Zingen Psalm 144 : 2
Schriftlezing uit Jesaja 1: 1 – 9
De stad Mensenziel is door vorst Diabolus ingenomen. Kapitein Tegenstand is door een welgerichte pijl van Tisiphone neergeschoten. En Kwaderust, dienaar van Diabolus, heeft daarna de rede van zijn meester nog eens overtrokken met zoete woorden. Toen bleek dat er geen tegenstand meer was in de stad Mensenziel. Er werd van de verboden boom gegeten. De heer Oprecht zeeg plotseling ineen. De poorten, met name de Oorpoort en de Oogpoort, werden geopend. Diabolus met zijn gevolg kon de stad binnentrekken. El-Schaddaï en zijn wetten werden vergeten. Zijn oordeel werd niet geacht.
Het gezag van Diabolus bevestigd
Nu gaat Bunyan verder beschrijven hoe listig Diabolus is. Hij denkt: Ik moet het ijzer smeden als het heet is. Nu is het de gelegen tijd om mijn macht over deze stad te bevestigen. De genegenheid van de burgers voor hem was immers openbaar gekomen? Hij houdt zijn intocht en trekt door het centrum van de stad. Daar houdt hij een verleidelijke redevoering. Hij gaat de inwoners van de stad Mensenziel vertellen hoe hij voor hen een weg gebaand heeft naar eer en naar vrijheid. Hij roemt zijn eigen daden en het goede wat hij de stad gebracht heeft. Maar zegt hij: “Ik heb u nu die weg gebaand, maar pas wel op! Als El-Schaddaï bemerkt wat er gebeurd is en als hij hoort dat de stad Mensenziel zijn banden verbroken heeft en zijn touwen van zich geworpen heeft, dan zal hij ongetwijfeld komen. Hij zal komen om u uw voorrechten, die ik u gegeven heb, weer afhandig te maken.”
Als Diabolus zo spreekt, zeggen de mensen in stad Mensenziel tot deze doornbos: “Regeer over ons.” (U merkt dat dit is genomen uit de fabel van Jotham tegenover Abimelech). Diabolus wordt tot koning uitgeroepen in de stad Mensenziel. Nu betrekt Diabolus als ‘wettig’ vorst van deze stad het kasteel in het centrum van de stad. Hij maakt er een spelonk van; dit wordt het fort van Diabolus. Het wordt een vesting tegen El-Schaddaï. En het moet als een verdedigingswerk dienen voor al degenen die de stad ooit in durven nemen. Diabolus gaat aan het werk om de stad ook echt te veranderen. Nu komt in deze beeldspraak aan de orde, dat de mens niet alleen van God afgevallen is, maar dat zijn natuur ook verdorven wordt. Nu gaat Bunyan, in alle beelden die we overdenken, tekenen hoe dat het innerlijk van de mens geheel en al door de zonde verwoest is. Het is met zonden doortrokken en alles ligt in stukken wat God zo goed heeft gemaakt. Dat beschrijft Bunyan nu in deze allegorie.
Hij verhaalt eerst hoe burgemeester Verstand behandeld wordt door Diabolus. Het is waar, burgemeester Verstand heeft niet goed gehandeld, want hij heeft toegestemd in de opening van de poorten. Hij heeft bewilligd in de komst van Diabolus. Toch mag Diabolus hem niet. Burgemeester Verstand is een verziend man en dat is gevaarlijk. Hij wil dan ook dat die man niet meer kan zien en laat hem daarom blind maken. Hij mag helemaal geen burgemeester meer zijn in de stad. Zo’n burgemeester kan hij niet gebruiken. En zijn huis vindt Diabolus ook gevaarlijk. Stel je voor dat het licht van de zon hem toch nog zou kunnen verlichten. Daarom laat hij een hoge muur bouwen tussen de zon en tussen het huis van burgemeester Verstand. Zijn woning moet in de duisternis zijn. Nu is burgemeester Verstand blind alsof hij blind geboren is. Hij wordt opgesloten in zijn woning en mag niets meer voor de stad Mensenziel uitrichten. Hoewel hij nu toch nog in de stad woont en leeft, is zijn bestaan voor de stad dikwijls een ergernis. Hij is een hinderpaal voor de mensen, meer dan dat ze hem voordelig achten voor hun stad. Aldus vergaat het burgemeester Verstand.
Dan is er een griffier, de stadssecretaris; zijn naam was Geweten. Deze stadssecretaris was een welbelezen man. Hij was uitnemend thuis in de wetten van El-Schaddaï. Het was een trouwe man met moed en met een goed hoofd. Dat is voor Diabolus onverdraagbaar. Hij kan deze Geweten niet dulden in zijn stad. Toch stond ook Geweten schuldig aan de misdaad. Ook hij had na de dood van kapitein Tegenstand ingestemd met de opening van de poorten van de stad. Maar al heeft hij dan ook daarin kwaad gedaan, toch kan Diabolus hem niet klein krijgen. Geweten, de griffier, laat zich door hem niet knechten. Zeker, hij is wel vervreemd van zijn vroegere Koning. En tot zijn schande zij het gezegd, dat hij met veel nieuwe wetten van Diabolus wel ingenomen is. Maar hij handelt niet volmaakt zoals Diabolus wil. Hij ligt telkens weer dwars en spreekt Diabolus tegen. En dat kan Diabolus niet dulden. Geweten is een lastpost in de stad. Bij tijden zet hij een stem op als een leeuw. En dan laat hij de hele stad weergalmen van zijn gebrul, zodat alle inwoners sidderen. Een lastige man dus, die griffier Geweten. Maar Diabolus weet wel raad. “Ach, het is een man met kuren”, zo zegt hij tegen de inwoners. Maar de griffier brengt toch door zijn verschrikkelijke stem, de hele stad in rep en roer. Hij is voor Diabolus de meest gevreesde inwoner van heel de stad. Daarom denkt Diabolus hem door list te moeten vangen. Hij gaat proberen hem toch uit te schakelen, zodat hij geen kwaad in de stad meer kan uitrichten. En hij doet dat door de griffier te bewegen tot zonden en uitspattingen. Geweten moet verwilderen in zijn verstand. Hij moet afstompen en verharden op de weg van het doen van ijdelheden. En als hij zelf door de zonden bezoedeld is, maakt hijzelf van de zonden geen gewetenszaak meer. Dan zal hij zo niet meer te keer gaan als er gezondigd wordt. Toch kan Diabolus hem niet volkomen het zwijgen opleggen. Soms op het onverwacht gaat Geweten weer te keer. Dan brult hij weer zo, dat de hele stad in rep en roer is. Maar Diabolus heeft dan weer een nieuw middel en zegt dan: “ Die oude vent is gek, die is in de war, dat merk je toch wel. Het zijn maar vlagen van hem. Hij spreekt niet met verstand. Dan spreekt hij zus en dan spreekt hij zo. Hij spreekt immers niet altijd eender. Daarom moet je niet naar die gek luisteren. Hij spreekt altijd dwaasheid en het is nooit de moeite waard om naar hem te luisteren.”
Trouwens, Geweten maakt het er zelf een beetje naar dat dit van hem gezegd wordt, want soms spreekt hij en soms herroept hij zelf wat hij eerst gezegd heeft. Soms vaart hij geweldig uit over een kwaad wat in de stad geschiedt en een andere keer laat hij hetzelfde kwaad maar rustig gebeuren. Dan is hij ingeslapen en lijkt hij wel dood te zijn. Terwijl de stad feestviert, ligt Geweten dan te slapen. Hij handelt inderdaad maar willekeurig. Hij is onbetrouwbaar geworden in zijn spreken. Toch is daar dan opeens weer dat geraas en getier van Geweten die ontwaakt. Diabolus zegt dat de mensen niet mogen luisteren als hij tekeer gaat. Hij zegt: “Luister niet, want hij zegt toch niets over El-Schaddaï, hij noemt zijn naam niet eens.” Dat is wel waar. De stadssecretaris noemt zelfs de naam van El-Schaddaï niet meer. Maar niettemin spreekt hij soms nog wel naar zijn wetten. Diabolus zegt dat Geweten niet uit liefde tot de stad spreekt. Hij heeft geen waar medelijden. “Let er toch op,” zegt Diabolus, “dat door mijn wetten en door al wat ik u gegeven heb, u heel wat meer vreugde krijgt, dan u ooit in het paradijs hebt gehad. Vroeger was u maar gekluisterd aan wetten van El-Schaddaï. Maar mijn wetten knellen niet. Ik vraag u nooit verantwoording over u daden. U bent vrij om te doen wat u wilt. Trek u dan toch niets aan van die dolle man., van wie ik zo’n last heb in deze stad. Ik ben van plan om ieder in het zijne te laten. U zult van mij net zo weinig last hebben als ik van u.”
Zo probeerde Diabolus de stad gerust te stellen als de oude heer Geweten met al zijn luimen tekeer ging. Hij trachtte de mensen tevreden te stellen ten opzichte van die lastige griffier. Soms wilden de mensen van de stad die ‘oude gek’, de heer Geweten, als hij zo tekeer ging, wel vermoorden. Soms dromde het gespuis bij zijn huis samen en stonden ze hem naar het leven. Ze wensten hem het liefst wel op duizend mijlen afstand. Maar hij bewoonde toch een te sterk fort, dicht bij het kasteel. Men kon zijn huis niet innemen. En liep hij gevaar dan zette hij de sluizen open. Dan dreigde iedereen die hem aanviel te verdrinken. Het is bijna onbegrijpelijk dat die oude heer Geweten zo onder hen nog kon leven. Maar dat was niet anders dan door een bijzondere zorg van El-Schaddaï voor de stad Mensenziel. Door zijn wijsheid werd Geweten nog niet gedood. Daarom kon niemand hem uit de stad bannen. Zelfs Diabolus kon dat niet.
Er was nog een persoon in de stad die één van de voornaamste bewoners was, naast burgemeester Verstand (daar hadden ze nu geen last meer van) en naast Geweten (maar die was niet goed wijs). De heer Vastewil was deze voorname persoon. Hij had een hoge positie en was van hoge afkomst. Hij overtrof eigenlijk nog alle anderen in zijn privileges. Vastewil wilde zijn voorrechten behouden. Hij was vastbesloten om nooit slaaf te worden. Trots en hoogmoedig besloot hij Diabolus zijn diensten aan te bieden. Hij wilde onder Diabolus wel dienen, mits hij maar behandeld werd als regent. Als hij zelf maar mocht regeren. Hij wilde dus naar zijn stand behandeld worden. Vastewil was al vroeg begonnen met zijn diensten aan Diabolus aan te bieden. Het was ook zijn genegenheid geweest die de poorten voor Diabolus had opengezet. Hij zei tegen Diabolus dat hij in al de voorname zaken gekend wilde worden. Diabolus ging daarmee akkoord. Hij bemerkte al spoedig hoe Vastewil heel gewillig zijn wil, wilde doen. En daarom wilde hij hem graag kennen in alle grote zaken, ja, ook in alle heimelijke zaken. Er werd zelfs een gebod gemaakt, dat er geen voorname zaak geschieden mocht in de stad Mensenziel buiten Vastewil om. Die was immers geheel en al gewillig om de wil van Diabolus te doen. Zo wordt Vastewil gemaakt tot de kapitein op het kasteel. En dat niet alleen; hij mag ook gouverneur zijn van de wallen. Hij mag de bewaarder worden van de poorten van de stad Mensenziel. Hij krijgt de hoogste positie die daarin te bedenken is. Zonder hem mag er niets meer geschieden in de stad. Dat is het welbehagen van Diabolus.
Vastewil heeft ook een klerk, een dienaar, wiens naam is: de heer Bedenken. Deze man spreekt geheel en al naar de wil van zijn meester. Ook hij doet in Mensenziel niets anders dan wat de wil behaagt. Vastewil loochent dat hij zijn vorige Vorst nog enige dienst schuldig is. Hij zweert trouw aan de nieuwe vorst Diabolus. Hij kan het in deze nieuwe toestand helemaal niet vinden met die oude heer Geweten. Hij wil van hem niets horen en dan ook helemaal niets. Hij wil ook niets meer weten van de wetten van El-Schaddaï, die vroeger in de stad gangbaar waren. En als zijn klerk Bedenken nog oude verscheurde documenten van El-Schaddaï ‘s wetten heeft, grijpt hij ze en werpt ze achter zijn rug. Toch zijn er nog wetten van El-Schaddaï waar Vastewil maar niet bij kan komen. Dat vindt hij verschrikkelijk. Die wetten worden bewaard in de studeerkamer van de heer Geweten. Maar Vastewil trekt zich niets van Geweten aan. Hij eert en prijst Diabolus. Hij zoekt, geheel in overeenstemming met Diabolus’ wil, het snoodste gespuis van de stad op. Hij gaat gemeenzaam om met hen in hun ongerechtigheid.
Vastewil heeft ook nog een bediende die de naam meester Genegenheid draagt. Deze Genegenheid droeg de bijnaam: Oneerlijke Bewegingen. Deze bediende werd verliefd op de dochter van Bedenken. Zij heette Vleselijke Begeerlijkheid en ze leek sprekend op haar vader. Ze huwden met elkaar en teelden veel kinderen. Enkele van hun namen zijn: Onkuis, Zwartmuil en Bestraffinghater. Later kregen ze ook nog drie dochters die de namen droegen: Waarheid-verachtster, God-verzaakster en Wraak. En ook deze kinderen groeiden weer op, huwden en teelden andere kinderen, een goddeloos gebroed. Zo teelde het geslacht van zondaren voort in de stad Mensenziel.
Het beeld van Diabolus
De stad had een gehele gedaanteverwisseling ondergaan. En daar wilde Diabolus voortvarend mee doorgaan. Want niet alleen moesten de overblijfselen van het goede verleden worden uitgeroeid, maar ook moest er een gedaantewisseling plaatsvinden, zodat de stad een nieuw aanzien kreeg en geacht en geëerd zou worden in haar omgeving. Er stond een standbeeld op de markt wat Diabolus helemaal niet uit kon staan. Dat moest zo snel mogelijk verwijderd worden, al was dat het allerschoonste Beeld wat men bedenken laat. Het was gegraveerd met goud. Het was de best bestaande gelijkenis met El-Schaddaï. Maar dat standbeeld moest meester Onwaarheid vernielen. Het moest in stukken geslagen worden. En in plaats daarvan werd er een nieuw beeld opgericht. Het was een afgrijselijk en afschrikwekkend beeld van de majesteit van Diabolus. Een beeld van de nieuwe vorst van stad Mensenziel.
Verder werden de wetten van El-Schaddaï overal opgespeurd. Men maakte er scheurpapier van. Alle wetten en statuten die aan zijn heerschappij herinnerden moesten immers weg. Gepoogd werd alles wat aan hem herinnerde te vernietigen. De stad moest zo spoedig mogelijk verdierlijken. Ze moest worden als een zinnelijk zwijn. En dat alles gebeurde onder leiding van meester Onwaarheid. Er kwamen nieuwe wetten, maar die hielden alleen in dat ieder een vrije inwilliging kreeg voor alle lusten van het vlees. En ook voor alle begeerlijkheid der ogen en voor de grootsheid des levens. Men moest vrij zijn om daarvan te leven. Overdaad en goddeloosheid was verplicht om die te bevorderen. En daarbij gaf Diabolus de belofte van vrede, van vreugde, van genot en van voorspoed. Hij zei erbij tegen de mensen in de stad Mensenziel: “Als je je zo uitleeft en als je zo handelt, vrees maar niet dat ik ooit iemand van jullie voor mijn rechterstoel zal dagen. Ga maar vrijuit je gang.” Aldus de belofte van Diabolus, die niets liever zag dan dat de stad veranderde in een zinnelijk zwijn. Maar Diabolus wilde de stad wel wat aanzien geven. Maar de burgemeester was er niet meer. En een stad kan toch niet zonder burgemeester? De stadssecretaris was ook uit zijn functie ontzet. Zowel de heer Verstand en Geweten waren niet meer in aanzien; zij waren onttroond. Daarom moest er een nieuwe burgemeester worden aangesteld. En wie was daar beter geschikt voor dan de heer Zinnelijke Lust? Hij moest burgemeester worden. Hij was uitmuntend geschikt, omdat hij geen ogen en oren had. Hij leefde daarom alleen maar uit natuurdriften. Dat was de drijfveer van zijn leven. Het goede beviel hem niet, maar het kwade des te meer. Een uitmuntend burgemeester voor de stad Mensenziel, zo vond Diabolus.
En als stadssecretaris achtte Diabolus niemand zo geschikt als een zekere heer Godvergeter. Dat was een man die alleen het slechte kon onthouden. Al wat goed was vergat hij. En daarom was zijn naam ook Godvergeter. Hij had zijn vermaak alleen in het kwaad doen en in de zonde. Al wat hij deed was tot bevordering van de schande en was tot schade. U begrijpt dat deze burgemeester Zinnelijke Lust en deze secretaris Godvergeter een slechte invloed hadden op het verloop van heel het stadsleven. Ach, het volk werd door hen alleen maar op gevaarlijke wegen gebracht.
Een nieuwe adelstand
Diabolus ging nog voort met zijn hervorming. Hij stelde zelfs een nieuwe adelstand in. Anderen werden tot de adel verheven die vroeger in de stad hun woning helmaal niet hadden. De voornaamste van de nieuwe officieren, raadslieden, gouverneurs en magistraatspersonen waren: de heer Ongeloof, de heer Hoogmoed, de heer Vloeker, de heer Hoereerder, de heer Hardhart, de heer Onbarmhartig, de heer Toorn, de heer Onwaarheid, de heer Leugenminnaar, de heer Valsevrede, de heer Dronkenschap, de heer Bedrog en de heer Godverzaker. Er worden er hier een dertiental genoemd. Verder werden nog mindere waardigheidsbekleders aangesteld. Dat waren schepenen, gerechtsdienaars, advocaten en dergelijke mensen, die in de stad nodig waren. Maar het waren allemaal vaders, broeders, neven of verwanten van hen die hier al genoemd waren. En hun namen worden nu maar achterwege gelaten. Zo werd de stad gedeformeerd en misvormd.
Versterking tegen El Schaddai
Nu achtte Diabolus dit alles nog niet genoeg, want hij wist goed waartoe hij met dit alles bezig was. Stel je voor dat El-Schaddaï kwam. En stel je voor dat hij de stad terug wilde hebben. Daarom moest de stad verdedigbaar zijn. Er werden daarom drie nieuwe forten gebouwd. Tegenweer, Middernachtshol en Zoetezonde waren dat. Tegenweer was bedoeld als tegenstand tegen die oude Koning, als hij soms weer zou keren. Inspijt-van-God mocht de gouverneur van dit fort worden. Dit fort werd gebouwd bij de Oogpoort. Zo werd de Oogpoort zoveel mogelijk verduisterd. Middernachtshol was een ander fort. Dat fort bouwde hij als verdediging tegen de zelfkennis. De gouverneur van dit fort was Lichthater. En dit fort stond dicht bij het oude kasteel. Het stelde zelfs het oude kasteel in de schaduw. Het derde fort, Zoetezonde, was gebouwd om te zorgen dat men geen smaak kreeg in het goede. Van dit fort werd Minnaar des Vleses de gouverneur. En die zocht niets dan vleselijke lust. Met deze versterkingen, meende Diabolus, was de stad Mensenziel sterk genoeg om een eventuele aanval van El-Schaddaï te weerstaan. Dat was uiteindelijk zijn doel.
Toepassing
We hopen dat u de beschrijving zoals Bunyan die gegeven heeft, over de stad Mensenziel, heeft kunnen volgen met toepassing voor uzelf. Want daartoe is het beschreven. Mogen we het eens zo zeggen: Hebt u het natuurlijke bestaan, van ons van God afgevallen mensenkinderen, getekend gezien? Misschien is het goed om met het oog daarop, nog eens kort te letten op hetgeen hier beschreven is. Want het gaat hier om de zondeval en haar gevolgen, zoals die in het leven van een ieder van ons, aanwezig zijn. Het gaat hier om een werkelijkheid en niet om een fabel. Het is een allegorie van de werkelijkheid van ons zondaarsbestaan. Bunyan heeft het raak getekend als hij schrijft dat de duivel het ijzer weet te smeden als het heet is. En als hij tekent dat de mens niet alleen van God afgevallen is, maar ook tot in de wortels van zijn bestaan verdorven is. Als Diabolus door het centrum van de stad trekt, dan mag duidelijk zijn dat hij dwars door het hart gaat. Zijn redevoering om de stad nog meer onder zijn macht te krijgen, had als hoofdtoon, wat in de zondeval ook de mens voor ogen werd geschilderd, namelijk: “U wordt bevoorrecht in hetgeen ik u geef. Ge zult als God zijn, kennende het goed en het kwaad.” Hij deed het voorkomen alsof de mens door zijn toedoen een betere positie kreeg. En dat de mens groter vrijheid kreeg, alsof de mens eerder in grote slavernij geleefd had!
Zo doet de vader der leugenen het nog voorkomen. We weten zeker dat iedereen, zeker als kind, die gedachte wel eens gekoesterd heeft, dat het leven in de zonde een vrij leven is. Kijk eens naar de wereldlingen. Ze doen maar waar ze zin in hebben en ze bekommeren zich niet om een oordeel. De vader der leugenen zou ons willen doen geloven dat er meer vreugde en vrijheid is in de zondedienst, dan in de dienst des Heeren. En onze natuur gelooft het! Het is onze aard geworden om dat voor waarheid te houden. Om de dienst des Heeren te zien als slavernij en de dienst van de duivel als een vrijheid.
Diabolus betrok het kasteel, het hart van de mens. Daar ging hij wonen en maakte er een fort van. Dat moest een verdedigingswerk worden tegen een eventuele aanval van El-Schaddaï. Hij gaat de stad vernieuwen en de beelden die daarbij gebruikt worden, zijn tekenend voor de diepe val van de menselijke natuur. Het is tekenend voor wat er gebeurd is met ons verstand en geweten. Wat tekent Bunyan het raak als hij vertelt hoe dat de heer Verstand geen burgemeester meer mocht zijn. Die mocht het niet meer voor het zeggen hebben. En het ver ziende is ook voorbij. Blind en verduisterd in het verstand heet de mens immers door de zondeval te zijn. De mens is vervreemd van God.
De heer Verstand werd uit zijn macht ontzet. Daarom moest er tussen zijn huis en het licht der zon een muur gebouwd worden, zodat geen zonnestraal kon doordringen in zijn woning. Later zal de heer Vastewil nog zeggen dat de ramen in het huis van heer Verstand veel te groot zijn. Eigenlijk zouden die ramen ook nog maar dichtgetimmerd moeten worden. Verstand is van licht beroofd. Hij is opgesloten en kon niets meer voor de stad Mensenziel doen. Zo is het nu ook met ’s mensen verstand door de zondeval. Het kan ons geen goed meer doen. We kunnen door ons verstand niet meer gered worden. Het is verduisterd en de mens die de zonden liefkoost, heeft zelfs last van zijn verstand. Het is eerder een hinderpaal voor de verdierlijkte, verzinnelijkte mens, dan dat hij er voordeel uit weet te trekken. Dan zien we ook Geweten, die stadssecretaris, die zo goed was onderwezen in de wetten van El-Schaddaï. Nu, dat is zeker, want voor de zondeval was het geweten van de mens zuiver. En Gods wet was geheel en al in het geweten van de mens geplant. Het geweten kon alleen maar spreken naar de volmaakte wil des Heeren. Daar had de mens ook lust in. Het richtsnoer van zijn daden, was hem gegeven in zijn geweten. Maar na de zondeval is dat geweten verschrikkelijk ontaard. Het geweten is niet betrouwbaar meer. Het is wel waar dat het geweten door de duivel niet te knechten is. Hij kan gelukkig ons geweten niet klein krijgen. De mens krijgt het geweten mee als hij op de wereld komt. Het spreekt als hij zondigt. Wat kan het geweten verschrikkelijk tekeer gaan. U zult het vast nog wel weten van een zonde die u deed en die kwaad was in Gods oog. Dan is het goed als het geweten van de natuurlijke mens nog brult. Het was als het gebrul van een leeuw in de stad Mensenziel. Alles kwam erdoor in rep en roer. Nu, dat mag ook wel! Laat dat geweten maar brullen. Diabolus wil dat niet. Die zou willen dat het geweten nooit meer sprak en dat het geheel uitgeroeid werd.
De duivel stelt wat middelen in het werk om dat geweten nog maar meer te doen ontaarden en onbruikbaar te maken. We zien ook bij het opgroeien van kinderen, hoe hun geweten wordt toe geschroeid. Hoe dat ze zelf ook doende zijn, door soms naar het geweten te luisteren en soms niet, om het geweten het zwijgen op te leggen.
Het geweten zelf is ook niet in alles betrouwbaar. Diabolus zegt dat het geweten niet van El-Schaddaï spreekt. Dat op zich is waar, want uit het geweten is er geen ware Godskennis. Zo goed is het geweten van de natuurlijke mens zelfs niet meer. Maar evenwel spreekt het nog wel eens naar de wil van God. Het wijst soms nog wel op de zonde die de mens doet. Er lagen daarom in de studeerkamer van de heer Geweten nog wat wetten van El-Schaddaï. Die wetten werden daar bewaard.
Zo is het nog in het geweten van ieder mens. Daar ligt nog iets van de wet van God. Daar ligt nog iets in, wat God de mens meegeeft, die Hij in deze wereld een plaats geeft. Het geweten, wat we wel een ingeschapen Godskennis noemen, is een overblijfsel uit het paradijs.
Maar dat neemt niet weg dat we het geweten niet kunnen vertrouwen. Soms spreekt het geweten ten onrechte en neemt het terug wat het gezegd heeft. Er zijn er die door een verkeerde opvoeding een ergerlijk misvormd geweten hebben, wier geweten zelfs zou gaan spreken als ze goed doen en niet spreekt als ze kwaad doen. Het worden ‘luimen’ van de heer Geweten genoemd in deze allegorie. Hij is verwilderd en bezoedeld. Hoe meer er gezondigd wordt, hoe meer die oude heer Geweten zijn zeggingskracht verliest. Dan maakt hij van de zonde geen gewetenszaak meer. Er wordt dus getekend wat het geweten door de zonden geworden is en hoe het in het leven van een mens vaak steeds meer verwildert en verwordt. De woorden van het geweten, als die al kracht doen, worden vaak door de duivel gelijk ontkracht. De duivel wil de mens dan weer gerust stellen. De duivel wil zo graag valse rust geven, zodat de mens maar niet wakker geschud wordt uit zijn doodsslaap.
Diabolus roemt in zijn eigen wetten. Hij zegt: “Je hebt heel wat meer vreugde door mijn wetten, dan dat je vroeger had in de dienst des Heeren. Ik daag tenminste niemand voor mijn rechterstoel.” Wat zien we in onze tijd overduidelijk dat dit uitgeleefd wordt in de wereld. De duivel viert wat dat betreft nog wel zijn triomfen. Wat zien we dat veel mensen, naar de wil van de duivel, niet vrezen voor de rechterstoel. De duivel wil ons doen geloven dat we niet voor Gods rechterstoel zullen staan. Vervolgens spreekt Bunyan uitvoerig over Vastewil. Dat is die grote man van hoge afkomst. Hij is zeker van hoge afkomst, want hij was voor de zondeval Vrijewil. De mens had een wil, zonder zonde, die het goede kon willen. Maar de wil was vrij en kon daarom ook tegen God kiezen. Vastewil was één van de eersten die de poorten voor Diabolus openzette, die het ermee eens was dat hij binnentrok. En die Vastewil is een kwade, een zondige wil geworden. Hij is wel van hoge afkomst, maar is geen Vrijewil meer. Toch wil hij geen slaaf zijn. Hij wil de dienst uitmaken. Zo wil de mens zich laten regeren door zijn eigen wil. Hoe vaak horen we het al niet bij kinderen: ”Ik wil.” Hun wil moet triomferen. De wil van de mens wil niet opvolgen. En wat de mens zelf wil, dat wil hij ook nog graag goed doen. Dat zien we in de wereld, maar ook in de godsdienst. Dat zien we in ieder mensenleven. Salomo zegt daarvan: “Er is een weg die iemand goed schijnt, maar het laatste van die zijn wegen des doods.” De mens handelt naar zijn eigen wil en inzicht, maar vergeet dat het verstand verblind is. De heer Verstand is immers zijn ogen uitgestoken. Hij vergeet dat zijn wil verkeerd is en leeft maar bij het licht van eigen verstand en naar de besluiten van zijn eigen wil. Maar het is de zekerste weg om verloren te gaan.
De heer Vastewil wordt overal kapitein en gouverneur. Hij wordt kapitein van het kasteel. Het beduidt de wil die het hart gaat regeren. Hij wordt gouverneur van de wallen. Hij maakt uit wat er wel uit en in mag komen. En omdat hij ook bewaarder van de poorten is, mag er niets geschieden zonder hem. Dan gaat Bunyan verder nog wat aangeven hoe dat ook de overige zaken in de stad Mensenziel met de zonden doortrokken worden. Vandaar dat hij spreekt over de klerk Bedenken, de dienaar van Vastewil. Hij gaat ook spreken over het huwelijk van meester Genegenheid met Vleselijke Begeerlijkheid, de dochter van Bedenken. Oneerlijke Bewegingen trouwt dus met de Vleselijke Begeerlijkheid. “En die begeerlijkheid ontvangen hebbende,” zegt Jakobus, “baart de zonden. En de zonden ontvangen hebbende, baart de dood.” Wat al boos gebroed komt voort uit dit goddeloze huwelijk. Allerlei gespuis bewoont de stad Mensenziel.
Dan is er nog sprake van een gedaanteverwisseling van de stad. Sommigen hebben zich eraan gestoten dat Bunyan dat beschrijft. Maar die vergeten dat het om een allegorie gaat. Bunyan beschrijft dat op de markt in de stad Mensenziel een standbeeld staat. Dat is het standbeeld van El-Schaddaï. Nu zeggen sommigen ten onrechte dat dit beeldendienst is. Zo heeft hij het ongetwijfeld niet bedoeld. Hij heeft niet bedoeld dat het geoorloofd is God af te beelden. Het is een beeldspraak van een aards koninkrijk, dat een aards vorst heeft. El-Schaddaï is in deze beeldspraak alleen maar een beeld van God. Het standbeeld op de marktplaats is een zinnebeeldig tot uitdrukking brengen dat de mens naar het Beeld Gods geschapen is. De mens voor de zondeval had een beeld in zich. De stad Mensenziel had een beeld in zich. In de stad Mensenziel stond een prachtig beeld van El-Schaddaï. In de mens zoals hij voor de zondeval was, was een heerlijk beeld gegeven van God. Het was het allerschoonste beeld wat er bestond. Want de mens is geschapen naar het beeld Gods, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Nu beschrijft Bunyan hoe dat meester Onwaarheid dat beeld van El-Schaddaï in stukken moet slaan. Wel, dat beeld Gods in de mens is door de zondeval als in stukken geslagen.
Er wordt op de marktplaats een beeld opgezet van de diabolische majesteit, van de duivel. En zo gaat de mens gelijken op zijn nieuwe meester. Met al zijn vroomheid die hij meent te hebben zegt de Heere Jezus tegen hem: “Ge zijt uit de vader de duivel, want gij wilt de begeerten uws vaders doen, die is een mensenmoorder van den beginne en is in de waarheid niet staande gebleven.” Dat heeft Bunyan willen tekenen met deze gebeurtenis. Wetten en statuten van El-schaddaï worden allen vergeten. Weg met die banden en die touwen. Zo is het toch met de mens van nature? Blijheid, vrijheid en goddeloosheid wil de mens bevorderen.
Dan komt in de stad een nieuwe burgemeester. Wie heeft het voor het zeggen in de natuurlijke mens? De heer Zinnelijke Lust krijgt deze heerlijke positie, een ereplaats! Hij heeft geen oren en ogen en wordt alleen maar gedreven door zijn natuurdriften. Zo krijgt de mens een nieuwe openbaring die uit de vader de duivel is. Hij laat zich drijven door zinnelijke lust. De griffier wordt Godvergeter. Hij heeft in het kwade vermaak en vergeet het goede. Dit alles verderft de mens tot in zijn wortels. Al die mannen die in de adelstand verheven worden, beduiden allemaal zaken die in de natuurlijke mens overvloedig voorkomen. We zullen de namen nog eens noemen. Misschien hebt u het nog nooit geleerd, toch moeten we het toepassen op onszelf. Het is onze natuur geworden. Dan huizen in ons: ongeloof, hoogmoed, hoereerder, vloeker, hard hart, onbarmhartig, toorn, onwaarheid, leugenminnaar, valse vrede, dronkenschap, bedrog en godverzaker. Dat zijn eigenschappen, van de mens van nature, geworden door de zonde.
Bij dit alles komt Bunyan dan nog tot de tekening van de verdedigingswerken, de fortificaties, in de stad Mensenziel. In de menselijke natuur is alles gericht op de verdediging tegen God, gericht op de verdediging van een eventuele aanval van El-Schaddaï. Vandaar dat het fort Tegenweer zich tegen de oude Koning stelt en dat het de Oogpoort ook zoveel mogelijk verblindt. Het fort Middernachtshol is een verdediging tegen zelfkennis, opdat de mens zichzelf maar niet zou leren kennen. En dan nog is daar het fort Zoetezonde, dat ziet op de smaak die we hebben in de zonde en niet in het goede.
Dit zijn de beste verdedigingswerken tegen een aanval van El-Schaddaï. Zo verdedigt de mens zich tegen een aanval van God. De mens is gereed om tegen te staan. Is dit een overdreven beeld? Veel mensen zullen misschien zeggen dat dit beeld overtrokken is.
Velen begrijpen dit boek niet goed. En het is te begrijpen dat ze het niet begrijpen. Want eigenlijk heb je al zelfkennis nodig om het te begrijpen! Je moet het in het eigen hart terug gaan vinden, wat hier in de allegorie zinnebeeldig is getekend. De mens is getekend in zijn diepe verderf. “Wat is de mens, wat is in hem te prijzen.” Jesaja schrijft : “ Het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve.”
Kunt u het begrijpen dat de grote God zo’n verdorven mens, die zich vrijwillig van Hem afgekeerd heeft, nog op wil zoeken? Kunt u begrijpen dat die grote God, Die naar Zijn heilig recht de mens voor eeuwig had kunnen verdoemen, Zijn Zoon gezonden heeft om die stad Mensenziel weer in Zijn bezit te krijgen? Oh, dat Hij een eeuwig raadsplan heeft gemaakt om in de tijd een aanval te plegen op die stad. Die aanval wordt bij u ook gepleegd. Ja, heel dikwijls. Hoe staat het daarmee? Bent u nog voortdurend in de verdediging onder de macht van Diabolus tegen alle aanvallen die van Godswege ook op u gericht worden? Of mag u genadig het onderspit delven onder die genadeheerschappij, die van Godswege, zondaren opnieuw tot kinderen Gods maakt? Zo wordt de stad Mensenziel immers ingenomen.
Psalm 70 : 1 en 3