7. Heilige Oorlog

De Heilige Oorlog VII
Zingen Psalm 4 : 1
Schriftlezing Lukas 11 : 14 – 28

We hebben gezien dat er grote ontsteltenis is in de stad Mensenziel. Men kon uiteindelijk niet meer genieten zoals men voorheen genoot. Er is angst en verschrikking onder de inwoners, maar die is nog niet veel verder gekomen dan de vergrendeling van de poorten. Er zijn barricaden opgericht om die Oorpoort stevig dicht te houden. Zo is het nog niet verder gekomen dan openbaring van tegenstand en vijandschap. Daar is angst en vrees vanwege de machtige vijand die voor de poort ligt. Die vijand heeft zich weliswaar ingegraven in een winterkwartier, maar van daaruit wordt hevig gevuurd en dat laat niet na diepe indruk te maken in de stad Mensenziel. Uiteindelijk is men zover gekomen in de stad dat er een raadsvergadering gehouden wordt. Er wordt besloten toch maar een afgevaardigde te zenden naar het leger van El-Schaddaï om namens de stad te onderhandelen. Daar schijnt nu toch iets te gaan gebeuren.

Vastewil stelt voorwaarden
Vastewil is de afgevaardigde en hij mag vanaf de muren spreken met de kapiteins. Hij blaast de trompet en vindt gehoor. De kapiteins zijn verblijd dat er nu tekenen zijn van toenadering. Het volk stroomt ook toe. De heer Vastewil gaat duidelijk maken wat de voorwaarden zijn die zij stellen aan onderwerping aan El-Schaddaï. Hoort u wie hier het voortouw neemt? En hoort u van welke kant de voorwaarden gesteld worden? Dat moet ons eigenlijk al genoeg zijn. Maar als we dan nog kennis nemen van de voorwaarden ook, dan blijkt dat er totaal geen onderwerping is aan El-Schaddaï.

Vastewil zegt: “Wel, wij willen onderhandelen, maar wij willen onder deze voorwaarden toenadering: In de eerste plaats eisen wij dat burgemeester Ongeloof zijn positie behoudt. En ook eisen wij dat de stadssecretaris Goedvergeter niet van zijn plaats verdrongen mag worden; evenals trouwens ik, Vastewil. Wij moeten aan de regering blijven.Vervolgens wensen wij dat er niemand in de stad wordt weggejaagd of van zijn vrijheid wordt beroofd. Een ieder die hier een plaats gekregen heeft, onder de macht van vorst Diabolus, moet op zijn plaats mogen blijven. Niemand mag vrijheden verliezen die wij zo heerlijk hebben genoten onder de heerschappij van Diabolus. Ook wensen wij dat er geen andere wetten worden uitgevaardigd dan dat wij hadden. De privileges die wij hadden, willen wij behouden. Geen nieuwe gerechtdienaren mogen er komen. En indien u aan deze voorwaarden tegemoet wenst te komen wel, dan willen wij El-Schaddaï als onze heer erkennen.”

U begrijpt het wel: zij schrijven voor hoe dat ze zich zullen onderwerpen. Maar als u goed luistert, is er totaal geen sprake van onderwerping. Alleen wil men dat vijandige leger te vriend krijgen.

Toepassing
We willen trachten dit toe te passen op de toestand van een mensenziel in overtuiging zonder overbuiging. Het kan toch zo zijn dat een mens in zijn overtuiging zo verschrikt en beangst is voor Gods toorn en voor Zijn oordelen, dat hij best God in naam wil gaan erkennen. En wat dat betreft wil hij best wat uiterlijkheden in zijn leven wijzigen. O, hij wil best, in naam, de dienst van de duivel en van de zonde opzeggen, maar niet verder dan in naam. Inderdaad, in de praktijk van zijn leven, wil hij blijven wie hij was. Maar hij wil zo, als het ware, de vrees en de angst uit zijn geweten bannen. Hij tracht op zulk een wijze de schrik wat te verjagen, maar zo kan er van vrede geen sprake zijn, zo kan er van onderhandeling geen sprake zijn.

De kapiteins verwerpen de voorwaarden
De kapiteins zijn ontevreden als ze dit horen. Kapitein Boanerges neemt het woord. En hij verwoordt dan ook de aanvankelijke blijdschap die er bij de kapiteins was. Ze dachten dat het de goede kant uitging, dat er toenadering kwam. Maar naar dit zot geklap kunnen ze niet luisteren. Hij zegt: “Daar kunnen wij niet op ingaan. Weet u wat u doet? U legt door uw eigen ongerechtigheid opnieuw een struikelblok voor uw eigen voeten. Door vast te willen houden aan uw oude leven,” zo wil hij zeggen, ”maakt u een struikelblok voor u op de weg naar de vrede. U wilt rust boven alles en daarom moeten de schrik en de angst weg uit uw geweten. En u zoekt dit op een kwade wijze weg te krijgen. Kwaderust was zeker de opsteller van deze artikelen. Wij verwerpen deze artikelen van harte en wij vermanen u dat u Koning El-Schaddaï de voorwaarden moet laten opstellen voor de vrede. Dat zal voor u het voordeligste zijn. U zal zich onvoorwaardelijk aan hem over moeten geven; daarin ligt uw behoudt.”

Dat is een les! Maar het is zo ver nog niet. Het wordt al wel duidelijk gezegd hoe het moet en wat de weg is. Maar de stad Mensenziel is daar niet rijp voor. Burgemeester Ongeloof neemt het woord: “Wie zou zo dwaas zijn om zich blindelings te onderwerpen.” Zo ziet hij de onvoorwaardelijke overgave. “Ik kan u vertellen dat er bij ons bekend is, en sommigen zeggen het openlijk, dat El-Schaddaï een boos vorst is voor zijn onderdanen. En anderen zeggen dat Koning El-Schaddaï eist wat geen mens volbrengen kan.” U bemerkt wel dat harde gedachten van God, in de stad Mensenziel, door de heer Ongeloof worden gevoed. Zo is het nog met het ongeloof in ’s mensenhart. Men wil heersen en men wil allerlei harde en kwade gedachten van God voeden, alsof God niet de Algoede is. Alsof Hij het niet waard is om geëerd, gediend en gevreesd te worden.

Ongeloof vertelt dat er van El-Schaddaï weinig goeds te zeggen is. En daarom keert hij zich naar de stad Mensenziel en niet meer naar de kapiteins. En hij zegt:”Onderwerp u toch niet, want weet dat als u zich onderwerpt u geen eigen heer en meester meer bent. Misschien wordt u allemaal wel gedood.”Zo gaat hij voor met harde en verkeerde gedachten te geven van de dienst des Heeren. “U bent geen eigen heer en meester meer.” Alsof ze dat nu wel waren in de slavernij van de zonden! Trouwens heerlijker vrijheid dan in de vreze des Heeren is er niet, maar die kent Ongeloof niet. Hij zegt dat ze misschien wel allemaal gedood worden. Alsof dat niet in strijd is met wat El-Schaddaï zelf gezegd en beloofd heeft. Maar zijn naam is Ongeloof en daarom schrikt hij niet voor een leugen terug.

Na deze toespraak van Ongeloof keren allen. De mensen gaan weg bij de wallen en de kapiteins gaan terug naar het winterleger, waar hun mansschappen liggen. Ongeloof keert terug naar zijn directe opdrachtgever. Wie is dat? Dat is niemand anders natuurlijk dan Diabolus. Ongeloof brengt bij hem verslag uit van hoe hij gehandeld heeft. En Diabolus is maar wat in zijn nopjes als hij dat hoort. Hij zegt: “Prachtig gedaan man, fantastisch! Ja, zo gaat het goed. En hier zal ik je ook voor belonen. Als de strijd wat geluwd is en als het leger van die kapiteins weggetrokken is, wacht je een heerlijke toekomst in mijn dienst. Ik zal je afgezand van mij maken. Je mag mijn ambassadeur worden bij alle landen. Wat zeg ik? Je mag mijn onderkoning worden! Je mag regeren onder mij over alle natiën.” Dat wil de duivel. Het lijkt er soms ook wel veel op dat het ongeloof heerst over alle natiën. Ongeloof mag de ambassadeur van Diabolus zijn. En hij zegt: “Niemand van mijn onderdanen zal meer vrijheid hebben dan wanneer hij in uw ketenen gebonden is.” Wat had Bunyan licht om zoiets te zeggen! Ook licht over de satanische macht van het ongeloof. Als je een gebondene bent van het ongeloof, slecht dan krijg je vrijheid voor je vlees, vrijheid voor je lusten. Dat is de vrijheid van de duivel!

Onrust in de stad Mensenziel
Maar ondertussen is in de stad Mensenziel de onrust onder de mensen niet minder geworden. Al wat er voorgevallen is, heeft de onrust doen toenemen. Er dreigt muiterij te komen. Er is sprake van samenscholen van mensen op verschillende plaatsen. Er is vooral onrust bij twee mensen die toch nog in de stad Mensenziel huizen. De ene is de oud-burgemeester Verstand. Hij huist toch nog in de stad. Mensen zijn redelijke wezens, ook gevallen mensen. En wie is er ook nog? Dat is de vroegere stadssecretaris Geweten. We moeten hem toch maar niet minachten, ook al heeft hij bijna niets meer te vertellen. Ook al werd Geweten gevangen gehouden in een geblindeerd huis, kon hij zo nu en dan toch nog vervaarlijk brullen. Al was hij nagenoeg van zijn verstand beroofd, kon hij evenwel verschrikkelijk tekeer gaan. En in deze tijd is hij ook zo onrustig. Hij loopt nu evenals Verstand op straat en zij spreken erg ontevreden over de gang van zaken. Zij maken het een ieder duidelijk, die het maar horen wil, dat het niet goed gaat. Ze zeggen dat Ongeloof zot gehandeld heeft en dat de hele raadsvergadering dwaas is geweest. Zij hadden erbij betrokken moeten worden. Men had geen beraadslagingen moeten nemen buiten oud-burgemeester Verstand en oud-griffier Geweten. Ze zeggen: “Men heeft ons er buiten gehouden en men heeft de Koning El-Schaddaï groot onrecht aangedaan. Ongeloof heeft hem van leugens beticht, want men heeft gezegd dat we misschien allen wel gedood zouden worden. Maar El-Schaddaï heeft juist beloofd genadig te zullen zijn.”

Er komen dan veel mensen die beginnen te roepen voor de kapiteins van El-Schaddaï en tegen de regering van Diabolus. Ze wensen te buigen onder El-Schaddaï. Nu moeten we wel onthouden dat de stad Mensenziel, in zijn totaal, een beeld is van de mens. We moeten dus niet denken dat hier een halve bekering, of wat dan ook, gaande is, dat zal straks nog wel blijken. Maar er is rumoer in de stad en er komen tegenstrijdige werkingen in de stad, zoals dat bij de natuurlijke mens ook wel kan. Maar in ieder geval zijn er tegenstrijdige bewegingen en Verstand heeft het woord en Geweten voegt zich erbij. Dan blijkt toch dat de krachten, die nu in de stad Mensenziel niet meer verborgen blijven, zich kanten tegen de gewillige dienaren van Diabolus. Burgemeester Ongeloof merkt het wel. Men schoolt vooral samen bij zijn huis. Hij kan wel bang zijn, want als het tumult zich tegen hem stelt, zouden ze zijn huis wel in elkaar willen storten. Dan zou hij onder het puin nog wel begraven kunnen worden. Maar Ongeloof heeft nogal wat zelfvertrouwen. Hij opent de luiken van zijn huis en denkt door zijn verschijning en postuur allen wel schrik in te kunnen boezemen. Maar voor hij het woord heeft kunnen nemen, heeft Verstand het woord al genomen. En die staat daar onder degenen die zich tegen burgemeester Ongeloof keren. En hij verwijt hem dan ook: “Waarom hebt u mij, Verstand, en waarom hebt u meneer Geweten buiten het beraad gelaten? En waarom hebt u zulke dwaze, zulke verkeerde voorwaarden gesteld? O, als die voorwaarden, die u gesteld hebt, door El-Schaddaï aangenomen waren en als de kapiteins bewilligt hadden en als El-Schaddaï de stad overgenomen had onder zulke voorwaarden, dan was hij een vorst van niets. Dan was hij een vorst in naam en dan had hij totaal geen macht en zeggenschap over u. En daarom welk een dwaze voorwaarden. Wat ergerlijk dat u de kapiteins, die gezegd hebben dat u zich onvoorwaardelijk moet overgeven, hebt tegengestaan en verworpen.” Zo gaat Verstand tekeer tegen Ongeloof.
Ongeloof is verbijsterd en verward. Hij roept uit het raam: “Verraad, verraad!” Hij roept de Diabolisten in de stad op tot verzet. Maar Verstand zegt: “U had beter moeten handelen.” Daarop zegt Ongeloof: “Ik handelde namens mijn vorst Diabolus.” En Geweten valt dan Verstand bij en zegt: “Verstand spreekt hier de waarheid. O, had de voorwaarden van de kapiteins van El-Schaddaï toch aangenomen. Dan zou er nú al rust zijn in de stad. O, dan zou er nu al onderwerping en ook vrede zijn in de stad.

Ongeloof zegt: “Ik zal alles wat u te vertellen hebt, tegen Diabolus zeggen.” “Ach,”zegt Verstand, “wat hebben wij van u en van Diabolus te verwachten hier in de stad? Wij, ingezetenen van de stad, hebben van u niets goeds te verwachten. Want als we het goed bekijken, heer Ongeloof, bent u geen ingeborene van de stad en ook Diabolus is geen eigen inwoner van de stad. U bent in feite maar vreemdelingen. U bent hier de stad binnengekomen en u hebt hier nu de macht, maar weet u wat wij van u te verwachten hebben? U zult de stad tenslotte nog verwoesten! U zult tenslotte de stad zelf nog in brand steken en er vandoor gaan, want het is uw eigen stad toch niet.”

Toepassing
U begrijpt dat Verstand hier wel verstandig is. En zo is het toch immers in de mensenziel? De duivel is geen ingeborene in de mens, in die zin dat de mens van nature geen Diabolist is. En nu bedoelen we met ‘van nature’: krachtens schepping. Zoals de mens uit Gods handen voortgekomen is, zo was de duivel en al wat bij hem hoort, niet in de mens. Het kwaad is niet in de mens krachtens schepping. God heeft de mens goed geschapen. De zonde komt van buiten; die komt van elders. De zonde komt niet in de mens door de schepping van God. Dat is eveneens zo met het ongeloof. Zowel Diabolus als Ongeloof zijn maar indringers in de stad Mensenziel. Ongeloof is ook niet door God geschapen. Ze zijn binnengedrongen en verwoesten de mens. Ze maken de mens door de zonde en het ongeloof stuk en ze brengen hem geen heil aan. Ja, ze zijn in staat de stad in brand te steken en haar in ellende te doen omkomen.

Strijd in de stad Mensenziel
Er komen steeds meer mensen bij het rumoer rond de woning van burgemeester Ongeloof. Daar komen ook mannen bij die van de nieuwe adel zijn, die Diabolus aangesteld heeft. De heer Vastewil komt erbij en ook Vooroordeel laat zich zien. Kent u Vooroordeel nog? Hij was kapitein geworden van de wacht bij de Oorpoort. Verder verzamelen Kwaderust en anderen zich bij het huis van Ongeloof. Ze vragen: “Wat is dat hier toch voor een oploop bij het huis van de burgemeester?” Dan groeien de groepen die zich tegenover elkaar stellen. En de één gaat dit roepen en de ander gaat dat schreeuwen. Het gaat allemaal tegen elkaar op. De één roept om Diabolus, om zijn macht en om zijn vrienden. En de ander roept om El-Schaddaï en zijn kapiteins, en de heerschappij van hen, waarvan meer zegen verwacht wordt.

Het blijft hier niet bij. Het komt tot handtastelijkheden. Het gaat er nogal hevig aan toe in het tumult dat dan losbreekt. De bejaarde Geweten wordt zelfs tweemaal ter aarde geworpen door Verdoving. Zo gaat het in overtuigingen. Het geweten moet verdoofd, o kon het zijn met een brandijzer toegeschoeid, worden. Verstand is bijna afgemaakt. Het scheelde werkelijk niet veel. Er is een schutter die een pijl op zijn handboog gelegd heeft, maar hij schiet slecht, hij raakt Verstand net niet. Toch had het niet veel gescheeld, of Verstand was in deze strijd nog afgemaakt. Aan de andere zijde vallen toch ook wel slachtoffers. Overijling bijvoorbeeld; hem wordt de hersens ingeslagen door de heer Gemoed, een dienaar van de heer Vastewil. En Vastewil staat er zelf bij te lachen als Vooroordeel beentje wordt gelicht. Kapitein Vooroordeel komt in de modder terecht en wat nog erger is; hem wordt de schedel ingetrapt. Ook zijn bestaan is voorbij. U bemerkt wel dat er zo wel één en ander plaatsvindt bij die ontroering die er is in de stad Mensenziel. Daar gebeuren toch wel grote zaken. Overijling en Vooroordeel zijn de hersens ingeslagen en Neutraal breekt zijn benen, ook hij komt er niet onbeschadigd vanaf.

Maar het loopt niet uit op hetgeen waarop het uit moest lopen. Daar is wel veel beroering, daar gebeurt wel het één en ander, maar weet u wat het slot van het oproer is? Diabolus zendt wat knechten en Verstand en Geweten worden gegrepen. Zij hebben aanleiding gegeven tot dit oproer en daarom worden ze in de gevangenis gezet. Weg met die twee! Verstand en Geweten kan Diabolus niet gebruiken.
Begrijpt u hoe het gaat als de kapiteins van El-Schaddaï de aanvallen op u richten? Als u belegerd wordt van Zijn zijde en als Verstand en Geweten dan de onrust in u groter maken, wat wil dan Diabolus? Dan wil hij dat die twee in de gevangenis zitten en dat ze zwijgen. Men moet niet teveel nadenken over zijn staat, over zijn toestand. Men moet niet teveel gehoor geven aan datgene wat zeker van buiten komt. En ook als het geweten weer te keer gaat en op gaat spelen, kan hij het beste maar verdoofd en tot zwijgen gebracht worden.

Een nieuwe opeising van de stad
Als dit alles gebeurd is, keert de rust in de stad Mensenziel weer. Het liefst had Diabolus die twee oproermakers maar afgemaakt, want dan had hij geen last meer van ze gehad. Maar het is tijd van oorlog; daar is nu geen gelegen tijd voor en daarom kan dat nu niet gebeuren.
We keren weer naar het strijdtoneel. Daar zien we dat de kapiteins opnieuw de stad opeisen. En uitdrukkelijk wordt gezegd dat ze gewillig zijn om de stad nog in genade aan te nemen. Het is nog de tijd van genade. Dat is toch ook nu nog iedere keer de boodschap. Zolang we in het heden der genade zijn, is het de welaangename tijd, de dag der zaligheid. Opnieuw komt die boodschap van de trompetter bij de Oorpoort. Met ernst en nadruk spreekt hij van de gepastheid van die overgave. “Hoelang zult u het nog uithouden in uw slechtigheden. Verlaat de slechtigheden en leef en treed op de weg des verstands. O, zult u de aanbieding van El-Schaddaï dan voortdurend in de wind slaan. Hij spaart u nog. En waarom denkt u dan dat die grote Koning de stad Mensenziel nog spaart? Denkt u werkelijk dat hij dat doet omdat hij bang voor u is? Kom, hoe kunt u dat toch denken. Denkt u, o stad Mensenziel, dat u sterker bent dan El-Schaddaï! O, zie de sterren eens aan, hoe ver ze van u verwijderd zijn en zie daarin iets van zijn macht. Kunt u de zon die opgaat tegenhouden in zijn baan? Kunt u de maan die schijnt haar licht ontnemen? Kunt u het water van de zee bedwingen? Kunt u de hoogmoedigen vernederen?”

Zo worden er verschillende van de grote wonderen van de Schepper, Die ook wonderen doet in een mensenleven, opgesomd. Een ieder mens mag dit wel ter harte nemen, u ook! Zie de sterren eens aan. O, als u gedachten wil hebben omtrent de majesteit van de Schepper dan is het echt wel eens goed om in de sterrenhemel te blikken, zoals Abraham de sterrenhemel zag. Dan zie je duizenden sterren, ja ontelbare sterren aan. Zo heeft Abraham voor Gods aangezicht gestaan en iets van de majesteit van de Schepper daarin gezien. Het is wel goed om onze nietigheid zo te beleven. Zoals de dichter in psalm 8 dat verwoordt: “Als ik uw hemel aanzie….” Of kunt u de zon tegenhouden? Nee toch. De majestueuze omloop van de zon en de betekenis van de zon voor heel deze schepping heeft niet nagelaten om op heidense volken indruk te maken, zodat ze de zon wel als god gingen vereren. Dat is wel dwaasheid, maar desalniettemin moeten we iets zien van de majesteit van de Schepper in de betekenis en de waarde van de zon voor deze schepping. En ook moeten we iets zien van onze nietigheid. Kunt u de maan haar licht ontnemen? Ook dat sieraad is aan de hemel in grote wijsheid daar gegeven, opdat de nacht niet te duister zou zijn. Kunt u het water van de zee bedwingen? O, bedenk toch de macht van de elementen die in de handen van de Schepper liggen. “Want Hij heeft de zee het zand tot een perk gesteld,” zo zegt de Heere in Zijn Woord. Kunt u de hoogmoedigen vernederen? Dat is toch geen minder wonder. En dat gebeurt als God een zondaar bekeerd.” Zo heeft hier de trompetter aan de Oorpoort allerlei beelden en uitspraken gebruikt die de stad Mensenziel indrukken moeten geven van wie God is en hoe waardig Hij het is dat de mens zich onder Hem buigt en Hem begeert te dienen. Maar Diabolus kan dit alles niet velen.

Diabolus wordt geloofd
Dan komt Diabolus. Hij komt niet om die trompetter te weerstaan, want dat kan hij niet. Hoe treffend weet Bunyan dat nu weer op te merken. Nee Diabolus gaat niet tegen die trompetter in, want wat zou hij voor weerwoord hebben? Niet één! Maar hij gaat tegen de stad Mensenziel tekeer. En dan komt hij weer met zijn oude zaken om de stad Mensenziel maar in zijn macht te houden. Hij zegt: “El-Schaddaï maakt u slaven. Mensen, bedenk toch als je op deze oproep gehoor zou geven, ben je daar niet goed mee. El-Schaddaï vernedert u. Alle mensen die onder hem dienen zijn vertrapten en verachtelingen. Kom, bedenk toch dat u geen geluk zult vinden in zijn dienst.” En dan komt hij nog met een waarheid ook, namelijk met: de majesteit van God. Maar hij verdraait de waarheid op zo’n wijze, zoals alleen de duivel die kan verdraaien. Hij zegt: “De majesteit van El-Schaddaï doet u nu al sidderen. Als u dan heel dicht bij hem zou zijn dan kunt u helemaal niet bestaan. En daarom hoe zou u dan vrede kunnen vinden in de dienst des Heeren? Hij zal nooit zo gemeenzaam met u kunnen zijn als ik. Ik ben gemeenzaam met u en ik ben in het midden van u. O, wacht u toch om gehoor te geven aan deze opwekkingen, want ik ben een koning die u vrijheid geeft. Hij geeft u slavernij.”

En wat doet de stad Mensenziel? Wat de mens van nature altijd weer doet: Naar de duivel luisteren, de vader der leugenen gehoor geven en de God der waarheid tot een leugenaar stellen. De stad Mensenziel verhardt zich. Zij geeft zelfs aan de trompetter geen antwoord. En betoont liever te willen sterven in de slavernij waarin ze leeft ( maar die ze niet als slavernij wil zien) dan te buigen onder de roepstem die tot haar komt. De kapiteins van het leger van El-Schaddaï worden evenwel niet moedeloos. Ze gaan door met de oproep en komen toch weer terug. Ze sturen toch weer een trompetter om aan de Oorpoort op te wekken tot onderwerping en overgave. Maar de stad wordt steeds afkeriger. Daar wordt krijgsraad gehouden in het leger van de kapiteins van El-Schaddaï. “Wat moeten we toch doen om die stad nu toch eens tot onderwerping te krijgen. Hoe zal die stad ooit buigen voor El-Schaddaï.” Weet u wat ze voelen? Het lukt ons niet. We krijgen het niet voor elkaar.

De kapiteins van El Schaddaï vragen hulp
Kapitein Overtuiging is een wijs man en hij zegt; “Wij zullen de slingerstenen aanhoudend in de stad werpen. We gaan door en we zullen de schrik in de stad gaande houden. Dat mag niet overgaan.” Wat een wijsheid! Hij zegt: “Een leeuw kun je nog bedwingen door hem voortdurend lastig te vallen. En daarom we gaan door.” Hier ziet u in dat deze kapitein zegt dat die overtuigingen die er in de stad zijn, niet weg moeten gaan. Daar moeten wij ook bang voor zijn: Overtuigingen die er in uw leven zijn moeten niet weggaan. En de kapiteins van El-Schaddaï moeten daar op letten. Want het is erg als er overtuigingen zijn, die weer weggaan. Die mens verhardt zich. Die stad verhardde ondanks alle overtuigingen, dat is waar, maar de kapiteins willen het niet. Ze werpen slingerstenen in de stad! O, laat er telkens maar een bom inslaan en laat ze maar eens schrikken. Maar de kapiteins redden het zo niet. Ze zeggen: “We krijgen het zo niet voor elkaar. En daarom gaan we een verzoekschrift sturen aan de Koning. En we zullen hem meedelen hoe de toestand staat. We zullen hem meedelen dat we het niet redden en om vergeving vragen voor het feit dat wij het niet klaren kunnen. Wij kunnen niet slagen. Wij zullen vragen om meer manschappen, maar vooral ook om een welbespraakt aanvoerder. Daar moet een beter leidsman komen, een welbespraakt aanvoerder onder wiens heerschappij het leger sterker is, meer kracht heeft en de stad ingenomen zou kunnen worden.”

En zo wordt gedaan. Er wordt een brief opgesteld die door de bode Liefde tot Mensziel naar de Koning zal worden gebracht. In de brief wordt neergeschreven hoe dat men de oorlog begonnen is tegen de stad. Maar ook hoe dat de stad maar niet wil luisteren naar alle bestraffingen. Daarin wordt ook gezegd hoe dat de poorten gesloten zijn en dat er geen kans is om de stad binnen te dringen. Ze laten zeggen hoe dat zij de stad wel proberen te verontrusten en er wel voortdurend alarm is in de stad, maar dat hun grote moeilijkheid is dat ze geen aanknopingspunt binnen de stad hebben. Ze schrijven eigenlijk aan de Koning dat ze geen vriend hebben in de stad. Als er een vriend daar binnen was, dan zou het heel anders zijn. Maar daar is niemand. Bemerkt u: dat is de toestand van de stad Mensenziel. Paulus zegt er later van: “Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees geen goed woont.” Daar is in de mens niets goeds wat God aangenaam is. Wij werken niet mee in de bekering. Dat is van de mens ook niet te verwachten.

De kapiteins hebben dat ook ervaren en ze zeggen: “Daar is geen vriend binnen de stad.” En zo wordt die brief uit gebracht waarin gevraagd wordt om meer kracht. O, de kracht van deze kapiteins is niet genoegzaam om de stad in te winnen.
De brief wordt gebracht aan het hof van El-Schaddaï. De bode stelt ze ter hand aan ’s Koningszoon, aan de Prins Immanuel. Hij is het van harte met de inhoud van deze brief eens. Hij is verblijd dat de strijd met de stad Mensenziel aangebonden is. Hij weet ook dat er meer kracht nodig is om de stad in te winnen dan dat die nu aangewend wordt. Daarom ondertekent hij die brief met een aanbeveling van zijn zijde. De Koning El-Schaddaï krijgt dan de brief uit de hand van ’s Koningszoon, uit de hand van Immanuel. De Prins kan de aanbeveling die hij geschreven heeft ook mondeling nog toelichten. Als daarop de Koning, die kennis genomen heeft van de inhoud van de brief, zijn Zoon roept, dan is zijn eerste spreken hier: “Hier ben ik Vader. “Zie Ik kom om Uw wil te doen en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.”
Dan wordt ‘s Koningszoon Immanuel gezonden om de stad Mensenziel te overwinnen voor de Koning. Boodschappers worden vooruit gezonden met de boodschap: “Immanuel komt.” De strijd zal nu zeker een keer ten goede nemen. Mensenziel weet hier niet van. Er komen wel boodschappers. De kapiteins horen het en zijn verblijd.
Diabolus heeft overal zijn spionnen en overal doet hij zijn nieuwtjes op. Dus Diabolus weet ook dat het leger versterking krijgt en dat Immanuel, de Zoon van de Koning, zelf komt. Hij siddert als hij daaraan denkt. Maar de stad Mensenziel weet van niets. En zo is het! O, daar waar God de zondaar gaat bekeren, wat weet zo’n mens dan van de komst van Christus? Wat weet hij dan van de macht van die vorst Immanuel? Hoewel de boodschappers daaromtrent wel uitgaan, zou Diabolus willen dat de stad daarvan altijd maar onwetend werd gehouden. Maar ze zal het horen, ze heeft het ook gehoord, maar dat zullen we later nog bezien.

Een nieuw leger onder Vorst Immanuël
We gaan eerst even het komende leger wat nader bekijken. Daar zijn wat kapiteins die nu meegaan met vorst Immanuel. Een vijftal kapiteins schaart zich achter hem. De eerste heeft de naam Geloof en de kleur van zijn banier is rood. Hij heeft een vaandeldrager wiens naam Belofte is. En zijn wapen is het heilige lam op een gouden schild. Vervolgens is daar de kapitein Hoop. Hij heeft blauw als zijn kleur en zijn vaandeldrager is Verwachting. Het anker is het teken, het wapen, wat hij draagt. Verder is daar ook de kapitein Liefde met zijn vaandeldrager Ontferming. Zijn kleur is groen en het wapen dat hij draagt wordt gesierd door een vrouw die drie nakende wezen omvat. De vierde kapitein draagt de naam Onschuld. Hij heeft als vaandrig Oprecht. Zijn kleur is wit en drie gouden duiven sieren zijn banier. En de vijfde kapitein is Geduld met de vaandrig Lijdzaamheid. Zwart is zijn kleur en drie pijlen in een gouden hart zijn het teken wat hij in zijn wapen draagt. Zo zijn daar vijf kapiteins die Immanuel op de voet volgen: Geloof, Hoop, Liefde, Onschuld en Geduld met hun vaandeldragers Belofte, Verwachting, Ontferming, Oprecht en Lijdzaamheid.

Wat een vreugde is er in het leger van de kapiteins, die rond de stad Mensenziel liggen, als zij het nieuwe leger zien aankomen. O, een blijdschap, een gejuich, gaat er op, zodat de muren van de stad Mensenziel ervan sidderen. En de stad ontzet zich om wat daar plaatsvindt. De inwoners zien dat het leger stormrammen en slingers bij zich heeft. O, ze zullen de stad zeker groot geweld aandoen.

Versterkingen rond de stad
Er worden nu ook al versterkingen aangebracht rondom de stad, verschansingen, of hoe men ze ook noemen wil. We denken dat sommigen ook de vorm hebben gehad van een heuvel. Vooral twee verschansingen zijn heel erg belangrijk. Aan weerszijden van de stad worden twee van die hoogten opgeworpen, bergen zou je ze haast kunnen noemen. De één heet Genadig en de ander heet Rechtvaardig. Die twee heuvels zullen straks ook van groot belang zijn, als vorst Immanuel zijn eerste pogingen gaat ondernemen om de stad in te nemen. Twee heuvels dus: Genadig en Rechtvaardig. U begrijpt het wel, om die zaken gaat het als de stad Mensenziel ingenomen moet worden. Dan zal men kennis krijgen van Gods gerechtigheid, maar ook van Gods genade. Daar zijn ook nog andere heuvels, zoals: Zuivere Waarheid en Zonder Zonde. Op deze heuvels worden de slingers opgesteld, waarmee de stad straks bestookt zal worden. En dan is er niet te vergeten nog een berg genaamd: Opmerken. Deze berg staat heel dicht bij de Oorpoort. De vijf beste stormrammen worden daar opgezet. U begrijpt dat er in de stad Mensenziel grote schrik en vertwijfeling is. Wat moet dat worden?

Nieuwe pogingen om de stad in te nemen
Na dit alles vinden de eerste handelingen plaats om de stad in te nemen. Dit gebeurt in opdracht van Vorst Immanuel. Hij heeft om te beginnen zijn legers niet in het winterkwartier gelaten. Ze hebben de hele stad omsingeld en mogen nu zichtbaar zijn voor allen die in de stad zijn. Hierna wordt als eerste teken een witte vlag in de stad gezien. Die vlag is opgericht op de berg Genade. En deze witte vlag betekent dat Vorst Immanuel de stad genadig wil zijn. Ze mag zich overgeven. Hij heeft lust om zich over de stad te ontfermen. Vandaar die witte vlag die gehesen wordt en die twee dagen blijft wapperen op de heuvel Genade. Wel is de bedoeling tweeërlei, want die vlag betekent enerzijds dat hij ze genadig wil zijn, maar anderzijds betekent die vlag ook dat als de stad zich niet onderwerpt en overgeeft, dat ze dan geen verontschuldiging meer heeft bij de verwoesting.
Zo is het in de prediking van Gods genade. Als de genade wordt aangezegd en de zondaar geroepen wordt om tot God weer te keren en dat God Zich zijner wil ontfermen, dan betekent die prediking vanzelf enerzijds dat God begerig is om genadig te zijn. Maar anderzijds predikt dat het wee voor wie zich niet onderwerpt. Dat oordeel zal dan des te zwaarder zijn. Of om het met de woorden van Paulus te zeggen: “Hoe zullen we ontvlieden, indien we op zo’n grote zaligheid geen acht nemen.”

Daar is geen opmerken in de stad. Vervolgens wordt de rode vlag gehesen op de berg Gerechtigheid. Het is de vlag van kapitein Oordeel. Het is de vlag waarin een vurige oven te zien is. Vanuit de stad kan men nu die vlag zien wapperen. U bemerkt wel dat Bunyan hier tekent wat Christus eens zei: “We hebben u op de fluit gespeeld… We hebben u klaagliederen gezongen…” Beide vlaggen zijn twee dagen te zien op de berg Gerechtigheid en op de berg Genade; maar er is geen opmerken. Dan wordt de zwarte vlag gehesen, de vlag die het oordeel en de verwoesting aankondigt. De vlag met die drie brandende kogels erin. Maar dit alles heeft geen uitwerking. Vorst Immanuel zegt zeer lankmoedig: “Ik denk dat ze het niet begrijpen. Ik denk dat de stad Mensenziel niet weet hoe ik gewend ben te onderhandelen met Diabolus en hoe ik gewend ben om hem te bestrijden.

Hij zegt daarom: “Laat een bode naar de poort gaan en laat het hen nogmaals medegedeeld worden.” Zo bemerkt u dat Vorst Immanuel doende is om de stad Mensenziel te onderwerpen. Zou het Hem lukken, denkt u? Wie zou daar twijfel over durven hebben. Zou Hij niet machtig zijn om te verlossen? Er zijn er die de strijd van de stad Mensenziel van binnenuit kennen en die weten hoe het dan tekeer kan gaan. Als men er achter moet komen dat er niets is wat meewerkt aan de bekering, is dat beangstigend. Men is verschrikt als men ondervindt dat er niets is wat zich onderwerpt. Men bemerkt dat we niet op de plek kunnen komen waar we horen: de lage plaats onder God. Er is niets in staat om daar te komen. Wij brengen onszelf daar niet. En de kapiteins van El-Schaddaï brengen ons daar ook niet. Die zijn niet bij machte om de stad Mensenziel te brengen op het plaatsje waar de stad zijn moet. Maar dan komt Vorst Immanuel en hij kan het wel! Hij zal tonen de machtige te zijn, ook al is er dan geen hulp van binnenuit. Hij is bij machte de stad Mensenziel op haar plaats te brengen. We hopen dat u dat zelf van binnenuit mag ervaren. Als een wonder van buitenaf, binnen in uw hart. Dan zullen het geen vreemde zaken zijn die we in het verdere nog gaan verhandelen.

Psalm 2 : 6