14. Heilige Oorlog

De Heilige Oorlog XIV

Zingen 76 : 1 en 2
Schriftlezing Psalm 76

We gaan verder met de behandeling van hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk wordt gehandeld over het vonnis van de Diabolisten, degenen die met Diabolus, die boze tegenstander van El-Schaddaï, hun intrek in de stad Mensenziel genomen hadden, maar die nu gevangen genomen zijn. Ze werden bewaard door cipier Waarachtig. Op bevel van Prins Immanuel hebben burgemeester Verstand en de raadslieden een gerechtshof ingesteld. De rechters die bij deze jury horen, zijn de heren: Geloof, Waarachtig hart, Oprecht, Kwaadhater, Godlief, Goede werken, IJveraar voor God en Ootmoedig. Besef wel dat de namen van deze rechters de beginselen zijn, die door de komst van Vorst Immanuel, de stad Mensenziel nu dus ten sterkste beïnvloeden. Deze rechters zijn leden van de nieuwe adel; zo zou je kunnen zeggen. Zij mogen nu recht spreken over hen, over die beginselen die Diabolus in de mens heeft gebracht. Hiervan hebben wij al overdacht het vonnis over Godverzaker, Zinnelijke Lust, Ongeloof, Goedvergeter, Hardhart en Valse Vrede. Deze zes personen zijn zinnebeelden van de boze beginselen in het leven van de natuurlijke mens. Ze zijn gevangen genomen en ze zijn voor de vierschaar, voor de rechters, gebracht.

De rechtszaak gaat voort met vier nieuwe rechters erbij
Nu worden in het vervolg van dit hoofdstuk nog vier nieuwe namen worden genoemd bij de heren rechters. Het zijn dan dus twaalf personen geworden. Bunyan noemt nog: Waarheiddienaar, Hemelsgezind, Bescheiden en Dankbaar. U merkt wel dat dit weer beginselen zijn, die uit God zijn en die door de Heere in het nieuwe leven gewerkt worden. Zo wijst de naam van Waarheiddienaar op het waar, oprecht, willen zijn voor God. Hemelsgezind ziet op een verlangen hebben van naar hetgeen van God en van Christus is. Bescheiden en Dankbaar zijn ook deugden waar Christus de Zijnen mee versiert.

Er zijn dus twaalf rechters. Ook willen we de namen van de getuigen nog even in herinnering brengen. Dat waren: Allesweter, Waarheidspreker, Leugenhater en Vastewil. En de stadsklerk, de officier van justitie, was de heer Doe-recht. Hij is degene, die de beschuldigingen uitspreekt. Wij hebben met elkaar het verhoor van Godverzaker, Zinnelijke Lust, Ongeloof, Goedvergeter, Hardhart en Valse Vrede, overdacht. We willen nu nog overdenken hoe de laatste drie personen zich hebben verantwoord en de wijze waarop ze zijn beschuldigd voor deze rechtbank. Deze drie personen zijn: Onwaarheid, Onbarmhartig en Opgeblazen.

De rechtszaak over Onwaarheid
Onwaarheid wordt dus ook door de stadsklerk voor de rechters gebracht. De aanklacht tegen hem luidt: “U bent een indringer.” Onwaarheid hoort niet bij de mensennatuur, zo ze was voor de zondeval. Toen was de mens ook waarachtig. Onwaarheid is een indringer in het mensenleven. Dus Onwaarheid is een Diabolist. De aanklacht luidt verder: “U bent doende geweest tot oneer van de heer en meester van de stad. En u hebt de stad in groot gevaar gebracht, om ten onder te gaan. Want u hebt getracht de overblijfselen van de wetten, die er nog waren, te verscheuren. U bent doende geweest om het beeld van El-Schaddaï in de stad Mensenziel te verwoesten. Wat is daarop uw antwoord?”

Onwaarheid moet nu de openbare aanklager antwoorden op deze beschuldiging. En hij antwoord, gemakkelijk: “Ik ben onschuldig.” Dan moeten de getuigen komen. “Allesweter, wat zegt u? “ zo vraagt dan de stadsklerk. Allesweter zegt: “Hij heeft zelf, eigenhandig, het beeld van El-Schaddaï geschonden en omvergehaald. Ik ben erbij geweest, hij heeft het zelf gedaan.” Onwaarheid! Weet u het nog, wat er in het paradijs gebeurd is, toen de vader der leugenen het woord nam om de mens van God af te trekken? Hij zei: “Is het niet dat God gezegd heeft…” Toen deed de onwaarheid zijn intrede. Wie heeft het beeld Gods in de mens omvergehaald? Wie heeft het beeld van El-Schaddaï in de stad omver gehaald? “Hij heeft het zelf gedaan,” zegt Allesweter. “Hij heeft het gedaan op bevel van Diabolus. En hij heeft niet alleen het beeld van El-Schaddaï geschonden; hij heeft ook het beeld van Diabolus daarvoor in de plaats neergezet. En wat betreft de wetten en instellingen van El-Schaddaï, heeft hij op bevel van Diabolus, waar hij maar kon, opgezocht en verscheurd. Hij wilde al deze wetten en instellingen weg hebben uit de stad Mensenziel.”

Onwaarheid was een regelrechte dienaar van Diabolus, van de vader der leugenen. Hebt u de waarheid al lief? O, wat zijn die mensen, die onwaarheid niet zo erg vinden, dicht bij de duivel. Die de leugen niet haten en daar geen afkeer van hebben, wat zijn ze dicht bij de vader der leugenen. Kijk eens wat Onwaarheid allemaal wel niet uitgericht heeft. Wat een gruwelijk, wat een duivels beginsel! Hij is een Diabolist in de stad Mensenziel. “En Leugenhater, hebt u daar wat aan toe te voegen,” zo vraagt dan de stadsklerk Doe-recht. En dan zegt Leugenhater: “Ja, ik heb het zelf ook gezien. Het is de volle waarheid wat hier gesproken is door de getuige Allesweter. Ik heb gezien, dat hij het gedaan heeft. Het is echt niet in het verborgen geschied. Het is in het openbaar gedaan. En ik kan erbij zeggen, dat hij er nog trots op was ook dat hij het deed. Hij beroemde zich in het kwade.”

Dat is ook een beginsel van de duivel, als je trots bent op het kwaad wat je sticht. “Wel,” zegt Doe-recht dan tot de aangeklaagde: “Hoe durft u te ontkennen dat u dat gedaan hebt. U hoort wat de getuigen zeggen. Hoe durft u toch uzelf te verontschuldigen en te doen alsof u nergens van weet en nergens schuld aan heeft! Dan zegt Onwaarheid: “Ach, ik spreek naar dat mijn naam is. Mijn naam is Onwaarheid nou, zo spreek ik ook; dat doe ik altijd. Soms heb ik er nog wat aan ook. Dan lukt het me wel eens om het daardoor ver te brengen. Ik ben daardoor wel eens geslaagd in mijn opzet. Nu komt het dan verkeerd uit, maar ik ben gewend om zo te spreken.” Aldus handelt dit diabolistisch beginsel, handelt Onwaarheid, naar zijn aard. En de klerk zegt: “Breng hem maar weg cipier.”

De rechtszaak over Onbarmhartig
De volgende moet komen, is Onbarmhartig. Ook tegen hem wordt de aanklacht voorgelezen. Doe-recht, de stadsklerk, zegt hem, zoals hij tot Onwaarheid zei: “Ook u bent een indringer.” Onbarmhartigheid, dat ontsierde de mens niet voor de zondeval. Toen was de mens barmhartig en droeg het beeld Gods. God is de Barmhartige. Onbarmhartigheid is een duivels beginsel. Onbarmhartig is dus ook een Diabolist, een indringer. “U hebt verraderlijk in de stad de ingewanden der barmhartigheid uitgeschud, “ zegt Doe-recht. “U wilde niet dat in de stad de ellende beweend werd. U hebt getracht de stad van alle bekering, van alle berouw, terug te houden. Wat is daarop uw antwoord?”

En dan antwoord Onbarmhartig: “Ik ben onschuldig. Wat ik wilde, moet u anders bezien. Ik wilde de stad alleen maar wat opvrolijken. Ik houd van vreugde en van blijdschap. Mijn naam is ook eigenlijk niet Onbarmhartig. U noemt mij wel zo, maar mijn naam is eigenlijk Lustig. Ik jaag graag de aangename lusten na. Ik kan geen droefgeestigheid verdragen. En daarom, noem mij niet Onbarmhartig. U doet mij onrecht aan! En ik voel mij onschuldig aan de beschuldigingen die geuit zijn.” Dan zegt de stadsklerk: “Getuigen, willen jullie wat verduidelijking geven, want deze man ontkent zijn naam.” Dat hebben we al vaker meegemaakt. Valse Vrede had ook zijn naam ontkend. Die had gezegd dat hij Vrede heette. Hier is dus weer één van die Diabolisten die de waarheid verdraait en zegt: “Ik heet geen Onbarmhartig, ik heet Lustig.” Allesweter kan getuigen dat zijn naam correct is genoemd in de dagvaarding. Hij zegt: “Hij heet zeker Onbarmhartig, want zo tekent hij alle stukken die hij verzendt. Onbarmhartig is zijn naam. En dat is de eigenschap van al die Diabolusmannen om te doen wat hij doet: hun naam vervalsen. Ze willen maar niet weten dat ze zijn wie ze zijn.”
Dan geeft Allesweter daarvan nog een paar voorbeelden. Hij zegt: “Gierigheid, weet u hoe die zich wil noemen? Spaarzaamheid. Ook Hovaardig wil wel een andere naam aannemen. Hij noemt zich Netheid of Sierlijk.”

Misschien dat u het herkent hoe dat mensen die hoogmoedig zijn, liever spreken van netheid dan van hoogmoed. En mensen die gierig zijn liever hun deugd spaarzaamheid willen noemen dan hun ondeugd gierigheid. Dat doen al die Diabolisten, die verdraaien hun namen.
Misschien kunt u zelf nog wel een paar van die ondeugden bedenken, van die diabolistische beginselen in een mensenleven, die een mooie naam krijgen. Want de duivel is de vader der leugenen. Hij komt er niet eerlijk voor uit dat die beginselen zijn, die ze zijn. We denken dat er nog wel een tiental van deze beginselen te noemen zijn; beginselen van Diabolus, die allen een mooie naam krijgen. Maar Allesweter legt het bloot. Hij zegt: “Hij is waarlijk Onbarmhartig. Dan zegt de klerk tot Waarheidspreker: “Kunt u er nog iets aan toevoegen?” Waarheidspreker zegt: “Ik heb hem van kindsbeen af gekend. En de beschuldigingen zijn ten volle waar. Deze man, deze Onbarmhartig, behoort tot een geslacht dat onkundig is van het gevaar om verloren te gaan. Ze zijn onkundig van het gevaar en van de beroering die dat met zich meebrengt. De mensen die ernstige gedachten hebben, noemen zij droefgeestig. En ze willen met hen niet van doen hebben.”

Herkent u het? Het is een beginsel uit de duivel. Onbarmhartig. Dan kun je niet verdragen dat iemand klaagt over zijn zonden. Dan haat je de beginselen die juist te maken hebben met de vrees om verloren te gaan. Zulke mensen wil je dan niet in je omgeving. Mensen die bang zijn voor hun verderf, die bang zijn dat ze straks voor eeuwig onder Gods toorn zullen verzinken, vermijd je dan liever. Die mensen klagen immers teveel, die steunen, die hebben het donker, die hebben het moeilijk, die zuchten en wenen. Ze worden droefgeestig genoemd.
O, u weet het, Onbarmhartig is nog niet dood. Daar zijn er nog die dat klagen niet kunnen verdragen. Dat och en dat ach en dat zwaarmoedige en droefgeestige, het wordt in onze kringen juist als een beschuldiging vaak op ons gelegd. Dan zou alleen dat bij ons gevonden worden en dan doen ze of er niets anders zou zijn. Het zou de taal van Onbarmhartig kunnen zijn. Maar hij behoort tot een geslacht, vergeet dat niet, dat onkundig is van het gevaar om verloren te gaan. We denken dat u beter met het gevaar bekend kunt zijn. En wordt men dan schimpend droefgeestigen genoemd, of zwartgalligen of wat voor namen men nog meer bedenken mag; we denken dat het beter is het leven ernstig te nemen en uitkomst te zoeken, dan het te verzwijgen en er niet van te willen spreken. Onbarmhartig is genoegzaam ontdekt. Allesweter en Waarheidspreker, de twee getuigen, hebben hem getekend in zijn aard en in zijn afkomst, behorend tot een geslacht dat de ernst van het leven niet onder ogen wil zien. Ook hij wordt weggebracht.

De rechtszaak over Opgeblazen
En tenslotte komt Opgeblazen. Hij wordt door de cipier Waarachtig voorgebracht. En de aanklacht tegen hem wordt voorgelezen. “U hebt,” zo wordt gezegd, “ in de stad Mensenziel aangeraden om de omroep, van El-Schaddaï om u over te geven, luchtig en hooghartig op te nemen. U leerde de inwoners om smadelijk en verachtelijk over die Koning El-Schaddaï te spreken. U hebt ze door woord en voorbeeld aangezet tot rebellie. Daar hebt u ze in gestijfd. U hebt ze geoefend om de wapenen aan te vatten in de strijd tegen El-Schaddaï en zijn Zoon.”

Opgeblazen! Dringt het tot u door wat hier dus bedoeld wordt? Welk een duivels beginsel, in de natuurlijke mens, is de opgeblazenheid, de zelfverheffing, de hoogmoed. Het is een beginsel dat de oproep tot bekering eigenlijk naast zich neerlegt. Waarom is dat voor mij nodig? De hoogmoed is een beginsel wat smadelijk en verachtelijk over God en de Godsvreze kan spreken. Het is een beginsel dat drijft in de strijd tegen El-Schaddaï en tegen zijn Zoon. Ja, de hoogmoed richt zich vooral tegen Christus, tegen Vorst Immanuel. O juist de hoogmoed is doende om Hem van Zijn troon af te stoten en om zichzelf te handhaven. Opgeblazen wordt in de aanklacht al wel goed getekend.
Maar de verdachte krijgt het woord. Er wordt hem gevraagd wat hij van deze aanklacht vindt. Hij mag zich verdedigen. En hij zegt: “Ik, ik ben een man van moed en dapperheid. Ik ben niet gewend om onder donkere wolken te gaan lopen. Daar houd ik niet van. Ik houd er ook niet van mijn hoofd als een bies te krommen. En ik houd er ook niet van om in de strijd de tegenstander, zelfs al heeft hij gelijk, ook maar een voet toe te geven. Dat is mijn beginsel. Ik geef hem nooit toe. Ik geef hem geen gelijk; al heeft hij het. De houding die ik voorsta, in de strijd is, is een houding van moed en van dapperheid. En dat is me veel meer waard dan je druk te maken over de beginselen waarvoor je strijd. Als er maar moed is, dapperheid, vasthoudendheid, die naar de overwinning leiden. Nou, dat is me veel meer waard dan de strijden voor een goede zaak.”

De president van de rechtbank, Geloof, neemt het woord. En hij zegt: “De aanklacht is niet dat u dapper zou zijn geweest en dat u moedig bent geweest in de strijd, maar de aanklacht is dat u uw vastberadenheid misbruikt hebt voor een verkeerd doel! U hebt uw dapperheid aangewend in de strijd tegen El-Schaddaï.” De verdachte heeft geen antwoord. Hij moet er het zwijgen toedoen en wordt ook ontmaskerd. Herkent u het, deze hoogmoed en zelfhandhaving? Dat is maar op één ding uit en dat is niet op recht en gerechtigheid. O, wat heeft Bunyan hier diep gezien in de doorwerking van de zonde in een mensenleven en vooral de zonde van hoogmoed. Hoogmoed maakt zich niet druk over recht of onrecht. Hoogmoed maakt zich maar druk over één ding: zelfhandhaving! En dat zelfhandhaven moet dan natuurlijk onder een mooie naam van moed en dapperheid. Maar het gaat in wezen om zelfhandhaving. Daarom vindt men het niet belangrijk of het een goede zaak betreft. Men wijkt voor niemand en geeft nooit de tegenstander gelijk. Nooit! Of die tegenstander gelijk heeft of niet, daar maakt men zich niet zo druk om.. Als men maar overwint. Dat is het beginsel van opgeblazenheid.

Kent u dit beginsel niet uit uw eigen leven? We zijn mensen die nooit buigen. We worden nooit vernederd en verootmoedigd. En of het nu recht of onrecht is, daar moet men niet teveel over praten. Als we onszelf maar kunnen handhaven. Het is een duivels beginsel, als de eigenliefde ons meer drijft dan de liefde tot recht en gerechtigheid.

Kent u bij uzelf de veroordeelde gedaagden?
De laatste van degenen die voor de rechtbank zijn gekomen, is gedaagd. Kent u de negen Diabolisten als beginselen uit uw eigen leven? Ze behoren bij onze natuur, zoals ze door de zonde geworden is. Zijn ze bij u al gevangen genomen? Waakt de cipier Waarachtig al over ze? Waakt hij over het beginsel van Godverzaking, van Zinnelijke lust, van Ongeloof, van Goedvergeter, van Hardhart, van Valse Vrede, van Onwaarheid, van Onbarmhartigheid en van Opgeblazenheid? O, wat is de duivel toch listig! Je zou nu kunnen denken dat deze beginselen ver van u zijn. Nee, ieder van Gods kinderen leert deze beginselen in het hart stuk voor stuk kennen. En die leert ook dat ze uitgeroeid moeten worden. En o wonder, als ze ontdekt worden door het Woord en gevangen genomen worden door cipier Waarachtig. Wat een wonder als ze dan toch voor die rechtbank moeten komen van die rechters, die nieuwe beginselen die God in een mensenleven werkt. Het is noodzakelijk om voor de rechtbank te komen van Geloof, Waarachtig hart, Oprecht, Kwaadhater, Godlief, Goede werken, IJveraar voor God, Ootmoedig, Waarheidsdienaar, Hemelsgezind, Bescheiden en Dankbaar. Voor deze beginselen worden die duivelse beginselen als het ware voor de rechtbank gesleept en moeten zich daar verantwoorden. Maar zij kunnen zich niet verantwoorden.

Het oordeel over de Diabolisten
Nu wordt het vonnis geveld, zo beschrijft Bunyan. De stadsklerk Doe-recht spreekt de jury toe en zegt: “U hebt alle beschuldigingen gehoord. U hebt ook de verdediging van de verdachten gehoord en wat de getuigen hier hebben gezegd. U hebt alles gehoord, u kunt zich terugtrekken om u met elkaar te beraden over het vonnis van de gedagvaarden. Het Geloof zal in deze zaak de president zijn. De twaalf rechters trekken zich terug om onderling te beraadslagen. Geloof neemt meteen het woord en hij zegt: “Me dunkt het is wel duidelijk. Ze zijn allemaal des doods schuldig.” Waarachtig hart zegt: “Ik ben het er van harte mee eens.” Kwaadhater zegt: “Wat een weldaad dat dit boeventuig in hechtenis is genomen.” Begrijpt u het? Je moet het boeventuig van binnen in het hart maar kennen! Dat het in hechtenis is genomen, is dan tot blijdschap. Godlief zegt: “Het is één van mijn aangenaamste dagen, dat ik dit mee mag maken.” Waarheidsdienaar zegt: “Het vonnis wat ik zojuist eigenlijk al heb horen uitspreken; ik denk dat El-Schaddaï dit doodvonnis van harte goed zal keuren.” Hemelsgezind zegt: “Zeker! Zulke monsters moeten uitgeworpen worden uit de stad. Wat zal Mensenziel, als ze eruit zijn, toch een Goddelijke stad worden.” Bescheiden zegt: “Ach, ik ben niet gewend haastig te zijn in mijn oordeel, maar hun wangedrag is ieder openbaar geworden. Zij moeten sterven.” Dankbaar zegt: “God zij geloofd, dat deze bandieten nu achter slot en grendel zitten.” Ootmoedig voegt eraan toe: “Jawel, maar laten we dan danken op onze blote knieën.” Goede Werken zegt zeer verblijd te zijn over de gang van zaken. En de IJveraar van God zegt dat ze afgesneden moeten worden, omdat ze als de pest zijn en het verderf van de stad zoeken.

U bemerkt wel hoe dat deze twaalf rechters eensgezind zijn in hun oordeel over de Diabolisten. Eensgezind zijn ze in hun vonnis, deze nieuwe hoogwaardigheidbekleders, die nu in de stad als het ware de nieuwe adel vormen. Zij zijn het die hier het vonnis mogen vellen over de beginselen die van de vorst der duisternis zijn. En deze rechters veroordelen eensgezind al wat is aangehoord, al deze boze Diabolisten. De klerk roept dan de namen af van de twaalf juryleden en hij vraagt of ze het allen eens geweest zijn met de uitspraak, zoals die achter gesloten deuren is beraadslaagd. Een ieder stemt toe met de gang van zaken. “Wie voert dan het woord,” zo vraagt de klerk Doe-recht. Dan mag hij horen dat de president de heer Geloof dat zal doen. Aan hem vraagt dan de klerk of ze allen schuldig zijn. Geloof spreekt dan het vonnis uit: “Des doods schuldig,” “Cipier, pas op uw gevangenen,” zo zegt dan de klerk. Want hij weet wel, nu het oordeel over hen uitgesproken is, zou er misschien één trachten te ontsnappen. Diezelfde middag is het oordeel op schrift gesteld en wordt het hen naar de gang van het recht meegedeeld.

Ongeloof ontsnapt
Maar dan gebeurt toch wat al gevreesd werd. Daar is er toch één ontsnapt uit de kerker; en het was nog wel de gevaarlijkste. Ongeloof zag kans er tussenuit te komen. En de cipier is zeer ontsteld, want hij weet dat het de gevaarlijkste gevangene is. Hij bericht het naar burgemeester Verstand, naar griffier Geweten en naar Vastewil. Er wordt onmiddellijk bevel gegeven om overal naar die ontsnapte gevangene te zoeken. Maar er is niemand die hem vindt. Na een poosje wordt het bekend dat Ongeloof de stad heeft verlaten. Hij heeft een poosje buiten de stadsmuren rondgelopen. Daar lachte hij schalks naar de mensen op de muren, in de zin van: wacht maar, mijn tijd komt wel! Dan is er één man die weet te vertellen wat er verder gebeurd is. Zijn naam is Ziener. Hij vertelt: “Ongeloof is heengegaan en hij heeft gezworven door dorre streken. Uiteindelijk heeft hij Diabolus ontmoet.”

Ja ongeloof hoort bij de duivel. Wist u het niet? Neem de toepassing voor uzelf. Ongeloof zoekt de duivel, heeft gemeenschap met de duivel. Ongeloof is weg gezworven en heeft Diabolus, de Reus, ontmoet bij de Hellepoortsheuvel. Hoe kan het ook anders! En daar heeft Ongeloof hem verhaald alles wat er gebeurd is. Hij vertelt over het algemeen pardon, dat Vorst Immanuel heeft afgekondigd, voor de stad. Ook vertelt hij dat Immanuel zo goed geweest is voor de stad. Hij verhaalt verder van de inkwartiering van het leger en hoe de mensen verheugd waren hun deuren voor de kapiteins open te mogen zetten. Hoe ze er graag nog meer hadden gehad. Hoe dat het beeld van Diabolus is weggenomen. Hoe dat de Diabolusmannen gearresteerd zijn en in de cel geworpen zijn. Hoe ze bewaakt zijn door cipier Waarachtig, maar ook veroordeeld zijn. En dat ze straks gevonnist zullen worden. Hij zegt: “Alleen ik ben ontkomen om het u aan te zeggen.”

Als Diabolus dit hoort, hoe hij de stad Mensenziel kwijt is, toont hij zijn ware aard. Hij huilt, hij snuift, hij brult en zweert: “Dat zal ik wreken. Ik zal niet rusten voordat ik dit verlies gewroken heb.” De duivel laat zomaar zijn onderdanen niet los, dat moet u niet denken. Als hij iemand verliest, dan gaat hij tekeer als een briesende leeuw en dan zal hij wel zoeken wie hij zou mogen verslinden. Ongeloof zegt nog tegen hem: “Weet u waar ik me het meest aan ergert, van al wat er gebeurd is? Dat Vastewil zo overgelopen is. Hij was toch onze dienaar en was eerst zo gehecht aan u. En nu is hij weer een voorname dienaar; zelfs van Vorst Immanuel. Die man is zo omgekeerd. Hij heeft zelfs geholpen om de Diabolisten gevangen te nemen.” Het is één van de opmerkelijkste dingen in de bekering van een mens, dat zijn wil zo verandert. Dat is een ommekeer van honderdtachtig graden, zeggen ze wel eens. De wil wordt door God opmerkelijk veranderd, maar wel tot ergernis van Diabolus en Ongeloof. Maar het is niet anders.

De terechtstelling
Dan keren we nu in gedachten weer terug naar de stad Mensenziel. Daar zal de terechtstelling plaatsvinden van de veroordeelden. Daar is voor hen geen gratie; dat moet u goed begrijpen. Want het gaat om beginselen uit de duivel en moet je daar clement mee zijn? Dat is wel een vergissing van veel mensen. Maar met de zonden moet je nooit bevriend zijn. De zonden moet je niet zachtzinnig behandelen. De zonde moet uitgesneden, die moet uitgeroeid, die moet gedood, die moet uitgebrand worden. Het gaat hier over de zonde die veroordeeld is, die terechtgesteld is. Wat moet er dan met die oude mens gebeuren? U weet het wel uit de Bijbel: Die moet gekruisigd worden.

Wel daar worden kruisen opgericht, opdat de veroordeelden gedood zullen worden. Weet u wat de Prins gezegd heeft? Dat de veroordeelden gedood moeten worden door de inwoners van de stad Mensenziel. Dat doen de kapiteins van El-Schaddaï en zijn soldaten niet. Dat is dus het bevel van de Prins. Begrijpt u het? Immanuel wil gewillig gediend worden. Hij wil openbaar zien komen dat de stad hem nu van harte goed gezind is en het kwade haat en dat uit wil roeien. En daarom wil hij de werkzaamheid van die stad zien. Zo wil Hij het nog zien bij zondaren die Hij wederbaart. Hij wil dat ze strijden tegen de zonden en dat ze trachten die zonden uit te roeien; ook al lukt dat niet. Want Ongeloof is ontsnapt en die anderen zijn moeilijk uit te roeien. Wat een zwaar werk is dat dan voor de stad Mensenziel. De vijanden die nu gedood moesten worden, stonden wanhopig tegen. Die verdedigden zich zoals ze maar konden. Dat heeft Bunyan ongetwijfeld wel eens gezien uit de gewone terechtstelling. Dan gebeurde dat ook. Maar hier tekent hij dat dan als een beeld voor de uitroeiing van de zonden. De zonde laat zich zo makkelijk niet doden. De zonde roei je zo makkelijk niet uit. Maar het moet toch gebeuren.

En wat doen dan de mensen van de stad Mensenziel? Ze vragen hulp van de kapiteins van El-Schaddaï, want het lukt ze niet. Ze krijgen wel hulp, maar op een heel bijzondere wijze. Daar is een geheimschrijver aanwezig bij de uitvoering van het vonnis, zonder dat iemand dat weet. En terwijl dan de lieden van de stad Mensenziel de veroordeelden moeten doden en de kracht daartoe missen, komt hij bij hen staan. En dan legt hij zijn handen op hun handen, zodat ze kracht krijgen om de Diabolisten te kruisigen. Zie, zo is de overwinning des Heeren! Het zijn zaken, die u wel zelf, in eigen hart en leven moet kennen. We hebben getracht het u nogmaals voor te stellen hoe dat de beginselen die veroordeeld worden, beginselen zijn die niet ver weg, bij een ander zijn. Maar die beginselen zitten in ons eigen hart. Kent u die Godverzaker in uw eigen leven? Kent u die Zinnelijke lust? Kent u Ongeloof? Kent u die Goedvergeter? Kent u dat Harde hart? Kent u die Valse Vrede? Kent u die Onbarmhartigheid? Kent u die Onwaarheid? En kent u tenslotte die Opgeblazenheid. Het zijn beginselen die bij ons zijn, maar die wel gevangen genomen moeten worden. O, dat God er Zijn Woord nog toe gebruiken wil; opdat in die heilige strijd, die beginselen gekend worden als diabolische, als duivelse beginselen, die uitgeroeid moeten worden. De Heere Zelf wil dat ze gekruisigd zullen worden. En dat leert en geeft hij door de hulp van de Heilige Geest. Smeek Hem dan om de ontdekking aan al die duivelse beginselen. Maar smeek Hem ook om de hulp van die Geest, Die alleen al die zonden kan uitroeien en doden in ons leven.

Psalm 76 : 4 en 5