De Heilige Oorlog XVI
Zingen: Psalm 81 : 15, 16, 17 en 18
Schriftlezing: Hooglied 5 : 1-8
We hebben gezien hoe heerlijk de staat van de stad Mensenziel, door de komst van Vorst Immanuel, geworden is. Maar toch waren alle gevaren niet geweken. Daar was al gewaarschuwd voor Diabolisten die zich schuil hielden binnen de wallen van de stad. Ja, vooral in de wallen, want bij het kasteel konden ze niet meer terecht; daar woonde Vorst Immanuel.
Vleselijke Gerustheid
We gaan nu kijken naar één van de Diabolisten, althans een nakomeling ervan, die de stad Mensenziel in jammerlijke slavernij heeft gebracht. Het is een Diabolist, die springlevend was en is. We hopen maar dat u hem kent of leert kennen. Want als je die lui niet kent, dan ben je er ook niet bang voor. En dan zit je zo in hun strikken.
We hebben dus nodig deze Diabolist te leren kennen. Deze man draagt de naam draagt van: Vleselijke Gerustheid. Ja, is hij nu een inwoner van de stad Mensenziel of is het nu een Diabolist? Eigenlijk beide. Dat is merkwaardig zult u zeggen, want in het verleden hoorden we voortdurend, of van inwoners van de stad Mensenziel die daar van oudsher thuishoren; of van indringers die met Diabolus meegekomen waren. Zo kunnen we het nog een beetje uit elkaar houden.
Er zijn bepaalde kenmerken die de mens eigen zijn van oudsher, krachtens Gods schepping; er zijn bepaalde deugden die de mens, heerlijk, vertoonde voor de zondeval. Dat zijn inwoners van de stad Mensenziel. Maar daar zijn ook verschrikkelijke zaken die een mensenleven binnengedrongen zijn, sinds de zondeval, en dat zijn dan de Diabolisten. We konden het zo nog aardig uit elkaar houden en nu gaat het niet meer. Nu treffen we hier iemand aan die zowel inwoner is van de stad Mensenziel, als een Diabolusman. Tenminste, van vaderszijde is hij een Diabolusman. En van moederszijde is hij een inwoner van de stad Mensenziel. Daar heeft een verdrietig huwelijk, een verdrietige vermenging plaatsgevonden.
De vader van Vleselijke Gerustheid hoorde oorspronkelijk niet in de stad. Hij droeg namelijk de naam van Zelfbedrog. Hij was met Diabolus meegekomen en had ontzettend veel invloed gehad in de stad. Hij was gaan behoren tot de aanzienlijken van de stad. Diabolus had gezien dat Zelfbedrog heerlijke triomfen voor hem kon bereiken. Ja, hij was een man waar hij wat aan had in de stad Mensenziel. Hij weet het wel! Hoeveel mensen gaan er niet door zelfbedrog voor eeuwig verloren.
Zelfbedrog was de rechterhand van Diabolus in de stad Mensenziel. Hij kreeg dan ook een hoge plaats, in die schuldige toestand van de stad, naast de heer Vastewil. (Toen was Vastewil nog een dienaar van Diabolus) Zelfbedrog en Vastewil dienden samen Diabolus. Kunt u het nog volgen, met toepassing voor uzelf? Toen is er een huwelijk tot stand gebracht tussen Zelfbedrog en een dochter van Vastewil. En die dochter van Vastewil droeg de naam: Zonder Vrees. Dat kan natuurlijk mooi zijn: In de dienst des Heeren, zonder vrees. Zonder Vrees is dus een inwoner van de stad Mensenziel. Maar in de dienst van de duivel is dat iets verschrikkelijks.
Het kind van deze beiden was Vleselijke Gerustheid. Het was een kind waarin je zowel vader als moeder kon herkennen. Een kind waarin de eigenschappen van vader Zelfbedrog gezien werden, maar ook de eigenschappen van moeder Zonder Vrees. Het was een bijzonder werkzaam en vlug persoon, die er overal in de stad gelijk bij was. Hij stond overal met zijn neus bovenop. En als er iets nieuws was, iets van de laatste mode, wist hij het. En hij begeleidde, als het ware, alle nieuwste verschijnselen, van het begin tot het einde, met zijn tegenwoordigheid. Vleselijke Gerustheid had wel één eigenschap die bijzondere vermelding verdient. Want, was hij overal bij en was hij watervlug; en had hij overal verstand en begrip van; en had hij overal het hoogste woord, toch koos hij altijd partij voor de meerderheid. Nooit zou hij zich voegen bij de minderheid. Wat de meerderheid vond, vond hij ook. Zo gaat het immers met de vleselijke gerustheid; die wil geen strijd, die wil de sterkste zijde kiezen.
Vleselijke Gerustheid had al veel in de stad gedaan in de tijd dat ze nog, geheel en al, in de macht van Diabolus was. Dat was voordat de legers van El-Schaddaï de overwinning hadden behaald. Voordat Vorst Immanuel de stad binnengetrokken was, had deze Vleselijke Gerustheid al een hoge positie verkregen. Hij had de inwoners van de stad Mensenziel voortdurend opgewekt om maar voort te gaan in hun opstand tegen El-Schaddaï. Hij had ze gesterkt om tegenstand te bieden tegen de legers van Vorst Immanuel en tegen de kapiteins van El-Schaddaï. Hij had ze aangezet tot volharding in die strijd. Vleselijke gerustheid wekt op om maar te volharden in de vijandschap tegen God. We hopen ook dat degenen, die moeten vrezen overal buiten te staan, die vleselijke gerustheid kennen. We moeten dus niet denken dat het boek van de Heilige Oorlog verder alleen maar toepassingen heeft voor geoefende, voor gevorderde, voor bevestigde kinderen Gods. Vergis u niet! U ziet hier Vleselijke Gerustheid. Dat is iemand die we allemaal, van binnenuit moeten leren kennen. Dat is iemand die ontzettend veel te vertellen heeft in het leven van de onbekeerden. Hij zit naast Vastewil op de troon en daar regeert hij. Daar probeert hij om u maar in uw vleselijke gerustheid, in uw valse rust, te houden. Dan probeert hij maar om u ook aan te zetten tot blijvende strijd tegen God en tegen Zijn genade. Hij probeert om op te zetten tegen Hem, Die zondaren behoudt. Onderzoek uzelf of u die Diabolusman in uw binnenste ooit tegengekomen bent. En als u hem niet kent, bent u in het grootste gevaar, om in zijn strikken te liggen en ten onder te gaan!
Vleselijke Gerustheid heeft deze belangrijke positie gehad, zolang de stad in de macht van Diabolus was. Maar u weet dat de stad door Immanuel is ingenomen. En wat nu met deze Diabolusman? Wel, hij heeft zijn mantel omgekeerd. We weten niet of het volgende een oud gezegde is: “Als hij vuil geworden is, keer je hem om en dan is hij weer wit.” Maar in ieder geval wist Vleselijke Gerustheid zich van zwart wel wit te maken.
Hij dacht: ‘nu moet ik niet meer Diabolus dienen, maar nu moet ik de Prins gaan dienen.’ En hij heeft zijn uiterste best gedaan om die schijn ook aan te nemen. Voortaan zou hij Prins Immanuel dienen. Maar zou dat kunnen? Kan deze Diabolusman, deze spruit van zelfbedrog en zonder vrees, dienst nemen onder Vorst Immanuel? Hij probeert het en hij krijgt weer heel veel invloed in de stad. Ja, werkelijk! De mensen luisteren naar hem. Hij spreekt, nu de stad zo heerlijk geworden is; en zo kostelijk vernieuwd is door de genadeheerschappij van Vorst Immanuel, tot de lieden van de stad Mensenziel. Hij spreekt over de sterkte van de stad en over haar grote schoonheid. Ook spreekt hij over haar onoverwinnelijkheid, over haar heerlijke kapiteins, over de slingerwerktuigen en de stormrammen, de forten en kastelen.
De verleiding van Vleselijke Gerustheid
Vleselijk Gerustheid zegt: “En we hebben de belofte dat we altijd zo gelukkig blijven. Het kan nooit veranderen. Maak u nergens zorgen over.” Nu komt hij niet als een Diabolusman, maar als een dienaar van Immanuel. Is dat echt zo? Hij vleit de stad. Hij spreekt van alle mooie dingen, van alle gaven, die Vorst Immanuel haar heeft gegeven. Mag dat dan niet? Wie ziet hier kwaad in, je mag dat toch aanwijzen? Hij zegt: “Kijk eens wat je hebt gekregen. Kijk eens wat een heerlijke gaven, wat een wondere versterkingen, wat een kostelijke beloften.” Dat is toch niet vleselijk, maar geestelijk? En als je nu daarop zien mag dan heb je toch geestelijke rust? Zou Vleselijke Gerustheid zijn naam óók niet hebben moeten veranderen in Geestelijke Gerustheid? Nee! Het is Vleselijke Gerustheid. O, hier blijkt hoe wijs Bunyan is en hoe hij ook ziet op die wonderlijke vermenging die er plaatsvindt.
Zo kan hier Vleselijke Gerustheid, in geestelijke zaken, de stad Mensenziel in het grootste gevaar brengen. En wat gebeurd dat nog dikwijls, door te zien op de gaven en genaden die Vorst Immanuel de stad heeft gegeven. Laten we dit proberen te verduidelijken. Dan zegt men: “Ik ben toch maar een gelovige. Ik heb geloof en genade van God gekregen; en ook hoop, onwankelbaar! En liefde heb ik ook veel gekregen, een brandend hart. En daarbij heeft de Heere mij kostelijke beloften gegeven. Die zijn allemaal van mij. Ik geloof dat er geen afval der heiligen is. Ik geloof in de gave van de volharding en daarom: eens bekeerd, altijd bekeerd! Dat wordt me nooit meer afgenomen. Dat kan niet.” Begrijpt u dit? U zegt: “Ja, maar als het dan zo is, als het gaven van God zijn en het je gegeven is, dan mag je dat toch zien. En dan mag je daar toch in roemen?” Vleselijke Gerustheid vleit de stad Mensenziel met allemaal zaken die écht verkregen zijn van Vorst Immanuel. Al die weldaden worden bezien en toch gaat het verkeerd. Dit is levensgevaarlijk voor de stad Mensenziel, die in de macht van Vorst Immanuel is gekomen. Laten we het maar eens verder bezien hoe dit afloopt. En misschien dat u het dan wat beter zult begrijpen.
De liefde tot Immanuël verkoelt
Immanuel ziet dit allemaal aan. Hij ziet hoe dat Vleselijke Gerustheid de stad zo toespreekt. Hij ziet dat de stad Mensenziel gaat rusten op wat ze gekregen heeft. Hij ziet het aan hoe Vleselijke Gerustheid van huis tot huis gaat en iedereen persoonlijk aanspreekt, maaltijden bereidt, feesten gaat houden; die tenslotte zelfs eindigen in spotternijen. Vorst Immanuel ziet hoe ook zelfs de leiders van de stad, zoals de burgemeester Verstand, de heer Vastewil, de griffier Geweten, beïnvloed worden. Ze worden meegesleept door het spreken van Vleselijke Gerustheid. Wat had Vorst Immanuel toch gezegd? Vorst Immanuel had ze wel gewaarschuwd: “Uw veiligheid ligt niet in de kracht, in de sterkte, van de gaven die ik u gegeven heb, maar in het gebruik ervan.” Verstaat u dat? De veiligheid en kracht van de stad moet niet gezocht worden in de aanwezigheid van de kapiteins, van de stormrammen. Het moet niet gezocht worden in de aanwezigheid van de verdedigingswerktuigen of in welke genade of gaven dan ook, die geschonken zijn. Daar ligt de kracht niet, maar het ligt in het gebruik daarvan! Er moet een goed gebruik van gemaakt worden. Men mag er niet op rusten als in een vleselijke gerustheid.
Vorst Immanuel had altijd gezegd: “Nodig is de gemeenzame omgang met hem en de inwoning van hem in de stad Mensenziel.” Nodig is de liefde tot hem, het zoeken en vragen naar hem en naar zijn Vader. Daarin moest de kracht liggen; in het voortdurend luisteren naar de Prins, in het vrezen en beminnen van de Prins.” Hij heeft het uitgesproken: “De Diabolusmannen moet men stenigen.” Vleselijke Gerustheid verdiende geen leven in de stad Mensenziel. En als hij gestenigd was, dan zou Vrede Gods blijven. Vrede Gods had immers zo’n hoge positie gekregen, naast de heer Vastewil. Hij was medegouverneur van de stad Mensenziel. Maar Vorst Immanuel zag, met grote droefheid, hoe dat de liefde tot hem, verkoelde. Hij zag hoe dat het geloof wat hij gegeven had, niet doende was. Hij zag de toestand van heel deze stad, die inzonk in een verkeerde rust. En hij sprak daarover met de Opperste Geheimschrijver, die ook in de stad vertoefde. En samen beweenden ze toestand van de stad Mensenziel.
Vorst Immanuël dreigt de verrekken
Vorst Immanuel besloot toen bij zichzelf: “Ik ga hier maar weg. Ik vertrek uit deze stad.” Let wel, met het doel dat de stad Mensenziel zich hierin schuldig zou kennen. Opdat de stad zou leren dat ze schuld had jegens Vorst Immanuel en jegens zijn Vader El-Schaddaï; door zo te luisteren naar Vleselijke Gerustheid. En door zo te doen wat deze de stad ingaf. Wat was er eigenlijk nu zo veranderd in de stad door het optreden van Vleselijke Gerustheid? Dat was toch wel zichtbaar. De inwoners van de stad bezochten Vorst Immanuel niet meer zo regelmatig. Ze kwamen niet zo trouw meer in het kasteel en klopten daar zo dikwijls niet aan. Ze hadden hem niet meer zo nodig. En ze hadden er ook geen hinder van dat ze hem niet zoveel nodig hadden. Daarbij, Vorst Immanuel zelf kwam ook niet zo vaak uit zijn kasteel. Hij kwam niet zo dikwijls in de stad om hier of daar of ginds zijn bezoeken af te leggen en gemeenzaam met de inwoners van de stad om te gaan. Dat gebeurde haast niet meer.
Vorst Immanuel liet altijd zijn liefdemaaltijden houden. Dan riep en nodigde hij de inwoners van de stad. Maar nu lieten ze hem maar nodigen. Ze waren slordig in het komen tot zijn liefdemaaltijden. En ook hadden ze hem, om allerlei zaken, zozeer niet nodig. Om raad vroegen ze hem eigenlijk niet. Ze wisten het: Ze waren bekeerd en hadden de wijsheid in pacht. Ze waren zeker van hun eeuwig en onbewogen koninkrijk. Daar was toch geen afval, dus hadden ze Vorst Immanuel zozeer niet meer dagelijks nodig in hun vleselijke gerustheid. De stad voelde zich niet meer afhankelijk. En daarmee beledigde ze Vorst Immanuel en ook zijn Vader.
Naar Opperste Geheimschrijver wordt niet geluisterd
Vorst Immanuel zegt tegen de Geheimschrijver: “Gaat u nog naar de stad Mensenziel en deel het haar mede hoe erg het is. Gaat het de stad onder ogen brengen, opdat ze ziet hoe dat ze in deze weg van mij en van mijn Vader dreigt af te vallen.” En de Opperste Geheimschrijver gaat op weg om de lieden van de stad Mensenziel dit alles te vertellen. Maar hij komt niet gelegen. Juist hebben de inwoners van de stad een maaltijd bij Vleselijke Gerustheid. En er is heel geen plaats voor een gesprek met de Opperste Geheimschrijver. Ziet u waar de vleselijke gerustheid toe brengt? Zo gaat het bij Gods kinderen, als ze gaan steunen op wat ze gekregen hebben. Als ze meer aan de gaven denken te hebben, dan de Gever te benodigen. Als ze hun afhankelijkheid verliezen en menen genade in hun bezit te hebben en erover te kunnen beschikken naar hun welgevallen. Als ze denken: ‘Er is toch geen afval der heiligen; waar zal ik me druk om maken?’ Als ze in vleselijke gerustheid zo de gemeenzame omgang met Christus niet meer denken nodig te hebben en zo inzinken en afgetrokken worden. Dan luisteren ze zelfs niet naar die twistingen van die Opperste Geheimschrijver, van de Heilige Geest, die in opdracht van Vorst Immanuel moet gaan spreken. Maar daar is geen plaats, geen aandacht voor. Er is feest met Vleselijke Gerustheid.
Het vertrek van Vorst Immanuël
Als de Prins dat hoort van de Opperste Geheimschrijver, dan zegt Vorst Immanuel: “Ik ga hier weg.” Hij is boos, maar ook verdrietig. En hij besluit nu maar voort te gaan op de weg die hij, eigenlijk al ten aanzien van de stad, was ingeslagen. Zij hadden het zozeer niet gemerkt, maar zijn gedrag, jegens de stad, was ook veranderd. De inwoners van de stad hadden zich, door het optreden van Vleselijke Gerustheid, anders opgesteld. Maar Vorst Immanuel had zich ook anders opgesteld, door de handelswijze van de inwoners van de stad Mensenziel. Hij hield veel meer verborgen. Hij hield zich dikwijls afzijdig. En had hij vroeger veel toespraken gehouden tot de stad Mensenziel, (Dat is wat als Christus tot je ziel spreekt!) hij deed het nu veel minder. En het was lang zo aangenaam en vertrouwelijk niet voor de stad. Het was niet meer zo gemeenzaam.
Vroeger zond hij ze telkens van zijn tafel de heerlijkste lekkernijen en verraste hij hen op onverdiende, onverwachte, weldaden. Hij deed het nu veel minder dan in de eerste tijd. En ook handelde hij anders met degenen die hem bezochten. Als er nog al eens iemand kwam, aan het kasteel, om hem te ontmoeten, dan liet hij ze nogal eens staan kloppen. De deur ging niet meteen meer open. In het verleden was het wel geweest dat hij ze al tegemoet kwam en dat hij ze omhelsde en kuste; dat hij zijn liefdesuitlatingen bewees aan de bewoners van de stad Mensenziel die tot hem kwamen. Maar die gemeenzaamheid was allang verdwenen. Hij liet ze staan kloppen, of hij ontving ze veel koeler dan weleer. Maar de inwoners van de stad Mensenziel bemerken dat zo niet en ze hebben er geen last van. Dan zegt Vorst Immanuel dus tegen de Opperste Geheimschrijver: “Ik ga heen, ik verlaat deze stad.” De Opperste Geheimschrijver gaat niet weg, die blijft, maar Vorst Immanuel trekt weg. En als hij wegtrekt dan legt de Vrede Gods ook zijn werk neer. Hij stopt ook met zijn bediening. Als Vorst Immanuel weg is, dan is de vrede Gods ook weg in de stad Mensenziel. Maar ook nu moeten we zeggen dat niemand het bemerkt en niemand is bedroefd over deze gang van zaken.
Nee, daarentegen, is er feest in het huis van Vleselijke Gerustheid. Hij viert feest op feest met de inwoners van de stad Mensenziel. Maar nu komt er iemand op zijn feest en dat is toch wel vreemd, want die man schijnt er niet thuis te horen. Op het feest van Vleselijke Gerustheid komt Vreze Gods. Vleselijke Gerustheid wil ook dolgraag Vreze Gods, net als alle anderen, misleiden. O, hij is en blijft toch in hart en ziel een Diabolusman. Hij wil Vreze Gods ook misleiden, ook aftrekken. Maar hij ziet dat Vreze Gods zich gedraagt, alsof hij zich er niet thuis voelt. Hij doet niet mee met het drinken, met het lachen en met de vrolijkheid. En vandaar dat hij hem vraagt: “Zeg Vreze Gods, voelt u zich niet lekker? U bent niet best in orde, wacht even, ik heb daar wel wat voor. Zal ik u een hartsterking geven. Ik heb een keukenmaagd die Vergeet-het-Goede heet; zij kan u ook wel van uw kwaal afhelpen. En ongetwijfeld zult u zich dan prettig gevoelen. U zult vrolijk en blij worden net als alle anderen die hier meedoen met mijn feest.”
Vreze Gods komt waarschuwen
Vreze Gods blijft kijken, zo hij kijkt. Nee, hij is niet vriendelijk en ook niet ingenomen met alles wat hij hier ziet. Hij zegt: “Ik hoeft die drank niet. Ik wens hieraan niet mee te doen. Maar ik wil u wel allen wat vragen, hier op dit feest. Ik zou u eens willen vragen: Hoe kunt u toch zo vrolijk zijn, terwijl de toestand van de stad Mensenziel helemaal niet meer is, om zo vrolijk en blijde te zijn? De toestand van de stad is op het ogenblik een alleszins beklagenswaardige toestand!” “Wat,” zegt Vleselijke Gerustheid, “wat maak u het ons moeilijk man. Als u dan zo moeilijk bent voor uzelf; ga toch slapen. Slaap eens lekker lang uit, dan kunnen wij lekker feestvieren. Maar bemoei je hier niet mee!”
Dan neemt Vreze Gods toch weer het woord en gaat voort met te zeggen: “Als u een eerlijk man was, Vleselijke Gerustheid, dan zou je zo niet handelen met de stad Mensenziel.” Zo probeert Vreze Gods hem te ontmaskeren als een onoprecht man, als een Diabolist. En dan vervolgt hij: “De stad Mensenziel was weleer sterk. Maar haar sterkte is vergaan. Ze is nu zwak geworden en ze ligt open voor alle vijanden. De poorten van de stad zijn opengebroken. En daarom is er nu geen tijd om te vleien, Vleselijke Gerustheid! Daar is geen tijd om stil te zitten, want de sterkste uit de stad is weg. Wanneer heeft iemand van u voor het laatst Vorst Immanuel gezien?” Dat is een vraag, die we nog wel eens aan elkaar mogen stellen. Ja, zegt Vreze Gods: “Hoelang is hij al weg? Waar is de Prins? U viert hier feest met Diabolische monsters. Hoe kunt u daar feest mee vieren! O, als de vijanden binnen in de stad al zo machtig zijn, hoe zult u zich verdedigen tegen vijanden van de stad, die van buiten de stad komen?”
Dat is ook iets om over na te denken. Als de vijanden van binnenuit zo gekoesterd worden en zo veel macht krijgen, hoe moet je dan nog de vijand van buitenaf tegenstaan? Hoe moet je de duivel dan nog tegenhouden? De toestand van de stad is allergevaarlijkst, maar
Vleselijke Gerustheid wordt boos op Vreze Gods, want die bederft zijn feest. Hij zegt dan ook tegen hem: “Wij hebben liever zo’n blohartige als u niet in ons midden. U bemint zeker het twijfelen.” Moet u eens zien wat een verwijten de Vreze Gods naar het hoofd geslingerd krijgt. Dat gebeurt nog van de zijde van de nabijkomende godsdienst. Dan heet de ware vreze Gods, de tere vreze Gods, die het nauw neemt met alles, blohartig te zijn. Dan noemt men je bang en dan bemin je de twijfel, omdat je luistert naar de influisteringen, naar de twistingen, van de Heilige Geest. De Vreze Gods is opmerkzaam, terwijl zovelen ingeslapen zijn. En voor sommigen heet dat gemakshalve maar twijfelen. En je moet niet twijfelen! Vleselijke Gerustheid zegt dan ook tegen Vreze Gods: “Wij houden niet van dat droefgeestige gedoe van u. Wij houden niet van al uw redenen. Wij zijn graag verzekerd.” Het klinkt allemaal mooi. Vleselijke Gerustheid houdt van een verzekerd geloof. Maar Vreze Gods houdt van een teer geloof. Er kan een verkeerde verzekering zijn en er kan een verkeerde verzekering gezocht worden. Dat is een vleselijke verzekering in geestelijke zaken. En dan heet de vreze Gods té droefgeestig te zijn, het alles té somber in te zien.
Maar Vreze Gods gaat door en laat zich door Vleselijke Gerustheid niet het zwijgen opleggen. Vreze Gods zegt: “Mag ik droefgeestig zijn? Zou ik niet droevig zijn, nu Vorst Immanuel de stad Mensenziel verlaten heeft. Dat is een teken van zijn toorn. Zouden we dan niet bedroefd zijn? U hebt zich van hem vervreemd en u bent er ongevoelig voor geworden, zo verwijt hij de inwoners van de stad en ook vooral de edelen.” Hij zegt tegen hen: “U gedraagt zich als Simson in de schoot van Delila. U hebt uw haarlokken af laten snijden. En straks als de roep weerklinkt: de Filistijnen over u, dan zal blijken dat uw kracht vergaan is. Want u hebt geen kracht meer.”
Griffier Geweten valt Vree Gods bij
Als Vreze Gods zo doende is, staat er iemand uit het gezelschap op. Het is de griffier Geweten. Hij is de tweede prediker. Ook hij neemt nu het woord. Wakker geschud, stemt hij in met alles wat Vreze Gods gezegd heeft. Een sprekend geweten, gelukkig! Geweten, de tweede leraar zegt: “Inderdaad, zo is het, zoals Vreze Gods hier heeft gezegd. En het is waar, wanneer hebben we eigenlijk Vorst Immanuel voor het laatst gezien? Waar is Vorst Immanuel?” En Vreze Gods zegt dan nog: “Zijn gunst zou uw kracht geweest zijn. Maar u hebt al zijn gunst met onverschilligheid beantwoord.” Als de oude griffier Geweten dat hoort, wordt hij lijkbleek van schrik. Het schijnt alsof hij dood zal neervallen. Allen verschrikken als ze eraan denken, wat ze nu gedaan hebben. Ze hebben de liefde van Vorst Immanuel beantwoord met onverschilligheid. We hebben dat gelezen uit Hooglied 5: De bruid is daar op het bed van valse gerustheid; waar ze haar Liefste, de Bruidegom, aan de deur liet staan. Zijn liefde en Zijn gunst beantwoordt ze met onverschilligheid.
Als de stad zich dat bewust wordt, zijn ze allemaal verschrikt en verslagen. Ze hebben naar valse profeten geluisterd, naar een Diabolusman. De gastheer is opeens weg. Zo gaat het als Geweten weer gaat spreken. Dan kan Vleselijke Gerustheid zich niet langer handhaven. Nu ziet een ieder dat hij zich heeft laten misleiden door deze Diabolusman; waarop ze het huis, waarin ze samengekomen zijn, in brand steken en op zoek gaan naar Immanuel. Waar is Immanuel gebleven? Is hij nog in de stad? Ze zoeken hem, maar ze vinden hem niet. Als ze hem dan nergens meer vinden kunnen, gaan ze naar de Opperste Geheimschrijver. En dan vragen ze om een onderhoud met hem. Maar de Opperste Geheimschrijver laat hen niet toe in een onderhoud. Ze kunnen zelfs die gemeenschap niet oefenen. Ze kunnen zelfs niet bij het Woord van God komen. O, dat worden donkere en droeve dagen in de stad Mensenziel. Duister en nevelachtig en koud is het deze dagen in de stad.
Totdat de sabbat komt. Dan gaan ze allen op naar de prediking. De tweede leraar Geweten preekt over Jona 2 : 8: “Die hun valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.” We weten niet of ieder deze tekst begrijpt. Die valse ijdelheden onderhouden, zoals vleselijke gerustheid, die verlaten hunlieder weldadigheid, en daarmee dus ook de weldoener, Vorst Immanuel. Daarover wordt met grote ernst gesproken en er zijn diepe indrukken bij allen die het Woord horen. Daar is grote verootmoediging; daar is verbrokenheid van het hart. Niet alleen bij de hoorders, maar ook bij de prediker. Want de prediker, de heer Geweten, staat niet boven het volk; hij staat eronder. Hij moet zeggen dat hij de eerste was en dat hij zich ook door Vleselijke Gerustheid heeft laten misleiden. En dat hij niet gesproken heeft, toen hij moest spreken. Daarom moet hij zichzelf ook aanklagen, omdat hij zich zo slecht van zijn ambt gekweten heeft en zijn roeping zo slecht verstaan heeft. Ook bij hem is verootmoediging, door overtuiging. Ook bij hem is verbrokenheid en verslagenheid.
De stad Mensenziel wordt ziek
In deze tijd breekt er in de stad ook nog een ernstige ziekte uit. Overal zijn mensen stervende. Heel veel mensen allen hebben slappen handen, struikelende knieën, of een onbedachtzaam hart. Allerlei kwalen bezetten de inwoners van de stad Mensenziel. De stad zou zo een gewillige prooi van Diabolus zijn. De heer Geweten laat een vastendag uitroepen. En op die vastendag mag één van de kapiteins van El-Schaddaï preken. Boanerges mag dat doen en hij predikt, die dag, over de onvruchtbare vijgenboom. Waartoe zal hij nog langer blijven staan? Waarom beslaat hij zo onnuttelijk de aarde? Als hij daarover met grote indruk en met veel ernst in de toepassing spreekt, dan siddert de hele stad. Wat een ernstig Woord voor hun geweten. Wat een ernstige toepassing, die hen moet benauwen en verschrikken.
Allen zijn ontroert en allen die wakker geschrokken waren onder de prediking van de heer Geweten, worden nu ook wakker gehouden door de prediking van Boanerges. Ze zeggen: “Wat moeten we doen en waar moeten we heen om raad?” Vorst Immanuel is er niet, die kunnen ze niet aanroepen. Die is niet bij hen en hoort hen schijnbaar niet. Die weet schijnbaar van hen niet en wil vast niet meer van hen weten. Maar ze willen hem weer hebben. Ze kunnen hem niet missen.
Wat nu te doen? Dan wordt, nadat men met elkaar daarover beraadslaagd heeft, en nadat men de Vreze Gods ook gevraagd heeft, besloten dat burgemeester Verstand maar op weg moet gaan naar het hof van El-Schaddaï. Hij moet daar maar een verzoekschrift aan gaan bieden. Hij moet daar gaan vertellen dat het de stad zeer leed doet, vanwege haar toestand. En dat ze gaarne zien dat de Prins weer terug komt. Doet u dat ook wel eens; met uw verstand bidden? Niet nalaten hoor! Maar ach, als we het doen met ons verstand, en zo schuld belijden, is dat niet verkeerd, maar niet genoeg. Burgemeester Verstand komt wél aan het hof van El-Schaddaï en brengt daar zijn verzoekschrift, maar de poort blijft gesloten. Weet Vorst Immanuel dan niet dat de burgemeester van de stad Mensenziel er is? Heeft hij dan geen gevoelens meer voor de stad Mensenziel? Wat doet Prins Immanuel? Hij laat door een bode aan de burgemeester antwoorden: “Ze hebben mij de rug toegekeerd en niet het aangezicht. En nu in deze tijd van benauwdheid zeggen ze tot mij: “Staat op en behoudt ons.” Maar kunnen ze nu niet gaan tot hun Vleselijke Gerustheid? Laat ze gaan tot wie ze zich begaven, toen ze me verlieten. En laten ze hem maar maken tot leidsman en beschermer, in deze benauwdheid. Waarom komen ze nu in hun angst om mij te zoeken; daar ze zich in hun voorspoed van me afgekeerd hebben?”
Burgemeester Verstand wordt terug gezonden naar de stad Mensenziel. Als hij deze woorden hoort, wordt hij zwart van droefheid. In zo’n toestand heeft een mens ook niet veel meer aan zijn verstand, dan kun hij er niet meer uitkomen. Verstand komt terug. In de stad Mensenziel zien de inwoners al gauw, aan zijn gelaat, dat hij met een slechte boodschap komt. En ze begrijpen dat Vorst Immanuel nog wegblijft van de stad Mensenziel. Wat zullen ze nu toch doen?
Doorlopende verzoeken
Ze gaan weer met elkaar overleggen wat er gedaan moet worden om uit deze verdrietige toestand te komen. Weer zijn er beraadslagen en weer wil men het niet op eigen houtje. Vreze Gods wordt gevraagd en dat is een goede raadsman. Vreze Gods zegt: “Ik weet geen beter middel dan om voortdurend als een bedelaar rekesten, verzoekschriften, te zenden. Blijf maar vragen. Dan moet u niet kijken of er antwoord komt. U moet blijven vragen. Stuur het ene rekest maar na het andere rekest,ook al komt er geen antwoord. Want El-Schaddaï heeft vaak de gewoonte om in deze weg ons lijdzaamheid te leren, zodat we gewillig wachten op de tijd van zijn welbehagen.
Dan wordt deze raad uitgevoerd. Er gaan dagelijks postbodes naar het hof van El-Schaddaï. Ze hebben de hoorn al aan de mond als ze de stad Mensenziel nog maar verlaten. En ze blijven op de hoorn blazen, totdat ze aan het hof van El-Schaddaï gekomen zijn. Nee, niet dagelijks gaan ze, je kunt haast wel zeggen: Ze gaan ieder uur! Ze gaan voortdurend heen en weer. En hopen dat hij toch zal antwoorden op de verzoekschriften. Maar het blijft een harde, koude wintertijd.
In het verdere hopen we te zien hoe dat Diabolus zo’n tijd wel weet waar te nemen.
Psalm 80: 3 en 11