vijftiende lezing over de Heilige Oorlog
Zingen uit psalm 45 : 6
Schriftlezing uit Jeremia 31 vanaf vers 31
We hebben de rechtspraak van de Diabolusmannen in de stad Mensenziel overdacht. Nu gaan we verder met het overdenken van het achtste hoofdstuk; dat handelt over de nieuwe grondwet die gegeven zal worden. Immanuel heeft deze grondwet zelf gegeven. Daarom is u voorgelezen uit Jeremia: “Zie de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik, met het huis Israëls en met het huis van Juda, een nieuw verbond zal maken.” Maar laten we de orde van de gebeurtenissen aan ons oog voorbijgaan; kon het zijn ze met het hart bezien. Prins Immanuel brengt bij vernieuwing een bezoek aan de stad Mensenziel. Hij komt daar graag en men ziet hem ook graag komen. De liefde is wederzijds. Zo is het nóg in het geestelijk leven; hoewel er niet altijd oog voor is, is de liefde toch wederzijds. Een bruid bemint haar bruidegom, maar een bruidegom bemint ook zijn bruid.
En de mensen in de stad Mensenziel zijn zó beminnaars geworden van de persoon van Immanuel. En het is een vreugde als hij telkens in de stad verschijnt. En hij heeft bij al zijn bezoeken wel iets te doen, iets te geven of iets na te laten. Zo komt hij nu om de stad een eigen kapitein te geven. U weet misschien nog dat de kapiteins van El-Schaddaï van elders kwamen. Dat waren de kapiteins die vooreerst de stad moesten aanvallen, toen ze nog in de macht van Diabolus was. Dat waren de kapiteins: Boanerges, Overtuiging, Oordeel en Strafoefening. Zij waren van elders naar de stad, die in valse gerustheid en in de macht van Diabolus was, gekomen. Ook de andere kapteins die met Vorst Immanuel meegekomen waren, zoals de kapiteins: Geloof, Hoop en Liefde en anderen kwamen ook van elders.
Maar nu komt er een kapitein uit het midden van de stad. Dat gaat Vorst Immanuel aan de stad Mensenziel geven. Hij roept een bode, zijn naam is Wachter. Hij is één van de boden van Immanuel. ( Denk aan de wachters op ‘Sions muren’) Deze man wordt gezonden naar een jongeman, van wie veel verwachting mag zijn. De naam van deze jonge krijger, een adjudant van kapitein Geloof, is Ondervinding. Het is een veelbelovend jongmens. Hij gedraagt zich bijzonder dapper, maar ook vriendelijk. Hij wordt door iedereen bemind. En als bekend wordt dat deze adjudant van kapitein Geloof, nu bevorderd wordt tot kapitein, dan is er grote vreugde. Dan juicht men het Immanuel toe en roept men: “Immanuel leve in eeuwigheid.”
Als Wachter bij Ondervinding komt, ziet hij hoe Ondervinding juist met veel bewondering toeziet, hoe kapitein Geloof zijn troepen exerceert, oefent. Begrijpt u waar het over gaat? Het zijn allemaal zaken met een betekenis en laten we daar maar niet aan voorbij gaan. Ondervinding is een veelbelovende jongeman in de stad Mensenziel. U weet, waar God werkt komt bevinding, ervaring met het werk des Heeren. En hier zien we een karakter van een bezinnen op wat God doet in de mens. Daarom beschrijft Bunyan dat Ondervinding staat te kijken, terwijl kapitein Geloof zijn troepen laat exerceren. Ondervinding wil het bezien, hij wil er kennis van hebben, ondervindelijke kennis. Dat is er in de stad Mensenziel; dat is er bij ieder die door God bekeerd wordt. Die krijgt ondervinding van het werk Gods, bevindelijke kennis van het werk des Heeren. Wel, en deze Ondervinding (merk hoeveel waarde Bunyan daar ook aan hecht) wordt door Vorst Immanuel nu aangesteld tot kapitein in de stad Mensenziel. O, als hij dat hoort, roept ook hij uit: “Leve de Koning.”
Zijn aanstelling moet klaargemaakt worden door de schrijver van de stad, de griffier Geweten. Hij moet de aanstelling in orde maken. Vervolgens wordt ze door Wachter gebracht bij adjudant Ondervinding, die nu kapitein mag worden. En daarmee wordt bedoeld dat het geweten getuigenis geeft van de hoge plaats die de ondervinding krijgt in een mensenziel, na ontvangen genade.Geweten geeft getuigenis van de hoge plaats van Ondervinding in de stad Mensenziel. En als dan Ondervinding kapitein geworden is dan moet hij, vanzelf, ook soldaten hebben. En daarvoor blaast hijzelf de bazuin, om zo vrijwilligers op te roepen. Die vrijwilligers mogen scharen onder zijn banier. En van alle kanten komen ze toegelopen. Ondervinding wordt overste over duizend. Dit alles gebeurd vrijwillig. Zo is het in de dienst des Heeren; dat is geen slavendienst.
Vrijwillig dient de schare onder zijn vaandel. Het is een witte vaandel, ten teken van de glansrijke overwinning. Op die vaandel staan twee gedode dieren afgebeeld. Het zijn een dode leeuw en een dode beer. Hierbij denken we aan David, die een leeuw en een beer verslagen had. En als dan vervolgens Vorst Immanuel weer teruggekeerd is in zijn paleis, krijgt hij bezoek. Het is een bezoek uit dankbaarheid. De oversten van de stad: de burgemeester Verstand, samen met de griffier Geweten en de gouverneur Vastewil, komen in het paleis om Vorst Immanuel dank te zeggen, voor zijn heerlijke orde die hij schept in de stad Mensenziel. En Immanuel blijft werkzaam voor de stad.
Zo wordt bekend dat de stad, ongevraagd, een nieuwe grondwet zal krijgen. De grondwet die er nog was, is oud en nabij de verdwijning. En nu mag er een nieuwe grondwet bekend gemaakt worden, waarin allerlei heerlijke voorrechten staan voor een ieder in de stad. Vorst Immanuel geeft de stad zulke voorechten als geen enkele stad ooit verkreeg. Om er enkele te noemen, slechts een uittreksel uit de nieuwe grondwet, verkrijgt ze in de eerste plaats kennis van een vrije, een volkomen, een eeuwige vergeving van alle misdaden die ooit zijn gedaan.
Een vrije, volkomen en eeuwige vergeving!
In de tweede plaats krijgt ze een testament tot eeuwige vrede en vertroosting. Dat is haar erfdeel. Vervolgens, in de derde plaats, krijgt ze deel aan de genade en goedertierenheid die Immanuel heeft, maar die ook de Vader bezit. Het is het deel van de stad Mensenziel.
In de vierde plaats mag ze de wereld beërven. Alles van de wereld is in diepste zin het hare. Ze mag genieten van wat God haar geeft. Ze mag er voor zijn aangezicht van leven. Ja, ze mag weten dat leven en dood haar toebehoren en ook het toekomende leven haar geschonken wordt.
In de vijfde plaats mag ze weten, dat ze altijd vrije toegang heeft tot het paleis van Vorst Immanuel. Ze mag dus altijd vrij binnenkomen. En in de zesde plaats mag ze ook weten, en dat is een taak, dat de Diabolusmannen onder haar heerschappij moet zijn. Zij mag die Diabolusmannen vrijelijk vangen en doden. En vervolgens krijgt ze ook volmacht om alle vreemdelingen, die van buitenaf de stad trachten in te dringen, te weren uit haar midden. Dit zijn maar enkele voorrechten die de stad Mensenziel krijgt. U zult ze wat het geestelijk leven betreft, denken we, toch wel verstaan. Het gaat hier om de rijke gaven van het genadeverbond, om de goederen van het genadeverbond. En die worden haar bekend gemaakt. Maar opdat we het niet vergeten, want dat is zo licht gebeurd, worden ze niet alleen door de griffier Geweten voorgelezen, maar ze worden ook gegrift met gouden letters in de poorten van het kasteel. U weet, dat met het kasteel het hart wordt bedoeld. En op die poorten wordt het gegraveerd. En dat is naar het Woord des Heeren: “Dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de Heere. Ik zal Mijn wetten in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven.” Het gaat om Zijn nieuwe verbond, het gaat om Zijn genadeverbond. Grote voorrechten dus, die alleen de authentieke inwoners van de stad Mensenziel betreffen. Ze zijn niet voor de Diabolusmannen.
Grote vreugde heerst dan in de stad als dat bekend gemaakt wordt. O, wat een feest breekt dan uit. Met muziek en met vreugdebetoon, op allerlei wijzen, viert de stad één van de heerlijke feesten, die in de toekomst gedurig zullen worden gevierd. Diabolusmannen zie je helemaal niet meer. Het lijkt of ze allemaal allang gestorven zijn, of er niet meer één in de stad is. Maar dat is niet zo, daar komen we nog wel op terug. De Prins is nog niet klaar met zijn heerlijke maatregelen tot verbetering van het leven in de stad Mensenziel. Hij maakt dan, vervolgens, nog bekend een ministerie in te willen stellen. Daarin moeten twee bijzondere leraren de stad voortdurend onderwijs geven. Ze waren niet gelijkend, die twee leraren. Integendeel, daar is een heel groot verschil tussen hen. De eerste van hen komt namelijk regelrecht uit het hof van El-Schaddaï. Hij wordt aangesteld om onderwijs te geven aan de inwoners van de stad Mensenziel. Hij is de Opperste Geheimschrijver aan s’ Vaders hof.De andere leraar die aangesteld zal worden is de oude griffier van de stad, de heer Geweten. Vorst Immanuel maakt bekend dat de Opperste Geheimschrijver, die geschonken wordt als leraar van de stad, de uitlegger zal zijn van ’s Vaders wetten, want die kent hij als geen andere. Hij kent alle geheimen van de Vader volmaakt en daarom moet men hem, van Vorst Immanuel, trouw zijn.
Hij zegt: “U moet hem alle achting toebrengen. U moet hem vereren en beminnen; alsof ikzelf het ben. Zo moet u hem hoogachten, boven al het andere wat in de stad u gegeven is, om u te onderwijzen. Hij moet de Opperste Leermeester van allen zijn. En dan moet u hem ook beminnen, omdat hij ook alles wil geven wat u maar nodig hebt, aangaande het onderwijs. Hij is het juist, die u terecht kunt brengen als u verdwaald bent. Hij kan ook het verleden voor u terugroepen. Hij kan u het toekomstige bekend maken. O, het is zulk een heerlijk leraar. Als u een verzoekschrift moet schrijven aan het hof van El-Schaddaï, zal hij u zeggen hoe u schrijven moet. Hij helpt u daarbij. Verder zegt Vorst Immanuel: “Voor één ding waarschuw ik u ernstig: u moet hem niet miskennen! Wacht u er wel voor om hem te miskennen of te bedroeven, want dan kan het wel eens zijn dat de Opperste Geheimschrijver zich tegenover u als een vijand zal gedragen. En als u strijd met hem krijgt, dan is dat nog erger dan wanneer er twaalf legioenen krijgers kwamen van het hof mijns Vaders. U moet naar hem luisteren. U moet hem liefhebben. En als u dat doet, zult u ervaren dat u daardoor wijs zult zijn en bijzonder gezegend.”
Wie mag met deze leermeester uit het hof van El-Schaddaï toch bedoeld zijn, die gelijke eer mag krijgen met Vorst Immanuel en gelijke eer ook krijgt met El-Schaddaï zelf? Het is de Heilige Geest, Deze Opperste Leermeester, die de beste uitlegger is van ’s Vaders wetten. Hij kent alle geheimen. Hij moet bemint worden, alsof hij Immanuel is. Hij moet terecht brengen, als Gods kinderen de weg kwijt zijn. Hij weet ook het verleden, als het ware, weer tot leven te roepen, terug te brengen. Dan is het: “’k Zal gedenken hoe voor dezen, ons de Heere heeft gunst bewezen.” Hij is het die helpt om verzoekschriften te schrijven. Hij bidt en zucht immers in Gods kinderen, met onuitsprekelijke verzuchtingen, naar de wil van God. Hij is het die leert bidden. En Hij wil niet miskend worden. Wee, wie de aandrijvingen van Gods Geest tegenstaat. Dat kunnen Gods kinderen ook doen. Dan gaan ze de Heilige Geest bedroeven, smarten aandoen. Jesaja zegt: “Dan wordt Hij hen in een Tegenstander veranderd.” Dan keert Hij Zich tegen hen en zal Hij tegen hen strijden. En dat kan voor Gods kinderen nooit ten goede zijn. Wat een droevige, wat een duistere, toestand zal daarvan niet het gevolg zijn. Ze moeten naar Hem luisteren en Hem liefhebben. En ze moeten voortdurend opmerkzaam zijn! Gelijk de dichter zegt: “Ik neig het oor, daar ‘k op Gods inspraak wacht; naar ’s Heeren spreuk…” (zo zegt de dichter van de negenenveertigste psalm).
De andere leermeester is een oorspronkelijke bewoner van de stad Mensenziel. Deze leer- meester krijgt toch ook een voorname plaats. De griffier Geweten krijgt ook een bijzondere roeping in het onderwijs, dat hij geven moet. Hij moet vooral onderwijzen in deugden en plichten; zoals men zich dient te gedragen in het dagelijkse leven.
Vorst Immanuel spreekt hem bijzonder aan, als hij zijn aanstelling krijgt. Geweten wordt ernstig gewaarschuwd. Immanuel zegt tegen de oude griffier: “Denk er wel om dat u niet te hoog van uzelf denkt. Wacht er u toch voor, om u te verbeelden, dat u de hoge en verborgen zaken bekend kunt maken, want dat kunt u niet. Wil toch vooral niet op die plaats gaan staan van die Opperste Geheimschrijver, die de eerste leraar is. U staat onder hem. U moet eigenlijk voortdurend een leerling zijn. U moet zelf ook luisteren naar die Opperste Geheimschrijver. Houdt u maar klein en nederig dan zal de stad het meeste profijt hebben van uw positie. U wordt aangesteld als officier van justitie, als openbare aanklager. Maar u moet wel tevreden zijn met uw post.”
Het geweten is zo gauw van zijn plaats bij de natuurlijke mens Ja bij de natuurlijke mens is het geweten altijd van zijn plaats! Maar na ontvangen genade moet het geweten o zo gebonden zijn. Het moet gebonden zijn aan het Woord van God. Maar wie legt dat uit? Dat doet Heilige Geest! Het geweten moet zich gedurig laten gezeggen en dan moet het spreken naar Gods Woord. En dan heeft het een belangrijke plaats om de ziel te onderwijzen, aangaande de dingen van het dagelijkse leven. Hij geeft onderwijs aangaande de deugden en plichten; wat er wel en wat er niet gedaan moet worden; waar je moet gaan en staan; waar je moet spreken en zwijgen.
Men mag merken op de stem van zijn geweten, mits dat geweten zich onderwerpt aan het Woord des Heeren. Zo leven Gods kinderen ook, als ze nabij de Heere leven. Er is een sprekend geweten, wat van belang is, voor hen, bij de dingen van alle dag. “Wel,” zegt Vorst Immanuel tot de heer Geweten, die al wat oud en vergeetachtig is: “U mag, juist om dat vergeten tegen te gaan en om uw ouderdom te bestrijden, dagelijks drinken uit de fontein van mijn druivenbloed. Daar mag u uit drinken om de schadelijke stoffen uit uw lichaam te verwijderen. En mits u dat maar doet, dan zult u in gezondheid uw werk mogen doen en dan zult u spreken, onderwijzen, in de stad Mensenziel, zoals dat nodig is.Dan kan het zo zijn dat u de stad Mensenzielwel eens mag spreken over toekomende dingen. Dan mag u ook wel eens iets opklaren van wat in de toekomst de stad Mensenziel nog te wachten staat.”
Dan mag er wel eens een getuigenis gegeven worden van de zaken die toekomend zijn. Dan mag het geweten aan Gods kinderen wel eens iets verklaren van de goederen, die weggelegd zijn, voor degenen die de Heere vrezen. En als zo deze beide leermeesters aangewezen zijn, enerzijds de Opperste Leermeester en anderzijds de heer Geweten, dan richt de Prins zich ook tot de stad. En hij introduceert deze leraar voor heel de stad. Naar hem moeten ze luisteren en nogmaals wordt uitdrukkelijk de positie, van beiden, aangewezen. Hij zegt dat de Opperste Geheimschrijver ook de Opperste Leraar moet zijn en moet blijven en men onder hem, inzonderheid, moet buigen. Maar dan toch ook moet men luisteren naar de heer Geweten; zolang hij zich maar stelt onder de geopenbaarde waarheid van de Opperste Geheimschrijver.
Zijn deze leraars de enige predikers? Nee, er zijn ook nog andere predikers. Vooral als het in de stad gevaarlijk wordt, zijn er ook nog andere predikers nodig. Deze predikers zijn de eerste vier kapiteins die de stad Mensenziel naderden, toen de stad nog helemaal in de macht was van Diabolus. Zij mogen ook prediker worden; vooral als het gevaarlijk wordt in de stad. Als er nood is, dan mogen Boanerges, Overtuiging, Oordeel en Strafoefening weer het woord voeren in de stad. En dat alles ten beste voor de stad Mensenziel. Vervolgens waarschuwt Vorst Immanuel, de inwoners van de stad, toch goed zorg te dragen voor zijn kapiteins. Niet alleen voor deze kapiteins, maar ook voor de andere kapiteins, zoals: Geloof, Hoop, Liefde, Onschuldig en Geduld en nog een aantal anderen. Ook zij hebben hun intrek in de stad genomen. De inwoners van de stad moeten goed voor hen allen zorgen, want zij beschermen de stad. Zij zijn, als het ware, de muren, zij zijn de poorten, zij zijn de grendelen.
De Prins zegt: “Uw welvaart is geheel afhankelijk van het welvaren van deze kapiteins.En daarom moet u ze goed voedsel geven. Zorg voor hen, zodat ze in alles gezond blijven.Want als zij zwak worden, dan is de hele stad zwak. En dan is de stad in groot gevaar.” Begrijpt u ook dit? De namen van de kapiteins beduiden heerlijke deugden, waar Gods kinderen mee versierd worden. En die vier kapiteins, die we net noemden, moeten springlevend blijven. Die moeten voortdurend werkzaam zijn in de stad Mensenziel. Overtuiging moet niet ziek op bed liggen. Boanerges moet bij tijden zijn stem laten horen. Ja, het is wel nodig dat Strafoefening nog wel eens gehoord wordt. Maar zeker moet Geloof levend en gezond zijn. En ook mag Hoop niet verflauwen. En Liefde moet brandend zijn. En Geduld en Lijdzaamheid mogen niet ziek terneer liggen. Het zijn allemaal deugden die met zorg omringt moeten worden. Immanuel zegt tegen de inwoners van de stad: “Heb ze lief. Voorziet ze van goede voeding, opdat ze gezond zijn.” En zo hebben al de deugden, waar God de Zijnen mee versiert, onderhouding nodig. En die wil de Heere, in de middelijke weg, ook geven.
Daarna waarschuwt Vorst Immanuel de inwoners van de stad nogmaals. Hij zegt: “Wees waakzaam voor de Diabolusmannen. Je ziet ze nu wel niet meer, maar ze zijn er nog. Ze hebben zich overal verscholen. Heb geen genade voor ze. Zoek ze en roei ze uit. Want o, als ze weer levend worden, als ze tevoorschijn komen uit de holen waar ze zich hebben ingegraven, dan kunt u ervan op aan dat ze de stad weer in slavernij brengen. O, kunt ervan op aan dat ze niet rusten voordat de stad verwoest is en een puinhoop is. En daarom, wil toch goed beseffen, wat ze weleer de stad hebben aangedaan. Ze zijn nog niet veranderd in hun aard; al huizen ze niet meer in het kasteel. Ze zitten nu overal in de wallen rondom de stad. En daar loeren ze of ze nog maar eens een kansje mogen krijgen, om naar buiten te komen, en hun slag te slaan. Als u ze allemaal uit wil roeien, dan zal je alle wallen moeten slechten; en dat kan niet. Dat zou ik u niet aanraden,” zegt Vorst Immanuel.
Wat wordt er ook alweer met de wallen bedoeld? De wallen van de stad Mensenziel beduiden ons vlees hier op aarde. Dat is onze aardse tabernakel. Dan huizen de Diabolusmannen niet zozeer meer in het hart; wat vernieuwd is, zo wil Bunyan ermee zeggen, maar ze huizen nog wel volop in het vlees van Gods kinderen. En zou je ze dan allemaal uit willen roeien dan zou dat alleen maar kunnen door de dood. Maar dat mag niet! Dus zolang je in deze bedeling bent, zul je last houden van die Diabolusmannen. Ze zijn niet uit te roeien. En toch moet je er achteraan. Altijd moet je er achteraan om te zien waar ze zitten en wat ze van plan zijn. We moeten wel bedenken dat ze er niet altijd ruiterlijk vooruitkomen, wie ze zijn. Ze komen soms prachtig verkleed, in een vroom gewaad. Ze komen soms alsof ze engelen des lichts zijn.
“En,” zegt Vorst Immanuel: “opdat u ze zult herkennen, zal ik u hun namen noemen. De namen van de voornaamste van hen zijn: Hoererij, Onreinheid, Moord, Toorn, Onkuisheid, Bedrog, Boosoog, Dronkenschap, Brasserij, Afgoderij, Toverij, Twist, Afgunst, Nijd, Oproer, Ketterij.” Dit zijn de voornaamsten nog maar. We weten niet of u ook wel altijd bedacht bent voor de beginselen van dat kwaad in het mensenleven. Het zijn beginselen uit de duivel, die in de stad Mensenziel huizen en die gelegenheid zoeken om tevoorschijn komen, om de stad te verderven. Kent u die beginselen? Er zijn mensen, die dit lezen, die zeggen: ‘Ik geloof dat het ,op het ogenblik, met die stad Mensenziel zover is dat ik allang niet meer meekan. En ik vrees dat het nu gaat over zaken die mij ver boven het hart gaan.’ Dan zouden we u toch willen zeggen wat een ieder, die maar een beginsel van leven kreeg van de Heere, moet weten en zal weten, dat deze Diabolusmannen, beginselen zijn in eígen leven. En we mogen zelfs zeggen: ‘Een ieder die niet de beginselen van het leven die uit God is kent en nog onbekeerd is, ze moet leren kennen als beginselen van de duivel.’ U weet dat de kapiteins van El-Schaddaï van buiten kwamen (als genadegaven Gods). Zij kwamen van El-Schaddaï naar de stad Mensenziel. De Diabolusmannen zijn met Diabolus meegekomen, toen die de stad Mensenziel heeft aangevat en daarin heerschappij kreeg. En nu blijven de Diabolusmannen ook bij Gods kinderen altijd nog zitten. Wat doen ze niet een pogingen om de stad Mensenziel weer in slavernij te brengen, te verwoesten. En wat zijn dit geen beginselen van kwaad, die dan deze en dan genen van Gods kinderen in duisternis hullen; die ze onvruchtbaar maken en terzijde zetten aangaande de goede strijd des geloofs.
En daarom zegt Immanuel: “Zoek ze op te sporen en waar je ze maar kunt krijgen, moet je ze grijpen en doden. Want ze zullen zeker proberen uw kapiteins te vergiftigen.” Als één van de Diabolusmannen wat vat krijgt op de stad, dan heeft hij het gemunt op de kapiteins. En ze zullen ook alle krijgers in de stad ontzenuwen. En als de Diabolusmannen (de zonden) gaan heersen, is het met het verzet daartegen gedaan. En daarom moeten ze gevangen en gekruisigd worden. Tenslotte geeft Vorst Immanuel de stad een ereteken van hem. Het is een bijzonder kenmerk van zijn gunst en liefde. Alle inwoners van de stad krijgen dit livrei. Het is het ereteken dat ook Vorst Immanuel zelf siert. Het teken is: heerlijke, schitterende, blinkende, witte kleding; opdat zal blijken dat ze de zijnen zijn. Die kleding moeten ze wel wit houden en daarom is het wel nodig dat ze niet in het slijk sleuren. Daarom moeten ze opgebonden worden; of gereinigd worden als ze bevuild worden.
En dan stelt Vorst Immanuel over de stad nog een gouverneur, boven de heer Vastewil, boven burgemeester Verstand en boven de griffier Geweten. En deze man heet: Vrede Gods. Hij mag nu heersen in de stad Mensenziel. Wat een heerlijke staat heeft dan de stad Mensenziel! Zoals het nu is, is het nooit voorheen geweest. Zelfs niet eer Diabolus in de stad kwam. Nu is het in de stad eigenlijk altijd feest. Je zou kunnen zeggen: Soms is er een bijzonder feest als Vorst Immanuel komt en de stad bezoekt en zijn bijzondere tegenwoordigheid daar doet ervaren. Dan zijn dat vreugdevolle tijden. En hij bezoekt de stad schier wekelijks.
Maar ook zijn er, dagelijks, bijzondere giften. Als Vorst Immanuel de stad bezocht heeft, krijgen alle inwoners een geschenk mee. De ene krijgt een ring, de ander een gouden armband, een edelgesteente, een dierbare herinnering of iets anders; als een herinnering aan de tegenwoordigheid van Immanuel. Zo zorgt hij voor de inwoners van de stad Mensenziel. Hij stuurt niemand ledig weg. En als de inwoners, die vrijelijk toegang tot hem hebben, te weinig komen, dan zoekt hij ze zelf op. Hij gaat dan uit om ze te zoeken. En vindt hij ze, dan heeft hij soms de heerlijkste gaven voor hen meegebracht. Hij begeerde dat de vriendschap, dat de gemeenschap, voortdurend onderhouden zou worden. Als er iemand ingezonken was, als er iemand ziek was, kon hij ze in een oogwenk genezen. Als er iemand zwak was; niets dat zoveel kracht kon geven dan een enkele glimlach van zijn gelaat. Daardoor werden ze gesterkt. En zo mocht de stad in heerlijke vrede, in wondere vreugde, vertoeven door de tegenwoordigheid van Vorst Immanuel. Zal dat zo blijven? Nieuw gevaar, evenwel, ging de stad bedreigen. Maar daarover in het vervolg.
Laten we eerst maar van die vrede zingen uit psalm 122 : 3