht! En dan doet men verslag van de beraadslagingen en deelt Diabolus mee dat de keus gevallen is op: de zee van wanhoop. Daar, wil men de stad Mensenziel, in zien verdrinken. En dan acht men de beste hulpmiddelen die Diabolus daartoe sturen kan: een leger van twijfelmoedigheid. Verder bericht men hem dat drie vertrouwelingen zich verkleed hebben en dienst genomen hebben in de stad, om zoveel mogelijk te verwoesten en te verderven.

Tenslotte vinden we in deze brief nog een voorstel aan Diabolus, waarin men zegt: “Wil maar komen op een marktdag. Dan, wanneer het in de stad een geweldige drukte is, en iedereen bezet is, dan neemt men het zo nauwkeurig niet met de wacht. En dan kun u te gemakkelijker, in de vele bezigheden, de stad Mensenziel innemen.
U bemerkt dat het er met Mensenziel slecht voor schijnt te staan. Haar toestand is jammerlijk. El-Schaddaï is immers beledigd. Vorst Immanuel heeft gekrenkt de stad verlaten. De vijanden in de stad, de Diabolusmannen, komen uit hun schuilhoeken en doen hun verderfelijk werk. Ze zijn sterk en krachtig. En de verzoekschriften, die nog wel uitgingen, werden toch niet verhoord. Er kwam niet één antwoord op. Het is wat als de hemel zo gesloten is!

De ziekte neemt toe
Maar in de stad zelf werd het toch niet beter. De onreinheid nam niet af, maar toe. De stad was ziek, vele inwoners; zelfs de kapiteins van El-Schaddaï waren er slecht aan toe. Er waren zelfs wel elfduizend inwoners die aan de ziekte bezweken. De heer Onheilig, de boodschapper van de Diabolusmannen, komt weer aan bij de Hellepoortheuvel; bij Cerberus die hij onderhand kent als een vertrouweling. Zij spreken met elkaar over de toestand van de stad Mensenziel. In de zin van: “Wel oude vriend, hoe staat het in de stad? Wat komt u hier doen?“ En dan spreken ze er met elkaar over dat het er met de stad Mensenziel slecht voorstaat en dat het er voor vorst Diabolus goed uit ziet. Men meent zelfs te werken in het belang van de stad Mensenziel!

Onheilig zegt: “Ik denk dat de toestand waarin de stad nu verkeert zo onderhand de beste is die je hebben kunt, om haar weer in de macht van Diabolus te krijgen. Want de godsvrucht is er niet zo levend. En hun heer is op hen vertoornd. Er heersen ook erbarmelijke ziekten. “Prachtig,” zegt Cerberus, “o ik wens van harte dat u, als Diabolusmannen, haar weer aan Diabolus uitleveren kunt. Onheilig zegt: “Ach, ik denk dat het ook wel lukken zal. Die onnozele duiven hebben geen hart in hun lijf. Wij moeten het haast wel winnen.”
En dan dient Cerberus de boodschapper Onheilig aan bij zij heren in de helse gewesten, in de duistere spelonken van Diabolus.
Diabolus spreekt hem aan met: “Welkom, gij trouwe dienaar.” En ook de andere overheden uit de afgrond heten hem welkom in hun midden. Onheilig wenst, op zijn beurt, Diabolus vleiend toe dat hij eeuwig heer en koning over Mensenziel zij. Dan wordt de brief besproken die hij meegebracht heeft. De middelen die men heeft overwogen, worden nu opnieuw in de hel overwogen. Men zegt: “We geloven toch dat het plan van de Diabolusmannen wel zal lukken, om de stad in twijfelmoedigheid en in wanhoop om te brengen, en aan ons te trekken, lijkt ons een best middel.

Een boos plan van Lucifer
Dan neemt Lucifer het woord: “Maar weet u wat mij erg geschikt lijkt, hierbij, om toch de stad eerst tot goddeloosheid, tot zonde te bewegen. Dat is onlangs onze vriend Bileam ook zo goed gelukt bij het volk Israël. Hij heeft het volk tot goddeloosheid bewogen en toen was de overwinning gemakkelijk te behalen. En daarom lijkt het me dat wij dat plan ook moeten uitvoeren. Wie kan dat tegenhouden? Nu ja, als de stad genade zou krijgen, maar ik denk niet dat El-Schaddaï haar nog genadig zal zijn. Alleen heb ik mijn bedenkingen tegen de marktdag. Zou men op zo’n drukke dag juist geen dubbele machten uitzetten?”
Dat zou wel nodig zijn, vindt u niet; als je extra druk bent! Of begrijpt u dat niet? Luther die deed het. Luther, die dicht bij de Heere leefde, (als hij marktdag in zijn ziel had zou je zeggen, als hij erg druk was) stond dan juist vroeger op. Dat deed hij niet om wat harder te werken, maar om wat eerder aan zijn gebed te beginnen; om de Heere te vroeger te zoeken; om meer wachten uit te zetten bij de stad Mensenziel. Dat is wel een goede zaak: hoe drukker, hoe meer gebed!

Lucifer schijnt dat best te weten, terwijl kinderen Gods dat vergeten! In de hel weet de duivel soms beter hoe dat we het zouden moeten doen, dan dat we het zelf weten. We moeten ons wel schamen. Daarom is Lucifer beducht om het op een marktdag te doen.
Beëlzebul neemt ook het woord en zegt: ”Ik heb ook zo mijn bedenkingen, want ik vraag me af of de stad weet van haar erbarmelijke toestand. Zijn ze er zich van bewust of zijn ze wat ingeslapen? Als de stad zich ervan bewust is, dan heb je kans dat ze wakker en waakzaam zijn. Maar als ze ingeslapen en ingedommeld zijn; overval ze dan maar op een marktdag. Dan kan het geen enkel kwaad; dan is de overwinning toch de onze.” Ziet u hoe dat de hel voorzichtig overweegt hoe dat Gods kinderen gevangen genomen moeten worden; als een prooi voor de vorst der duisternis. De duivelen letten erop of een kind des Heeren zich zijn ellendige, vervallen toestand, bewust is. Ze kijken of hij weet hoe ingezonken hij is. Want als hij het weet, dan is hij toch weer waakzaam en beducht dat de duivel hem nu als een zekere prooi weg zal voeren.

Maar het ergste is de toestand van Gods kinderen als ze zich ook niet bewust zijn hoe erg het met hen is. Als ze niet bemerken hoe ingezonken en vervallen ze zijn. Dan hebben de Diabolusmannen de meeste macht over hen. Onheilig wordt erbij gehaald. Men wil van hem nog wat informatie hebben. En hij zegt: “Maak u niet ongerust, de stad is in danig verval. Geloof en Liefde zijn vervallen. Immanuel is weg; er komt geen antwoord op alle verzoekschriften die naar hem gezonden worden. Ook zijn er in de stad geen hervormingen meer. Men doet er eigenlijk niets aan.” Diabolus zegt: “Ha, dat moet je hebben. Nu gaat het goed. Als de loszinnigheid heerst in de wandel, dan zijn die verzoekschriften niets meer waard. Dan kunnen ze net zoveel verzoekschriften wegzenden als ze willen; die hoort El-Schaddaï toch niet. En daar reageert Immanuel toch niet op, want hun verzoekschriften komen niet uit hun hart.”

Vraag u het zich ook wel eens af, waarom de Heere niet hoort? Als er een loszinnige wandel is, een slordig leven, dan kun je bidden wat je wil. Zelfs de duivel weet dat God zulke gebeden niet verhoord. Diabolus zegt: “Die verzoekschriften zijn van geen waarde als ze gepaard gaan met een loszinnig leven; en het hart er niet bij is.
Apollyon doet nog een voorstel en die zegt: “Ach, laten we de stad op een rustige wijze innemen; dan is de overwinning zeker de onze. Maar dan hoeven we niet veel kracht te gebruiken. Dan hoeven we niet met een legermacht te komen. Laten we de stad rustig, meer en meer, verderven door de zonden. En als ze meer en meer verstrikt raakt en verziekt wordt, zal Immanuel de stad wel vergeten. Wij moeten de stad besmetten. U weet toch wel dat Vleselijke Gerustheid er uiteindelijk voor gezorgd heeft dat Immanuel de stad de rug toekeerde? Nu, als Vleselijke Gerustheid dat heeft kunnen bewerken, zouden dan bijvoorbeeld Gierigheid en enige anderen van de Diabolusmannen de stad niet in hun macht kunnen houden? Weet, dat drie Diabolusmannen in de stad meer vermogen dan een heel leger van Diabolus buiten de stad!” Dit geeft ook genoeg stof tot overdenking…
En daarom heeft Apollyon er nogal verwachting van. Hij zegt: “Wij hebben niet zo’n groot leger nodig. Straks dan is de stad Mensenziel eeuwig het bezit van Diabolus. En dan zal Vorst Immanuel zelfs zijn stormrammen terugtrekken, zijn kapiteins naar huis halen, en dan is de stad voorgoed de onze. Als ze maar langzamerhand meer verziekt door de zonde.

Diabolus heeft haast
Maar Diabolus wordt woedend. Hij kan dit alles niet aanhoren en hij zegt: “Nee, ik heb geen geduld; ik kan niet wachten. Al die langdradige handelswijzen van u kunnen mij niet behagen. Ik heb honger naar de stad Mensenziel. En de hel moet gevuld worden met haar. En daarom, ik heb een brandende begeerte om die stad voortvarend aan ons te trekken. Onmiddellijk moet het leger in gereedheid worden gebracht.”
Hoewel het waar is dat de raad van Apollyon een veel grotere verwoesting van de stad bewerkt zou hebben; toch krijgt Diabolus’ woord de overhand. En dan zien we dat de trom geroerd wordt in het land van Twijfelzucht. Dat land is niet zover van de Hellepoort. Misschien weet u het te vinden. In dat land worden meer dan twintigduizend mannen tot één machtig leger van twijfelaars samengeroepen. Met dat leger van sterke twijfelmoedigheid wil Diabolus naar de stad Mensenziel. Daardoor zal hij de stad weer aan zich onderwerpen, zo rekent hij.

Er wordt een brief opgesteld voor de stad Mensenziel. En Onheilig mag de brief weer overbrengen naar de Diabolusmannen. In die brief, die verder door Bunyan niet opgetekend is, wordt wel gezegd dat men toch nog niet weet wanneer men precies de overval zal plegen; of het nu wel of niet een marktdag moet zijn. Misschien een nacht na de marktdag, zo overweegt men ook wel, is het meest geschikt om de stad te overwinnen. Maar in ieder geval, de heren Lucifer, Beëlzebul, Apollyon, Legio en anderen grote dienaren van Diabolus, hijzelf natuurlijk ook, groeten de stad en wensen haar de voorspoed toe die ze zelf menen te genieten. Onheilig ontmoet op zijn tocht terug naar de stad Cerberus weer en deze informeert naar de plannen; waarna hij de wens te kennen geeft, dolgraag mee te gaan. Wat zou die hellewachter graag tegenwoordig zijn bij de aanval op de stad Mensenziel. Hij brandt van ijver om die stad aan zich te trekken en haar in de hel te zien verzinken. De Diabolusmannen maken zich sterker. Het leger van Diabolus, sterk van twijfelmoedigheid, is gereed en trekt op om het complot, dat in de hel gesmeed is, ten uitvoer te leggen.

En de stad Mensenziel? Ach, ze zenden wel steeds verzoekschriften uit, maar ze hervormen zich niet. Men laat de loszinnigheid, de losbandigheid maar toe. Ja, eigenlijk gaat het in deze tijd van diep verval, waarin zoveel ziekte heerst, nog van kwaad tot erger. Men voelt zich te zwak om te strijden tegen de Diabolusmannen. Men ziet zelfs, dat ze hand in hand door de stad wandelen. Inwoners van de stad vermengen zich met de Diabolusmannen. Voorwaar, het is niet de weg naar verbetering als zo een verbond met de dood, en een voorzichtig verdrag met de hel, gesloten wordt. Zou dit de weg kunnen zijn naar herstel? Evenwel is er Eén die over de stad Mensenziel blijft waken; Die het goede met haar voorhad en blijft hebben. Evenwel zal blijken dat dit helse complot, dat op de ondergang van de stad Mensenziel gericht is, zal falen. En dan zal gezien worden hoe de stad Mensenziel behouden wordt. Maar daarover gaat het dan in het vervolg.

Psalm 140 : 2, 4 en 6