De Heilige oorlog VI
Zingen Psalm 36 : 1
Schriftlezing Johannes 3:1-21
We hebben gezien hoe het leger van El-Schaddaï onder leiding van haar vier kapiteins, Boanerges, Overtuiging, Oordeel en Strafoefening, naar de stad Mensenziel optrok. We hoorden hoe de stad werd opgeëist. Tot driemaal toe heeft de trompetter geblazen en tenslotte verscheen Vastewil boven de Oorpoort. Hij zou de boodschap aan Diabolus doorgeven. Daarop werd hem meegedeeld dat het geen boodschap wás voor Diabolus. Het was een boodschap voor de stad Mensenziel. Er is geen boodschap voor de duivel, géén Evangelie voor zijn hellemacht, maar voor mensen, voor zondaren, die in zijn macht zijn, is die goede boodschap er wel. Vastewil zal het overbrengen. “Bedrieg me niet,”zo is hem toegevoegd. Wie de boodschap tegenstaat, bedriegt zijn eigen ziel. Zo hebben de vier kapiteins het woord gevoerd.
Strafoefening had, als laatste, toch zo’n ernstige boodschap. Hij sprak van de bijl die opgeheven was. Het wacht nog op de slag en de tijd tussen dat opheffen van die bijl; die tijd is genadetijd. Die tijd krijgen we nog. Hoelang duurt ze? Heeft het al indruk op uw ziel gemaakt? De bijl is toch nog niet gevallen; wat een wonder! Er zijn mensen die weten van het opheffen van die bijl. Dan denk je: “Daar gaat je boom.” We hebben er in het ziekenhuis wel bezocht die daar diepe indrukken van hadden. Dan was de bijl opgeheven en verwachtten ze de slag. Maar dan werden ze toch uit het ziekenhuis ontslagen en dan was die bijl weer neergelegd. Er was nog geen slag. Dan herhaalde zich dat een aantal jaren later en dan viel de slag toch weer niet. Wat een wonder! Daar heeft kapitein Strafoefening over gesproken met de stad Mensenziel. Hij heeft gesproken over de genadetijd, zoals wij die ook krijgen.
Kwaderust moet weg
We gaan nu zien, hoe er gehandeld wordt met de stad Mensenziel. Laten we eerst zien hoe de stad zelf handelt. Ze wil niet horen. Wat er ook al ten gehore gebracht is, al die klanken botsen tegen de gesloten Oorpoort. En ja, zo kom je er niet in; dat weten de kapiteins ook wel. Dan kom je niet verder. En waardoor zou die Oorpoort toch niet geopend worden? Dat weten ze eigenlijk ook wel. Ach, daar zit een helper van Diabolus in de stad en die man draagt de naam: Kwaderust.
De kapiteins zeggen tegen de stad dat ze eerst die man eens over de muur moeten werpen. Kwaderust moet gedood worden. Want ze weten wel: als die man niet uitgeleverd wordt, zal verder niets baten. Begrijpt u het? Als Kwaderust niet weg is, baat er niets. Dat heeft de Heere Jezus ook eens gezegd in een gelijkenis. “Wanneer een sterk bewapende zijn stad bewaart, dan is al wat hij heeft in vrede.” Dat is die valse vrede van de duivel. We zijn met deze vrede niet bang, we denken niet aan de dood en we vrezen niet voor de straf. We leven maar rustig door van de ene dag in de andere dag en van de ene week in de andere. Al die aanvallen op de Oorpoort doen dan niets. Want Kwaderust, de dienaar van Diabolus, heerst in de stad Mensenziel en hij handhaaft de macht van Diabolus. Kwaderust moet over de muur geworpen worden, die moet eerst weg. Zo hebben de kapiteins dat besloten.
Als de toespraken zijn aangehoord, maakt Diabolus zich gereed om hen van antwoord te dienen. Hij zelf zal het woord voeren, want hij wil Kwaderust, zijn redenaar niet kwijt. Maar plotseling bezint hij zich en zegt: “Burgemeester Ongeloof wilt u het woord voeren?”
Toespraak van burgemeester Ongeloof
Burgemeester Ongeloof moet komen en hij moet een toespraak houden voor hen die de stad Mensenziel belegeren. U weet nog dat hij niet altijd burgemeester in de stad geweest is. Ook nog niet toen Diabolus vorst werd. Toen had Zinnelijke Lust de touwtjes in handen. Maar in oorlogstijd moest Ongeloof de scepter zwaaien. Dat was een betere burgemeester in de strijd. Dus burgemeester Ongeloof gaat het woord voeren. Hij spreekt tot de legermachten die rondom de stad zijn: “Wat hebt ge u onderwonden om de rust van mijn vorst te verstoren. En wat hebt u gedurfd onze goede stad Mensenziel zo te beledigen. Denk toch niet dat wij naar uw taal horen zullen. We willen niet weten vanwaar u komt en in wiens naam u komt. We willen niet weten wat u zegt. En al weten we wel dat u van El-Schaddaï komt om de stad op te eisen, trekken wij ons toch van uw boodschap niets aan.” Overheersend in de taal van Ongeloof is: “Wij willen niet! O, al zouden we moeten; we willen en doen het tóch niet. Wij verzetten ons uit alle macht.” Zo krijgt dit de volle nadruk in deze toespraak van burgemeester Ongeloof.
Hellenbroek leerde ditzelfde in zijn catechisatieboekje. Hij heeft u geleerd dat de vijandschap van de natuurlijke mens en van de atheïst meer een niet willen is. Het ongeloof van een mens is meer een niet willen dan een dadelijk geloven dat er geen God is. Die vijandige aard van de mensenziel, dat verdorven bestaan, wordt door burgemeester Ongeloof verwoord. Hij zegt immers: “Wij willen het niet weten vanwaar u komt. En u spreekt wel van vergeving, maar u liegt het. U liegt wat u ons belooft. We geloven trouwens dat het er u alleen maar om te doen is om ons bang te maken. U wilt ons laten sidderen, maar het zal u niet lukken. Wij zijn geen van allen bang voor de macht, voor de grootheid, voor de wraak van El-Schaddaï. Die vrezen wij niet.” Dat maakt de natuurlijke mens zich ook wijs.
Men kan de schijn een tijd lang volhouden als men komt met het Woord van God tot een zondaar in zijn natuurstaat. Men zegt: “Ik ben niet bang voor de dood. Ik ben niet bang voor het oordeel; niet bang voor Gods toorn.” Men wil het niet horen. Men verzet zich, men wapent zich en sluit de Oorpoort toe. En men wil zijn eigen geweten wel overschreeuwen met een: “Ik ben niet bang, ik ben niet bang.” Maar men moet het steeds harder zeggen om de angst te onderdrukken, die toch aanwezig is. “Wij zullen ons verdedigen,” zo zegt Ongeloof, “zelfs in een oorlog. En denkt u dat wij voor die loslopende bende die u bent, bevreesd zijn? Wij zien u als een stelletje vagebonden. U bent een stelletje landlopers, die of met pluimstrijkende woorden of met bedreigingen probeert een gehucht, een dorp of een stad, in te palmen. Maar nu weet u gelijk wat ons oordeel over u is.”
Zo worden degenen die het Woord Gods brengen en die niet anders beogen dan zondaren te redden van het verderf en zo worden dus Gods kinderen waar ze een ander ook maar vermanen, altijd laag weggezet. Het lijkt alsof ze een minderwaardig slag mensen zijn. Paulus zou zeggen: “Allerlei uitvaagsel en allerlei afschrapsel tot nu toe.” Het is het onedele der wereld, maar God heeft dat uitverkoren.
Ongeloof zegt: “We zien jullie als een stelletje landlopers. En de manier waarop jullie het proberen, is of met zachte liefelijke woorden of met bedreigingen.”
Hij heeft nog een beetje gelijk ook. De Heere Jezus zegt het ook, maar Hij zegt het wat anders. Hij zegt: “We hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst. We hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.” Dus in dat opzicht spreekt Ongeloof nog een zekere waarheid, al verdraait hij het grof. Hij kan niet ontkennen dat het op het op verschillende manieren geprobeerd wordt om die stad Mensenziel te bereiken en tot overgave te brengen. Het wordt of liefelijk, lokkend, nodigend, vriendelijk en verzoekend gedaan. Of het gebeurt bedreigend, waarschuwend, ernstig vermanend en wijzend op de rechtvaardige toorn van God. Het wordt dus op onderscheiden wijzen geprobeerd. En och, dat men dan gehuchten, dorpen en plaatsen daardoor zou willen verschalken, is alleen maar verdraaid voorgesteld. Maar de bedoeling is niet anders dan het behoud van diegenen die door het Woord Gods aangesproken worden.
Burgemeester Ongeloof zegt: “Wij sluiten de poorten. En wij houden alles dicht. En u mag best weten dat wij u er nog niet voor dulden ook. U moet hier niet te lang voor de poorten blijven liggen, want u zult het merken aan de kogels die wij op u afschieten. Wij zullen ons verdedigen.”
Gouverneur Vastewil verzet zich ook
Als burgemeester Ongeloof is uitgesproken, komt de gouverneur. Kent u hem nog, de gouverneur van de stad, die ook kapitein geworden is van het kasteel en bewaarder van de poorten? Dat was de heer Vastewil. Hij neemt het woord om nog eens te ondersteunen wat burgemeester Ongeloof al heeft gezegd. “We hebben al uw woorden en bedreigingen wel gehoord,” zegt hij, “maar wij vrezen niet.” Hij moet dit ook nog eens een keer zeggen. U moet maar eens letten op mensen die dit zo vaak zeggen. Ze zeggen niet bang te zijn voor de dood, voor God en voor de toorn. Maar dat zeggen ze zo vaak, juist omdat ze zo bang zijn en daarom overstemmen ze zichzelf. Ook Vastewil begint al met te zeggen dat ze niet vrezen. Hij zegt: “We blijven stil en rustig.” Dat heeft de mens van nature wel lief: z’n rust, zijn stil zijn en valse vrede. “We gelasten u binnen drie dagen te vertrekken,” zo zegt hij. “Want anders zult u aan de weet komen dat u de leeuw Diabolus, die in ons midden slaapt, hebt gewekt.”
De griffier Goedvergeter
Tenslotte komt de griffier. Wie was dat ook al weer? Weleer was dat de heer Geweten, maar nu is dat Goedvergeter. Ook hij neemt het woord en zegt: “We hebben u wel erg beleefd te woord gestaan. Wel erg vriendelijk zijn we ingegaan op uw lompe toespraken. U bent wel netjes en beleefd door ons geantwoord. Ik begrijp eigenlijk niet dat u nog zoveel gunst wordt bewezen, dat u de gunst zelfs nog krijgt, dat u mag vertrekken. En dat we u niet gelijk kwaadwillig tegemoet getreden zijn. U mag nog vertrekken, maar pak u weg! Anders zullen we u laten zien dat we uw aanwezigheid hier niet dulden. En dan zullen we een uitval doen. Dan zult u de scherpte van ons zwaard voelen, hoewel wij niet graag strijden. We houden liever van een stil en gerust leven,” aldus griffier Goedvergeter.
Hij vertoont nog weer eens hoe zich de natuurlijke mens verzet tegen de aanval, van de zijde van El-Schaddaï, op zijn bestaan. Men acht zichzelf beleefd te reageren op de toch wel wat grove aantijgingen van de kant van degenen die van Gods zijde spreken. Voelt u het aan? Zo is het ook meest. Dan voelt de natuurlijke mens zich toch maar in zijn eer aangetast als men hem zomaar op persoonlijke zonden wijst. Als men indringt in zijn persoonlijke leven. De natuurlijke mens vindt dat hij dan wel beleefd reageert als hij zijn fatsoen kan houden op die lompe aanvallen van de kapiteins van het leger van El-Schaddaï.
“We hebben toch wel beleefd gereageerd,” zegt de griffier Goedvergeter. “En het is een gunst dat u mag vertrekken. We zouden u ook anders kunnen bejegenen.” Voelt u de verborgen vijandschap al boven komen? Voelt u het al gaan bruisen in de stad Mensenziel? “Pak u weg, want wij zullen u krijgen. Anders komen we naar buiten en zult u de scherpte van ons zwaard voelen.” Dat is de reactie van de natuurlijke mens. Dat heeft Bunyan haarfijn onderkend. Hij zal het aan den lijve ervaren hebben.
Als zo de één na de ander gesproken heeft, namens de stad Mensenziel, dan is er een feest in stad alsof men een geweldige overwinning heeft behaald. Dan hoort men de klokken luiden. De mensen dansen en zingen. Dat is ook weer een manier om de aanval op je leven tegen te gaan. En zo menend de aanval afgeslagen te hebben, viert men feest. Daarna gaan ze naar huis. Diabolus kan zijn paleis weer opzoeken. Ook burgemeester Ongeloof vertrekt weer. Griffier Goedvergeter heeft zijn werk gedaan. Ze keren allen naar huis. Behalve de gouverneur Vastewil, hij heeft nog wat extra werk te verzetten, voordat hij zich ter ruste kan begeven.
Vooroordeel kapitein van de wacht
Hij heeft een bijzondere zorg immers voor de poorten. Wel, een dubbele wacht bij iedere poort moet er komen. Ook de grendels moeten verdubbeld worden, zodat de poorten niet opengebroken kunnen worden. En de bijzonderste zorg besteedt hij aan de Oorpoort. Hij weet ook wel dat daar de hevigste aanvallen te duchten zijn.
Hij stelt daar een kapitein van de wacht aan en zijn naam is: Vooroordeel. Deze man mag kapitein worden van de wacht bij de Oorpoort. Begrijpt u dat? Hij draagt niet voor niets de naam Vooroordeel. Hoort een natuurlijk, onwedergeboren mens de boodschap dan moet Vooroordeel er voor zorgen dat hij die boodschap gelijk ontkracht. Dat ontkrachten gebeurt door vooroordelen, door niet ontvankelijk te zijn voor het Woord en geen toegang te verlenen tot je hart. Door vooroordelen moet je de boodschap van tevoren ontkrachten. Wat gebeurt het veel dat de roepstemmen van God ontkracht worden. De natuurlijke mens doet niet anders. Hij maakt er vaak gelijk van dat die boodschap wel niet voor hem bedoeld zal zijn, maar dat die voor een ander is. Of hij denkt dat God het wel niet zal menen.
Kapitein Vooroordeel zit aan de Oorpoort van ieder natuurlijk mens om de Woorden Gods die tot ons komen maar gelijk te ontkrachten. Dat heeft Bunyan wel raak getekend. Kapitein Vooroordeel heeft zestig dove mannen in dienst. Die kunnen de boodschap van de kapiteins tenminste ook niet horen. Zij moeten met elkaar de Oorpoort maar verdedigen.
De oorlog begint
We bemerken dat er dus geen enkele vordering is. Dan komt de strijd. Dat hebben de kapiteins ook gezegd.Nu breekt oorlog los. De kapiteins hebben hun legermachten gereed gemaakt voor de slag. Het is hun niet gelukt met zachte, vermanende, bedreigende en oordelende woorden, de stad voor zich te krijgen. Hoewel de kapiteins allen wel hun naam eer aan hebben gedaan. De kapiteins Boanerges, Oordeel, Strafoefening en Overtuiging hebben echt hun best wel gedaan, maar het is hun niet gelukt. De stad Mensenziel is gebleven wie ze was. Lukt het dan niet met zulke woorden, dan met de machtige arm. En daar is een machtige arm van El-Schaddaï. Dan zullen ze met deze machtige arm hun doel bereiken.
Allereerst komt er weer een aanval bij de Oorpoort. Het wachtwoord voor de strijd wordt, hoe kan het ook anders: ‘Gij moet wedergeboren worden.’ En de trompetters gaan weer uit. De strijd brandt los. Uit de stad komt schot na schot in de legers van de kapiteins terecht. Daar zijn kanonnen in de stad en onderschat ze niet, nu ze hun aanvallen richten op de kapiteins en op de legermacht die de stad Mensenziel moet innemen. Die kanonnen, die hun kogels afvoeren, hebben ook namen. Het ene kanon heet: Hooggevoelend. Dit kanon kan heel wat kogels aan. Het andere kanon heet Hardnekkig. En deze kanonnen zijn door de geschutgieter van Diabolus zelf gegoten. De naam van de geschutgieter, hoe kan het ook anders is: Opgeblazen. Hij heeft gezorgd voor die beste kanonnen. Voelt u het wat hiermee gezegd wordt? De natuurlijke mens heeft, op aanstoken van de duivel, een opgeblazenheid en een trots in zich. Zo mag u hier zien, waardoor een mens in het geweer komt tegen de aanvallen van de zijde van El-Schaddaï. En hoe wapent hij zich tegen de aanvallen van El-Schaddaï en van zijn kapiteins? Door hoog gevoelend te zijn! Op deze wijze kan hij zijn kogels uitbraken over de legermachten van de kapiteins ja op degenen die het toch op zijn behoud hebben gemunt! Hoog gevoelende kanonskogels zijn het, zeer hardnekkig en onbuigzaam. En zo zegt Bunyan dan: “Daar was trouwens nog wel meer geschut, kleiner geschut. Hij heeft ze geen naam gegeven. We hebben zelf nog zitten denken: wat zou dat kleinere geschut voor namen dragen, waarmee men zich stelt tegen de aanvallen van de kant van El-Schaddaï? Misschien droegen de felste van die kleine kanonnen wel de namen van Onverschillig of Vermetel. Maar in ieder geval is daar nog meer geschut. En de kogels vlogen toch regelrecht vooral naar de kapiteins van het leger van El-Schaddaï. Die kapiteins moet je treffen!
“Maar”, zo beschrijft Bunyan dan: ‘Als ze oplettend waren, deerde hen geen kogel.’ O, dat moet u verstaan. Als Gods kinderen, Gods knechten in het dienstwerk waartoe ze geroepen zijn, oplettend zijn, dan deren de kogels van opgeblazenheid en oplettendheid, die op hen afgevuurd worden, hen toch niet. Dan weten zij ze te ontwijken. Zo beschrijft Bunyan het gedrag van de kapiteins van het leger van El-Schaddaï.
Er wordt een hevige aanval op de Oorpoort wordt gedaan. Die moet immers open. Stormrammen zijn er meegebracht en die worden dáár opgesteld. Die Oorpoort moet eerst genomen worden. Waarom moet die Oorpoort het eerst genomen worden? Omdat het geloof uit het gehoor is. En het gehoor door het Woord Gods. God heeft een gewillig volk op de dag van Zijn heirkracht en dat is toch door het gehoor. Die Oorpoort moet daarom het eerst genomen worden. Men tracht dat op verschillende wijzen te doen.
Er staat nog een toren, dicht bij de Oorpoort. U weet dat wel van oude platen, waarop een stad is afgebeeld. Dan zie je daarop een poort vaak tussen twee torens in. Misschien hebt u nooit bedacht waarom dat die torens daar zijn, maar die torens zijn er juist ter verdediging van die poort. Het is dus niet zomaar een poort, maar een poort met torens. En op die torens daar kunnen de verdedigers alle aanvallen, die op die poort gericht zijn, afslaan. Daarom wil men nu een aanval plegen op die torens bij de Oorpoort. Als de verdediging van die Oorpoort nu eens wegvalt, dan zou men die poort kunnen nemen. Helaas vordert het niets. De stad Mensenziel doorstaat de aanval en burgemeester Ongeloof blijft op zijn post. Vastewil, de gouverneur, blijft ook wie hij is en ook Goedvergeter, de griffier, staat recht overeind. O, dat driemanschap! Zij weten de stad helemaal vast te houden in de macht van Diabolus. De hele zomerexpeditie van het leger van El-Schaddaï schijnt tevergeefs te zijn.
En dan breekt de winter aan en moet men zich terugtrekken, zoals in oude oorlogen het geval was. Men trok zich dan terug in winterkwartieren. In zo’n verdedigend winterkwartier groef men zich in en daar vluchtte men niet zo licht uit weg. Vanuit deze post kon men nog eventuele aanvallen ondernemen. Men kon dan eens kijken wat de strijd tot nu toe heeft opgeleverd. Ook bezag men welke schade er aangericht was aan de zijde van het leger van El-Schaddaï en aan de zijde van de stad Mensenziel. Zullen we de schade eens op gaan nemen?
De schade in het leger van de kapiteins
Laten we eerst eens kijken in het leger van de kapiteins. Daar zijn er toch een paar gevangen genomen en in de macht van Diabolus geraakt. Het zijn drie jonge dappere mannen, die zich gemeld hadden bij de kapiteins toen het leger op weg was naar de stad Mensenziel. Ze zijn gekomen en hebben zich aan de kapiteins aangeboden als gewillig tot de strijd. Ze wilden graag meedoen. Hun namen waren: Overlevering, Mensenwijsheid en Menselijke uitvinding. De kapiteins hebben hen wel even gewaarschuwd en gezegd: “Zou je dat wel doen. Zou je wel meegaan tot de strijd?” Toe, bedenk eens wat je doet.” Dat moet altijd gezegd worden als iemand zich meldt voor de goede strijd. “Weet je wel wat je doet? Onderschat je de vijand niet! Weet je wel aan welke zijde je zegt te gaan strijden?”
Maar deze jonge mannen hebben gezegd dat ze goed wisten wat ze deden. En ze hebben gezegd dat ze bezonnen en dapper zijn en dienst zullen nemen. Zo mochten ze meevechten onder het vaandel van kapitein Boanerges. Maar in het heetst van de strijd heeft gouverneur Vastewil een uitval gedaan. En zijn mannen hebben de achterlagen van kapitein Boanerges verrast. En in de achterlagen zaten nu net die drie jongelingen: Overlevering, Mensenwijsheid en Menselijke uitvinding. Zij zijn gegrepen, meegenomen en in de stad Mensenziel gevangen gezet. Diabolus heeft van hun gevangenschap gehoord en is eens wezen kijken. Een paar dagen later heeft hij gezegd: “Laat ze eens bij me komen.” Toen heeft hij ze gevraagd naar hun beweegreden om te strijden onder de banier van die kapiteins in het leger van El-Schaddaï. Ze zeiden: “Nu ja, wij hebben eigenlijk zozeer geen godsdienstige beweegredenen gehad. Wij volgen meer de grillen van het noodlot. Net aan welke kant je terecht komt, daar vecht je. Dus nu zitten we aan deze kant.”
“Prachtig,”zegt Diabolus, “nu zit je aan mijn kant, dus je wilt nu wel dienst nemen bij mij. “Jazeker willen we dat,” zeggen deze drie jongelingen. Dan wordt kapitein Neutraal geroepen en mogen deze drie jongelingen onder hem dienen. In dienst van kapitein Neutraal mochten ze zelfs een bevordering meemaken. Overlevering en Mensenwijsheid werden onderofficier en Menselijke uitvinding mocht zelfs vaandrig worden van kapitein Neutraal.
Toepassing
Wat heeft Bunyan hiermee willen zeggen? Voelt u de betekenis van de namen een beetje aan. Overlevering kan aan de kant van El-Schaddaï of aan de kant van de duivel staan. In het godsdienstige leven heeft de overlevering soms een o zo’n grote plaats. Maar aan welke kant staat datgene wat je van overlevering hebt gehoord? Wat je van een vader, moeder, grootvader, grootmoeder of soms van kinderen Gods weet en bij je draagt aan welke kant staat dat? Staat dat aan de kant van El-Schaddaï of aan de kant van Diabolus. Nu, pas maar op! Overlevering kan aan allebei de kanten vechten, die is niet zo betrouwbaar. Op Overlevering moet je maar niet teveel betrouwen.
U bemerkt, Overlevering komt terecht bij kapitein Neutraal, onder de macht van Diabolus. Aan Gods zijde kan niemand neutraal zijn, daar weet men wel aan welke zijde men staat. Overlevering is iets om o heel voorzichtig mee om te springen. En in de goede strijd kan het niet vooraan staan in de strijd. Men moet het toch maar wantrouwen.
Mensenwijsheid dat is net zoiets. Al is het dan wijsheid, maar als het van de mens is, is het uit de aarde aards! Menselijke wijsheid en menselijke wetenschap kom je ook aan alle twee de kanten tegen. Aan de zijde van El-Schaddaï en aan de zijde van Diabolus. Maar aan de laatste zijde echt niet het minste hoor. O, kijk eens hoe Mensenwijsheid kan handelen. Hij kan ook zo overstappen van de ene naar de andere kant. Men kan er niet van op aan. En Menselijke uitvinding, dat is het bedenken des vleses, wordt zelfs vaandrig. Bemerk maar dat dit dus zaken zijn die in Gods kinderen geen steunpilaren kunnen zijn, omdat dezen zo licht overstappen van de ene zijde naar de andere zijde. En dit is dus het verlies aan de zijde van de kapiteins. Dat is niet eens zo’n groot verlies.De kapiteins zijn geen van allen gewond.
De schade in de stad Mensenziel
Hoe is het in de stad nu men na die zomerexpeditie de schade kan gaan opnemen? Daar zijn wat voltreffers op het dak van het paleis van de burgemeester. Burgemeester Ongeloof, die toch zo prachtig verscholen woonde, moet toch zien dat zijn huis ontbloot is en dat hij haast in de openlucht woont. Hij is nu voor iedereen zichtbaar. Zo gaat het bij de aanval van El-Schaddaï in de stad Mensenziel. Dan komt Ongeloof, die eerst bedekt was, bloot te liggen. Het wordt zichtbaar voor een ieder. Dat wat betreft burgemeester Ongeloof.
Verder werd Vastewil bijna geraakt door een kogel. Het scheelde een haar of hij had ondersteboven gelegen. Hij heeft zich nog net op been kunnen houden, maar het scheelde niet veel. En dan zijn er nog een stel die zwaar gewond zijn. Zij kunnen niets meer uitrichten in de stad. Ze zijn zwaar gewond door voltreffers. Weet u wie dat zijn? We zullen deze burgers met name noemen: Vloeker, Hoereerder, Boosheid, Leugenaar, Bedrieger en Dronkenschap. Deze mensen zijn allemaal zwaar gewond en kunnen niet meer tieren nu de aanvallen, van El-Schaddaï’s zijde, zo hevig zijn geweest. U begrijpt het wel: de zondaar, de stad Mensenziel, die onder de beschietingen ligt van het leger van El-Schaddaï kan toch niet meer zo tieren als voorheen. Die uitbrekende zonden dat wil toch onder die beschietingen niet meer. Men zal deze burgers van de stad Mensenziel, die zo zwaar gewond zijn, dan ook niet meer zien uitgaan.
Weet u wat er gelukkig ook gebeurd is? Die twee grote kanonnen, Hooggevoelend en Hardnekkig, die gemaakt zijn door geschutsgieter Opgeblazen, zijn het zwijgen opgelegd. Ze zijn alle twee naar beneden geduikeld en ze liggen daar diep in de modder. Deze kanonnen zullen geen kogels meer uitbraken. Zo kunnen wij zien dat de strijd toch al het één en het ander teweeg heeft gebracht. Het leger van de kapiteins verschanst zich in het winterkwartier. Het is er niet slecht mee, want het gaat wel door. Alarmkreten uit het leger weerklinken telkens in de stad Mensenziel. En slingerstenen worden herhaaldelijk nog de stad binnengeworpen. Soms gaan de soldaten ook langs de muren van de stad en hun aanblik doet de bewoners van de stad Mensenziel vrezen. De inwoners van de stad Mensenziel hebben niet veel rust meer. Daar worden geen drinkgelagen meer gehouden. Eigenlijk kun je haast wel zeggen dat niemand meer rust heeft. Zelfs Diabolus heeft geen rust. Daar waar de aanvallen van het leger van El-Schaddaï hevig zijn op een mensenziel, daar is het toch gedaan met de rust. Zo’n ziel durft niet meer in vloeken, in dronkenschap en in allerlei uitspattingen van de zonden door te leven. Maar ook is er dan geen rust meer. De duivel zelf heeft geen rust, want waar een ziel zo onder het geschut van El-Schaddaï’s leger ligt, daar moet hij wakker zijn en proberen die ziel in zijn macht te behouden.
Zelfs Diabolus heeft geen rust en de inwoners van de stad Mensenziel zijn verward. Ze weten zelfs niet meer wat ze willen. Er zijn er die zeggen: “Dit is geen leven.” Anderen zeggen: “Ach het zal wel weer overgaan, laten we maar geduld hebben.” “Nee,” zegt een ander, “laten we naar El-Schaddaï terugkeren, dan krijgen we pas ware rust.” En weer een ander zegt: “Ja, maar zou hij onze opstand wel willen vergeven? Zou hij ons wel willen hebben?” En zo zijn er gemengde gevoelens. Zo zijn er verschillende gedachten die leven in de stad Mensenziel. Weet u wie ook veel onrust bezorgt? Die opgesloten griffier, de stadssecretaris Geweten, die geen dienst meer mocht doen en wiens huis dichtgespijkerd is. Ach, de man was wel verschrikkelijk verdwaasd, dat is waar, maar af en toe kon hij tóch een stem opzetten. En daar begint Geweten nu mee. Juist in de lange donkere winternachten die er zijn, klinkt zijn gebrul angstaanjagend. Zijn woorden klinken als donderslagen door de stad Mensenziel. Nee, daar is niet veel rust meer in de stad Mensenziel. Daar is eigenlijk niets meer om van te genieten. De mooie dingen van het leven, die men vroeger dacht te hebben in de dienst van Diabolus, zijn als het ware allen omgeven met een rouwfloers van de dood. Men zou liever armoede hebben en rust, dan de rijkdom die men nog heeft met deze onrust.
Herkent u dit leven in overtuiging onder de aanvallen van El-Schaddaï’s kapiteins? Herkent u het: ‘dit is geen leven!’ Je kunt het er niet onder uithouden. En dan is soms die gedachte van binnen er dat het wel weer over zal gaan. Maar het gaat maar niet over. En dan die begeerte van: “Laten we naar El-Schaddaï terug keren, maar we zullen er wel niet welkom zijn.” Voelt u hoe het tekeer kan gaan in de stad Mensenziel? Nee, men kan in de stad niet meer genieten. Vroeger genoot men overal van, maar nu kan men nergens meer van genieten. Het is of alles omgeven is met de rouwfloers van de dood. Waar moet dit toch terecht komen met zo’n leven? Dat hopen we in het vervolg van dit boek nog te zien. Nog een enkele opmerkingen over de geschiedenis waarbij we nu gebleven zijn. De legermacht van de kapiteins maakt zich gereed om opnieuw een poging te doen om de stad Mensenziel voor El-Schaddaï te winnen. Weer worden trompetters uitgezonden, tot driemaal toe. En weer begint het met een milde nodiging: “El-Schaddaï heeft medelijden met de stad Mensenziel. Kom, toon toch berouw van uw afval, keer weder in boete. Hij zal het u vergeven.” O, mild is deze nodiging waar men weer niet op ingaat.
Bij de tweede nodiging worden de kapiteins verbitterd en dat moet de trompetter gaan zeggen. Hij moet zeggen dat hij niet weet hoe ze straks zullen handelen. Dat kan barmhartig of in toorn zijn. Een derde oproep komt van de trompetter. Hij zegt: “Open de deuren, want anders zal de barmhartigheid misschien voorbijgaan en het oordeel u wachten.” In de stad is grote onzekerheid. Burgemeester Ongeloof is nog in verzet en Vastewil is wankelmoedig, maar er is geen eensgezindheid meer. Diabolus is woedend. Er wordt een raadsvergadering belegd. “Wat moeten we doen,” zo beraadslaagt men samen. En dan komt uiteindelijk uit deze vergadering het besluit om toch maar te gaan onderhandelen. Vastewil krijgt de opdracht om naar de Oorpoort te gaan. Hij moet de trompet aan de mond zetten en hij moet de kapiteins oproepen om onderhandelingen te openen. Zal het goed gaan in deze onderhandelingen? Dat hopen we met elkaar in het vervolg te overdenken.
Wij gaan nu zingen uit psalm 95 : 4